ECLI:NL:RBOBR:2015:309

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
01/879234-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor voorbereidingshandelingen amfetamine en hennepteelt

Op 22 januari 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorbereiden van de productie van amfetamine en het telen van hennep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 4 juli 2014 in Nuland en Vught betrokken was bij voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine, waaronder het voorhanden hebben van gasbranders en jerrycans met formamide. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte een hennepkwekerij had met 93 hennepplanten. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de feiten 3 en 4, maar sprak hem vrij van het witwassen van 2.000 euro, omdat er geen nadere handeling was verricht om de criminele herkomst van het geld te verhullen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest, en gelastte de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 16 oktober 2014 en 8 januari 2015, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/879234-14
Datum uitspraak: 22 januari 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te[geboorteplaats] op [1982],
GBA-adres: [adres 1], [woonplaats],
verblijfadres: [verblijfsadres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 oktober 2014 en 8 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 september 2014. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 januari 2015 is gewijzigd
(bijlage 1),is
aan verdachte ten laste gelegd dat:

2.

hij op of omstreeks 04 juli 2014, te Nuland, gemeente Maasdonk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten een hoeveelheid geld ten bedrage van 2.000 euro of daaromtrent, althans enige hoeveelheid geld, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een dat (die) voorwerp(en) was
en/of
(een) voorwerp(en), te weten een hoeveelheid geld ten bedrage van 2.000 euro of daaromtrent, althans enige hoeveelheid geld, voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of
zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren
uit enig misdrijf;

3.

hij op of omstreeks 4 juli 2014 te Vught en/of Nuland en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, in elk geval een stof vermeld op lijst I van de Opiumwet, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden
en/of te bevorderen,
-één of meer jerrycans met daarin een hoeveelheid zoutzuur en/of
-(gas)branders en/of
-3 jerrycans van 20 liter met daarin een vloeistof, zijnde formamide en/of
-restanten/residu amfetamine,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);

4.

hij op of omstreeks 4 juli 2014 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Ten aanzien van feit 2.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van
de in het vierde gedachtestreepje vermelde ‘restanten /residu amfetamine’ (partieel) nietig dient te worden verklaard, omdat met een eindproduct geen voorbereidingshandelingen kunnen worden begaan.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt het navolgende.
De vraag in hoeverre het uitgeschreven onderdeel ‘restanten/residu amfetamine’ als
een voorwerp/stof bestemd voor het plegen van voorbereidingshandelingen kan worden aangemerkt, raakt niet de geldigheid van de dagvaarding doch dient veeleer bij de beoordeling van het bewijs te worden beantwoord.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding ook voor het overige geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding.
Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van het medeplegen van:
- het witwassen van 2.000 euro (feit 2)
- voorbereidingshandelingen van de productie van amfetamine (feit 3)
- het voorhanden hebben van hennep (feit 4).
Bronnen.
Een eindproces-verbaal van de politie Oost-Brabant (TGO [naam 2]), nummer 19112014.1700.0515, afgesloten d.d. 28 november 2014 en onder meer bevattende:
I. Een persoonsdossier [naam persoonsdossier] van de politie Oost-Brabant (TGO [naam 2]), nummer 03112014.1300.0515, met bijlagen, afgesloten d.d. 28 november 2014, aantal doorge-
nummerde bladzijden: 58. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte
processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek
zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
II. Een zaaksdossier witwassen van de politie Oost-Brabant (TGO [naam 2]), nummer 30102014.0900.0515, met bijlagen, afgesloten d.d. 28 november 2014, aantal doorgenum-
merde bladzijden: 581. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte
processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek
zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
III. Een zaaksdossier verdovende middelen van de politie Oost-Brabant (TGO [naam 2]), nummer 30102014.0800.0515, met bijlagen, afgesloten d.d. 28 november 2014, aantal
doorgenummerde bladzijden 238. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte
processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek
zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
Voorts:
IV. Een aanvullend proces-verbaal van de politie Oost-Brabant (TGO [naam 2]), nummer 23122014.1300.0515, met bijlagen, d.d. 30 december 2014, aantal doorgenummerde bladzijden 62. Dit proces-verbaal bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-
verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
V. Een aanvullend proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van de politie Oost-Brabant (TGO [naam 2]), nummer 07012015.1317.6685, d.d. 7 januari 2015.
VI. Een schrijven van verdachte d.d. 5 september 2014 (bijlage bij verzoekschrift strekkende tot schorsing van de voorlopige hechtenis d.d. 5 september 2014).
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen middels een cijfer verwezen naar de uitgebreide uitwerking daarvan in de aan dit vonnis gehechte bijlage A.
Het standpunt van de officier van justitie.
Integrale bewezenverklaring van feiten 2, 3 en 4.
Het standpunt van de verdediging.
Vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging ter zake van feit 2, omdat er geen sprake is geweest van een verhullende handeling ten aanzien van de criminele herkomst van de 2.000 euro. Vrijspraak van feit 3 omdat met het voorhanden hebben van het op de dagvaarding vermelde afval geen sprake kan zijn van voorbereidingshandelingen. Vrijspraak van feit 4 omdat bij gebreke van een indicatieve test en gebleken deskundigheid van de betrokken verbalisant niet bewezen kan worden verklaard dat er sprake is geweest van hennep.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2.
Op 4 juli 2014 is in de woning [adres 2]te [plaats] een geldbedrag van 2.280 euro aangetroffen. 500 euro lag in coupures van 4x 100 euro en 2 x 50 euro in een rijstkoker in de keuken. Een geldbedrag van 1.780 euro lag in coupures van 1x 500 euro, 2x 100 euro, 21x 50 euro, 1x 20 euro en 1x 10 euro in een lade van een vitrinekast in de woonkamer
(3, 4).Verdachte woonde hier met zijn vriendin
(1).Verdachte geeft in een schrijven aan dat ‘de 2.000 euro’ van hem zijn
(5).Uit gegevens van de Belastingdienst is niet gebleken van door verdachte genoten loon of inkomen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 4 juli 2014
(6).Dit vindt bevestiging in de verklaring van verdachte
(7).Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven omtrent de herkomst van het aangetroffen geldbedrag, terwijl dit van hem gelet op voornoemde feiten en omstandigheden wel gevergd kan worden. Bij gebreke van een dergelijke verklaring kan naar het oordeel van de rechtbank het redelijkerwijs niet anders zijn dan dat het aangetroffen geld afkomstig is van enig misdrijf. De rechtbank acht het bij gebreke van enig aanknopingspunt voor het tegendeel aannemelijk dat dit geldbedrag afkomstig is van een door verdachte zelf begaan misdrijf. In zoverre kan dit feit worden bewezen zoals hierna uitgeschreven.
Ten aanzien van feit 3.
Op 4 juli 2014 zijn in de bijkeuken van de woning gelegen aan de [adres 2]te [plaats] drie identieke witte (20-liter) jerrycans gevuld met een blanke vloeistof en met het etiket Aklitas aangetroffen. De drie jerrycans stonden bij elkaar
(8,9,10).Verdachte woonde op genoemd adres samen met zijn vriendin
(1).De inhoud van een van de jerrycans is bemonsterd en door het NFI onderzocht en blijkt formamide te bevatten
(11, 12, 13).
De rechtbank acht aannemelijk dat de vloeistof in de andere twee (identieke) jerrycans ook formamide bevat en gaat daar ook van uit. Volgens de rapporteur van het NFI wordt formamide als grondstof voor de productie van amfetamine gebruikt
(13).
[adres 3] te [plaats] is een woning die ten behoeve van verdachte wordt aangehouden door zijn vader
(1,2).Op 4 juli 2014 zijn op het perceel van [adres 3] te [plaats] onder meer de navolgende voorwerpen/stoffen aangetroffen en vervolgens bemonsterd en nader door het NFI onderzocht, met als resultaat:
1) een jerrycan met sporen (afval) van BMK en APAAN in de bovenlaag en zoutzuur en
ammoniumchloride in de onderlaag;
2) een boodschappentas met een plastic zakje met crèmekleurige vlokken (50 gram)
bevattende 3,4,5-trimethoxybenzaldehyde, zijnde een grondstof voor de vervaardiging
van mescaline en TMA;
3) een boodschappentas met daarin een zilveren sealbag inhoudende een crème/lichtgeel
poeder, bevattende APAAN;
4) een grijze afvalcontainer met daarin een vuilniszak met daarop een witte substantie
bevattende ammoniumchloride, een lage concentratie APAAN en een lage concentratie
van een aan BMK gerelateerde verontreiniging;
5) een groene afvalcontainer (inhoud 120 liter) met daarin circa 100 liter vloeistof met
olieachtige resten bevattende BMK en een onderlaag bevattende zoutzuur;
6) een gasmasker met sporen van amfetamine, methylamfetamine en APAAN.
(14, 16 en 17)
Volgens rapporteur dr. J.W. Hulshof van het NFI is het hiervoor onder 1, 3, 4 en 5 ver-melde onderzoeksmateriaal kenmerkend voor de vervaardiging van BMK uit APAAN
met zoutzuur. De rapporteur werkt het daartoe gebruikelijke procedé uit in twee stappen:
1.1
Een mengsel van APAAN, water en zoutzuur wordt gedurende enige tijd verwarmd.
De gevormde olieachtige BMK scheidt zich af van de sterk zure waterige onderlaag.
Voor deze stap is de grondstof APAAN benodigd.
1.2
De ruwe BMK wordt geïsoleerd door afscheiden van de sterk zure waterige onderlaag.
Kenmerkend afval van dit proces is een sterk zure, waterige vloeistof met daarop een
(dunne) olieachtige laag of drijfogen die BMK bevatten, soms met ammoniumchloride
als bezinksel. De rapporteur ziet dit afval terug in de onder 1, 4 en 5 genoemde monsters.
(16)
Rapporteur dr. J.D.J. van den Berg van het NFI verduidelijkt dat APAAN wordt omgezet
in BMK, zijnde een grondstof voor onder andere amfetamine
(17).
Voorts werden op het perceel van [adres 3] in [plaats] 15 door zuren aangetaste en geoxideerde gasbranders aangetroffen en rook een van de verbalisanten aldaar de haar ambtshalve bekende geur van BMK. Deze geur rook zij ook in de daar gelegen woning.
Ook zagen de verbalisanten in die woning twee jassen liggen waarvan de mouwen waren aangetast door mogelijk gebruik van zoutzuur (
14).Tevens werd in de woning een blaadje aangetroffen met daarop handgeschreven aantekeningen
(14, 15).Deze aantekeningen passen naar het oordeel van de rechtbank bij het hiervoor door rapporteur Hulshof beschreven procedé voor de vervaardiging van BMK uit APAAN. Dit oordeel wordt versterkt door de diverse op deze locatie aangetroffen (afval)stoffen en voorwerpen van/voor een dergelijk omzettingsproces.
De rechtbank leidt uit de op locatie [adres 3] in [plaats] aangetroffen voorwerpen en (afval) stoffen en de door de betrokken verbalisant aldaar waargenomen ambtshalve bekende geur van BMK af dat er sprake is geweest van een reeds gerealiseerd productieproces van amfetamine. In dit verband verdient opmerking dat uit bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een voltooid productieproces niet in de weg staat aan een bewezen-verklaring van voorbereidingshandelingen. Het daarop betrekking hebbende verweer van
de raadsman wordt dan ook verworpen.
De rechtbank zal nu bespreken in hoeverre de in de tenlastelegging onder de vier gedachte-
streepjes vermelde voorwerpen/stoffen hebben bijgedragen aan genoemd productieproces en geschikt zijn voor de bereiding van amfetamine in een volgend proces. Met andere woorden: kunnen zij worden aangemerkt als bestemd voor het plegen van voorbereidingshandelingen te dier zake.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de onder het eerste en vierde gedachtestreepje vermelde stoffen niet als zodanig worden aangemerkt, omdat het respectievelijk productie-afval (vastgesteld door het NFI) en het eindproduct van het productieproces betreft. De rechtbank zal verdachte dan ook van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Dit laat echter onverlet dat deze stoffen worden betrokken in de bewijsvoering van het ten laste gelegde delict.
Voor wat betreft de onder het tweede en derde gedachtestreepje vermelde gasbranders en jerrycans met formamide oordeelt de rechtbank het navolgende.
Bezien in de gezamenlijkheid met alle overige aangetroffen voorwerpen en stoffen kan de aanwezigheid van de (15) gasbranders (locatie [adres 3] te [plaats]) en formamide (locatie [adres 2]in [plaats]) niet anders worden uitgelegd dan als bestemd voor de
vervaardiging van amfetamine.
De rechtbank acht feit 2 dan ook bewezen zoals hierna vermeld.
Ten aanzien van feit 4.
Op 4 juli 2014 is op de eerste etage van de woning te [adres 2]in [plaats] een
hennepkwekerij aangetroffen met 93 hennepplanten in potten (
18, 19). Verdachte woonde
op genoemd adres
(1)en heeft bij de politie erkend dat de kwekerij en planten van hem zijn
(24).Anders dan de verdediging heeft de rechtbank, ondanks het ontbreken van een indicatieve test, geen enkele twijfel dat de planten daadwerkelijk hennep bevatten.
De rechtbank komt tot dit oordeel omdat de betrokken verbalisant [verbalisant 1] uitdrukkelijk relateert dat hij de planten als zijnde hennepplanten herkende en wel aan de vorm van het blad, de aanwezige bloeiknoppen en de geur
(19)en de rechtbank geen enkele aanleiding ziet om aan diens bevindingen te twijfelen. Dit oordeel wordt versterkt door de in keuken aangetroffen (gedroogde) henneptoppen en het in de woonkamer aangetroffen gripzakje
met (gedroogde) henneptoppen
(20, 21, 22)die beide met een positief resultaat op de aanwezigheid (indicatief) zijn getest
(23)en waarvan de rechtbank het aannemelijk acht dat deze afkomstig zijn van een eerdere oogst van de onderhavige kwekerij. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte hennepplanten voorhanden heeft gehad zoals hierna vermeld.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
2.
op 04 juli 2014 te Nuland, gemeente Maasdonk, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld ten bedrage van 2.000 euro of daaromtrent, voorhanden heeft gehad, terwijl hij
wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was
uit enig misdrijf;
3.
op 4 juli 2014 te Vught en Nuland om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- gasbranders en
- 3 jerrycans van 20 liter met daarin een vloeistof, zijnde formamide
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
4.
op of omstreeks 4 juli 2014 te Nuland opzettelijk heeft geteeld een hoeveelheid hennepplanten van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Ten aanzien van feit 2.
Zoals hiervoor reeds onder het kopje ‘bewijs’ is vermeld, acht de rechtbank het aannemelijk dat het in de woning aan de [adres 2]te [plaats] aangetroffen geldbedrag van ruim 2.000 euro afkomstig is van een door hem zelf gepleegd misdrijf. Volgens bestendige jurisprudentie is onder die omstandigheden het enkele voorhanden hebben van uit misdrijf verkregen geld niet voldoende om van witwassen te kunnen spreken in de zin van artikel 420bis, eerste lid aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafrecht. Naast het voorhanden hebben wordt een nadere handeling van de ‘witwasser’ gevergd die heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het desbetreffende voorwerp. Het enkele opbergen in een rijstkoker in de keuken (500 euro) en een lade van een vitrinekast in de woonkamer (1.780 euro) van crimineel geld is niet een zodanige nadere handeling. Dit brengt met zich mee dat het bewezen verklaarde niet kan worden gekwalificeerd als witwassen, zodat er geen sprake is van een strafbaar feit. De rechtbank zal verdachte voor dit feit dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.(feiten 3 en 4)
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(bijlage 2)
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4.
Een gevangenisstraf van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 4.
Gelet op de omvang van de kwekerij volstaat in principe een geldboete. Een eventueel op te leggen gevangenisstraf dient beperkt te blijven tot het reeds ondergane voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de
vervaardiging van amfetamine en daarnaast heeft hij 93 hennepplanten geteeld. Het is algemeen bekend dat een harddrug als amfetamine schade toebrengt aan de gezondheid van de gebruikers van dit middel en dat ook hennep schade kan veroorzaken, al dan niet op langere termijn. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Daarnaast is het zo dat het telen van hennep steeds meer gepaard gaat met andere, ook zware vormen van criminaliteit. De rechtbank houdt het er voor dat verdachte bij het plegen van de feiten heeft gehandeld uit puur winstbejag en dat hij zich niets heeft aangetrokken van de mogelijk nadelige gevolgen van zijn handelen. Het is ook niet voor het eerst dat verdachte terzake van een Opiumwetdelict met politie en justitie in aanraking is gekomen. Uit zijn strafblad volgt dat hij in 2009 ook al eens (mede) voor een dergelijk delict is veroordeeld. Hierbij heeft verdachte een langdurige gevangenisstraf opgelegd gekregen. Deze straf heeft verdachte er niet van weerhouden om wederom soortgelijke delicten te plegen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aan-sluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten.
De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte ontslaat van alle rechtsvervolging voor feit 2 en de recht- bank voorts van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Beslag.
Het standpunt van de officier van justitie.
Onttrekking aan het verkeer van de onder nummers 280, 281, 282, 363, 368 t/m 373, 375, 380, 381 en 382 op bijlage 3 van dit vonnis vermelde voorwerpen.
Verbeurdverklaring van de onder nummers 349, 355 en 376 op bijlage 3 van dit vonnis vermelde voorwerpen.
Handhaving van het beslag van de onder nummer 393 vermelde telefoon in verband met een ander (lopend) strafrechtelijk onderzoek.
Het standpunt van de verdediging.
Teruggave aan verdachte van 10 euro (nummer 368), drie jerrycans met opschrift ‘Aklitas’ (nummers 380, 381 en 382) en de telefoon (nummer 393).
Referte aan het oordeel van de rechtbank voor het overige beslag.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de onder nummers 350, 357, 358, 384, 385 en 386 op bijlage 3 van dit vonnis vermelde voorwerpen (kort gezegd: verdovende middelen) onttrekken aan het verkeer en wel op grond van het bepaalde bij artikel 13a van de Opiumwet.
De rechtbank is van oordeel dat de onder nummers 279 t/m 284, 375, 380, 381 en 382
op bijlage 3 van dit vonnis vermelde voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn
met behulp waarvan feit 2 is begaan of voorbereid, dan wel tot het begaan van dat
misdrijf zijn bestemd en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de onder nummers 368 en 369 t/m 374 op bijlage 3 van dit vonnis vermelde voorwerpen (kort gezegd: verboden wapens) aan het verkeer onttrokken dienen te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting deze voor- werpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane misdrijven zijn aangetroffen en deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat het onder nummer 435 op bijlage 3 van dit vonnis vermelde voorwerp (vuurwerk) aan het verkeer onttrokken dient te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting dit vuurwerk bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane misdrijven zijn aangetroffen en dit vuurwerk aan verdachte toebehoort en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het onder nummer 393 op bijlage 3 van dit vonnis vermelde voorwerp (telefoon Blackberry), nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van deze telefoon.
De rechtbank zal geen beslissing nemen op het onder verdachte op grond van artikel 94a Wetboek van Strafvordering (conservatoir beslag) in beslag genomen geld (nummers 349, 355, 376) en de personenauto Alfa Romeo [kenteken 1] (nummer 433). Evenmin neemt de rechtbank een beslissing over de onder nummer 434 vermelde Renault Clio[kenteken 2], aangezien deze personenauto onder [naam 1] in beslag is genomen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 36b, 36c, 36d en 57;
Opiumwet art. 3, 10, 10a, 11 en 13a.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het onder de feiten 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
De bewezen verklaarde feiten 3 en 4 leveren op de misdrijven:
feit 3:
een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot plegen van dat feit;
feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.

t.a.v. feit 3 en feit 4:
Gevangenisstrafvoor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
voorts:
Onttrekkingaan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: de onder
nummers 279, 280 t/m 284, 350, 357, 358, 363, 368 t/m 375, 380, 381, 382, 384, 385, 386 en 435 op het beslag-pv vermelde voorwerpen (bijlage 3).
Teruggaveinbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten: het onder nummer 393 op het beslag-pv vermelde voorwerp (bijlage 3).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 22 januari 2015.