1.2De ruwe BMK wordt geïsoleerd door afscheiden van de sterk zure waterige onderlaag.
Kenmerkend afval van dit proces is een sterk zure, waterige vloeistof met daarop een
(dunne) olieachtige laag of drijfogen die BMK bevatten, soms met ammoniumchloride
als bezinksel. De rapporteur ziet dit afval terug in de onder 1, 4 en 5 genoemde monsters.
(16)
Rapporteur dr. J.D.J. van den Berg van het NFI verduidelijkt dat APAAN wordt omgezet
in BMK, zijnde een grondstof voor onder andere amfetamine
(17).
Voorts werden op het perceel van [adres 3] in [plaats] 15 door zuren aangetaste en geoxideerde gasbranders aangetroffen en rook een van de verbalisanten aldaar de haar ambtshalve bekende geur van BMK. Deze geur rook zij ook in de daar gelegen woning.
Ook zagen de verbalisanten in die woning twee jassen liggen waarvan de mouwen waren aangetast door mogelijk gebruik van zoutzuur (
14).Tevens werd in de woning een blaadje aangetroffen met daarop handgeschreven aantekeningen
(14, 15).Deze aantekeningen passen naar het oordeel van de rechtbank bij het hiervoor door rapporteur Hulshof beschreven procedé voor de vervaardiging van BMK uit APAAN. Dit oordeel wordt versterkt door de diverse op deze locatie aangetroffen (afval)stoffen en voorwerpen van/voor een dergelijk omzettingsproces.
De rechtbank leidt uit de op locatie [adres 3] in [plaats] aangetroffen voorwerpen en (afval) stoffen en de door de betrokken verbalisant aldaar waargenomen ambtshalve bekende geur van BMK af dat er sprake is geweest van een reeds gerealiseerd productieproces van amfetamine. In dit verband verdient opmerking dat uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een voltooid productieproces niet in de weg staat aan een bewezen-verklaring van voorbereidingshandelingen. Het daarop betrekking hebbende verweer van
de raadsman wordt dan ook verworpen.
De rechtbank zal nu bespreken in hoeverre de in de tenlastelegging onder de vier gedachte-
streepjes vermelde voorwerpen/stoffen hebben bijgedragen aan genoemd productieproces en geschikt zijn voor de bereiding van amfetamine in een volgend proces. Met andere woorden: kunnen zij worden aangemerkt als bestemd voor het plegen van voorbereidingshandelingen te dier zake.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de onder het eerste en vierde gedachtestreepje vermelde stoffen niet als zodanig worden aangemerkt, omdat het respectievelijk productie-afval (vastgesteld door het NFI) en het eindproduct van het productieproces betreft. De rechtbank zal verdachte dan ook van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Dit laat echter onverlet dat deze stoffen worden betrokken in de bewijsvoering van het ten laste gelegde delict.
Voor wat betreft de onder het tweede en derde gedachtestreepje vermelde gasbranders en jerrycans met formamide oordeelt de rechtbank het navolgende.
Bezien in de gezamenlijkheid met alle overige aangetroffen voorwerpen en stoffen kan de aanwezigheid van de (15) gasbranders (locatie [adres 3] te [plaats]) en formamide (locatie [adres 2]in [plaats]) niet anders worden uitgelegd dan als bestemd voor de
vervaardiging van amfetamine.
De rechtbank acht feit 2 dan ook bewezen zoals hierna vermeld.
Ten aanzien van feit 4.
Op 4 juli 2014 is op de eerste etage van de woning te [adres 2]in [plaats] een
hennepkwekerij aangetroffen met 93 hennepplanten in potten (
18, 19). Verdachte woonde
op genoemd adres
(1)en heeft bij de politie erkend dat de kwekerij en planten van hem zijn
(24).Anders dan de verdediging heeft de rechtbank, ondanks het ontbreken van een indicatieve test, geen enkele twijfel dat de planten daadwerkelijk hennep bevatten.
De rechtbank komt tot dit oordeel omdat de betrokken verbalisant [verbalisant 1] uitdrukkelijk relateert dat hij de planten als zijnde hennepplanten herkende en wel aan de vorm van het blad, de aanwezige bloeiknoppen en de geur
(19)en de rechtbank geen enkele aanleiding ziet om aan diens bevindingen te twijfelen. Dit oordeel wordt versterkt door de in keuken aangetroffen (gedroogde) henneptoppen en het in de woonkamer aangetroffen gripzakje
met (gedroogde) henneptoppen
(20, 21, 22)die beide met een positief resultaat op de aanwezigheid (indicatief) zijn getest
(23)en waarvan de rechtbank het aannemelijk acht dat deze afkomstig zijn van een eerdere oogst van de onderhavige kwekerij. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte hennepplanten voorhanden heeft gehad zoals hierna vermeld.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
2.
op 04 juli 2014 te Nuland, gemeente Maasdonk, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld ten bedrage van 2.000 euro of daaromtrent, voorhanden heeft gehad, terwijl hij
wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was
uit enig misdrijf;
3.
op 4 juli 2014 te Vught en Nuland om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- gasbranders en
- 3 jerrycans van 20 liter met daarin een vloeistof, zijnde formamide
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
4.
op of omstreeks 4 juli 2014 te Nuland opzettelijk heeft geteeld een hoeveelheid hennepplanten van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Ten aanzien van feit 2.
Zoals hiervoor reeds onder het kopje ‘bewijs’ is vermeld, acht de rechtbank het aannemelijk dat het in de woning aan de [adres 2]te [plaats] aangetroffen geldbedrag van ruim 2.000 euro afkomstig is van een door hem zelf gepleegd misdrijf. Volgens bestendige jurisprudentie is onder die omstandigheden het enkele voorhanden hebben van uit misdrijf verkregen geld niet voldoende om van witwassen te kunnen spreken in de zin van artikel 420bis, eerste lid aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht. Naast het voorhanden hebben wordt een nadere handeling van de ‘witwasser’ gevergd die heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het desbetreffende voorwerp. Het enkele opbergen in een rijstkoker in de keuken (500 euro) en een lade van een vitrinekast in de woonkamer (1.780 euro) van crimineel geld is niet een zodanige nadere handeling. Dit brengt met zich mee dat het bewezen verklaarde niet kan worden gekwalificeerd als witwassen, zodat er geen sprake is van een strafbaar feit. De rechtbank zal verdachte voor dit feit dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.(feiten 3 en 4)
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie.(bijlage 2)
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4.
Een gevangenisstraf van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 4.
Gelet op de omvang van de kwekerij volstaat in principe een geldboete. Een eventueel op te leggen gevangenisstraf dient beperkt te blijven tot het reeds ondergane voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de
vervaardiging van amfetamine en daarnaast heeft hij 93 hennepplanten geteeld. Het is algemeen bekend dat een harddrug als amfetamine schade toebrengt aan de gezondheid van de gebruikers van dit middel en dat ook hennep schade kan veroorzaken, al dan niet op langere termijn. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Daarnaast is het zo dat het telen van hennep steeds meer gepaard gaat met andere, ook zware vormen van criminaliteit. De rechtbank houdt het er voor dat verdachte bij het plegen van de feiten heeft gehandeld uit puur winstbejag en dat hij zich niets heeft aangetrokken van de mogelijk nadelige gevolgen van zijn handelen. Het is ook niet voor het eerst dat verdachte terzake van een Opiumwetdelict met politie en justitie in aanraking is gekomen. Uit zijn strafblad volgt dat hij in 2009 ook al eens (mede) voor een dergelijk delict is veroordeeld. Hierbij heeft verdachte een langdurige gevangenisstraf opgelegd gekregen. Deze straf heeft verdachte er niet van weerhouden om wederom soortgelijke delicten te plegen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aan-sluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten.
De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte ontslaat van alle rechtsvervolging voor feit 2 en de recht- bank voorts van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Het standpunt van de officier van justitie.
Onttrekking aan het verkeer van de onder nummers 280, 281, 282, 363, 368 t/m 373, 375, 380, 381 en 382 op bijlage 3 van dit vonnis vermelde voorwerpen.
Verbeurdverklaring van de onder nummers 349, 355 en 376 op bijlage 3 van dit vonnis vermelde voorwerpen.
Handhaving van het beslag van de onder nummer 393 vermelde telefoon in verband met een ander (lopend) strafrechtelijk onderzoek.
Het standpunt van de verdediging.
Teruggave aan verdachte van 10 euro (nummer 368), drie jerrycans met opschrift ‘Aklitas’ (nummers 380, 381 en 382) en de telefoon (nummer 393).
Referte aan het oordeel van de rechtbank voor het overige beslag.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de onder nummers 350, 357, 358, 384, 385 en 386 op bijlage 3 van dit vonnis vermelde voorwerpen (kort gezegd: verdovende middelen) onttrekken aan het verkeer en wel op grond van het bepaalde bij artikel 13a van de Opiumwet.
De rechtbank is van oordeel dat de onder nummers 279 t/m 284, 375, 380, 381 en 382
op bijlage 3 van dit vonnis vermelde voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn
met behulp waarvan feit 2 is begaan of voorbereid, dan wel tot het begaan van dat
misdrijf zijn bestemd en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de onder nummers 368 en 369 t/m 374 op bijlage 3 van dit vonnis vermelde voorwerpen (kort gezegd: verboden wapens) aan het verkeer onttrokken dienen te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting deze voor- werpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane misdrijven zijn aangetroffen en deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat het onder nummer 435 op bijlage 3 van dit vonnis vermelde voorwerp (vuurwerk) aan het verkeer onttrokken dient te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting dit vuurwerk bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane misdrijven zijn aangetroffen en dit vuurwerk aan verdachte toebehoort en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het onder nummer 393 op bijlage 3 van dit vonnis vermelde voorwerp (telefoon Blackberry), nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze telefoon.
De rechtbank zal geen beslissing nemen op het onder verdachte op grond van artikel 94a Wetboek van Strafvordering (conservatoir beslag) in beslag genomen geld (nummers 349, 355, 376) en de personenauto Alfa Romeo [kenteken 1] (nummer 433). Evenmin neemt de rechtbank een beslissing over de onder nummer 434 vermelde Renault Clio[kenteken 2], aangezien deze personenauto onder [naam 1] in beslag is genomen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 36b, 36c, 36d en 57;
Opiumwet art. 3, 10, 10a, 11 en 13a.
DE UITSPRAAK
Verklaart het onder de feiten 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
De bewezen verklaarde feiten 3 en 4 leveren op de misdrijven:
feit 3:
een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot plegen van dat feit;
feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.