ECLI:NL:RBOBR:2015:308

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
01/879234-14 ontneming
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit de teelt van hennepplanten

Op 22 januari 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak betreft de verdachte die op of omstreeks 4 juli 2014 hennepplanten heeft geteeld. De officier van justitie vorderde de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 11.242,09, gebaseerd op de veronderstelling dat de verdachte voordeel heeft genoten uit een eerdere oogst van 130 hennepplanten. De verdediging betwistte dit en stelde dat er slechts 37 hennepplanten waren geteeld, wat zou resulteren in een aanzienlijk lager bedrag van € 3.198,82 aan wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gegrond verklaard. Zij oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de eerdere oogst van 130 hennepplanten, ondanks het ontbreken van een verklaring van de verdachte over de omvang van deze oogst. De rechtbank baseerde haar oordeel op de beschikbare bewijsmiddelen en de berekeningen die in het dossier waren opgenomen. De totale netto opbrengst van de oogst werd vastgesteld op € 11.242,=, na aftrek van kosten.

De rechtbank heeft de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 11.242,=, op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren, en is op tegenspraak gewezen na een zitting op 8 januari 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer ontneming: 01/879234-14
Datum uitspraak: 22 januari 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1982],
GBA-adres: [adres], [woonplaats],
verblijfadres:[verblijfsadres]

Onderzoek van de zaak:

De vordering van de officier van justitie strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 11.242,09 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 januari 2015.

De beoordeling

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft bij haar vordering gepersisteerd en is hierbij uitgegaan van één eerdere oogst van 130 hennepplanten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er, conform het aantal aangetroffen lege potten, hooguit sprake is geweest van een eerdere oogst van 37 hennepplanten. Hiervan uitgaande is er sprake van € 3.198,82 aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering is tijdig ingediend.
De rechtbank heeft in de hoofdzaak onder meer bewezen geacht dat betrokkene op of omstreeks 4 juli 2014 (93) hennepplanten heeft geteeld. Hoewel veroordeelde uit deze
teelt (nog) geen voordeel heeft genoten, bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanwijzingen dat veroordeelde voordeel uit een ander strafbaar feit heeft genoten, te weten uit een eerdere oogst van 130 hennepplanten. Dat er sprake is geweest van een dergelijke eerdere oogst leidt de rechtbank af uit de uitgewerkte bewijsmiddelen die in bijlage A aan dit vonnis zijn gehecht. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om de omvang van de eerdere oogst te beperken tot 37 hennepplanten, conform het aantal aangetroffen lege potten, nu verdachte geen redelijke en aannemelijke verklaring heeft willen geven over een eventuele eerdere oogst en de omvang daarvan. Bij gebreke van een verklaring van de veroordeelde daaromtrent houdt de rechtbank het ervoor dat de maximaal berekende capaciteit van de kwekerij, begroot op 130 hennepplanten, is benut. Voor een ander scenario zijn onvoldoende aanknopingspunten gesteld of gebleken. Het enkele aantreffen van 37 lege potten is onvoldoende.
De in bijlage A vermelde bron II bevat op blz. 154-155 een standaardberekening, gebaseerd op de in het BOOM-rapport van 1 november 2010 beschreven uitgangspunten. Met inacht- neming van deze berekeningsmethodiek, die ook niet door de verdediging is betwist, komt
de rechtbank tot de volgende berekening, die gebaseerd is op één gerealiseerde oogst van 130 hennepplanten die voordeel heeft gegenereerd.
De opbrengst per hennepplant is afhankelijk van de hoeveelheid hennepplanten per m2.
Hieruit blijkt dat hoe lager het aantal planten per m2, hoe hoger de opbrengst per plant.
In het onderhavige geval betreft het een kweektent met een oppervlakte van 9 m2. Uitgaande van 130 hennepplanten op 9 m2, ìs sprake van gemiddeld 14,4 hennepplanten
per m2.
De opbrengst aan hennep per plant van deze kwekerij is, uitgaande van 14 hennepplanten per m2, minimaal 28,6 gram. De verkoopprijs van hennep bedraagt € 3,28 per gram.
De totale bruto opbrengst van de oogst is derhalve:
130 planten x 28,6 gram = 3.718 gram x € 3,28 per gram = € 12.195,04.
Hiervan worden de navolgende kosten in mindering gebracht:
afschrijvingskosten € 150,00 (gerelateerd aan 130 hennepplanten)
hennepstekken € 370,05 (€ 2,85 per hennepstek x 130)
variabele kosten € 432,90 (€ 3,33 per hennepplant x 130)
---------------
Totaal aan kosten € 952,95.
Netto opbrengst van de onderhavige oogst:
€ 12.195,04 minus € 952,95 = € 11.242,= (afgerond).
De rechtbank schat het totale voordeel dan ook op € 11.242,=

Toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak

De rechtbank:
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 11.242,= (zegge: elfduizend-tweehonderd-tweeënveertig euro).
Legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 11.242,= (zegge: elfduizend-tweehonderd-tweeënveertig euro), ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel
van of uit de baten van een strafbaar feit, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat het door hem is begaan, heeft verkregen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 22 januari 2015.