ECLI:NL:RBOBR:2015:2954

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
21 mei 2015
Zaaknummer
01/865081-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met voorbedachten rade in Eindhoven

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 mei 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd in Zwolle, had op 27 juni 2014 in Eindhoven geprobeerd haar ex-vriend, aangeduid als [slachtoffer], van het leven te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, nadat zij eerder via Facebook contact had gezocht met het slachtoffer en een afspraak had gemaakt om hem te bezoeken. Tijdens deze ontmoeting heeft de verdachte geprobeerd het slachtoffer met een mes in zijn keel te snijden, maar de uitvoering van het misdrijf is niet voltooid. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar. De rechtbank heeft de vordering tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging afgewezen, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden voor deze maatregel. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij, [slachtoffer], gedeeltelijk in het gelijk gesteld en een schadevergoeding van € 5,49 toegewezen voor materiële schade. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/865081-14
Datum uitspraak: 22 mei 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1984],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: Zwolle PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 oktober 2014, 5 december 2014, 19 februari 2015 en 8 mei 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 september 2014. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 27 juni 2014 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes, in elk een geval een scherp en/of puntig voorwerp, in diens keel/hals en/of nek heeft gesneden/gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding. [1]
Op 27 juni 2014 omstreeks 14:40 uur meldde verdachte zich bij het politiebureau in
's-Hertogenbosch met de mededeling dat zij een uur eerder geprobeerd had de keel van haar ex-vriend, [slachtoffer], door te snijden met een mes. Zij had dit gedaan in de woning van [slachtoffer] te Eindhoven. [2]
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte hem op 27 juni 2014 in zijn woning in Eindhoven bezocht. Hij zat op de bank en voelde dat verdachte zijn hoofd vastpakte en naar achteren trok. Vervolgens voelde hij een stekende pijn in zijn hals, greep hij naar zijn hals en voelde hij een mes. Hij heeft het mes gepakt en verdachte weggeduwd. [slachtoffer] heeft hierdoor een snijwond opgelopen in zijn hals, net boven het sleutelbeen. [3] , [4]
Verdachte heeft in de verhoren bij de politie verklaard dat zij in mei 2014 via Facebook contact kreeg met haar ex-vriend [slachtoffer]. Zij had meteen het idee dat ze een afspraak met hem ging maken en hem kapot ging maken. Op 26 juni 2014 heeft zij contact gezocht met [slachtoffer] en een afspraak gemaakt om hem de dag erop te bezoeken. Zij wilde hem dood hebben. Zij wilde dit met een pistool doen, maar kon dat op korte termijn niet regelen. Daarna wilde ze het met een mes doen. Ze heeft op internet gezocht naar hoe ze het moest doen, naar "dodelijke plekken waar je iemand kunt steken". Zij heeft een mes uit de keukenlade gepakt en een gat in haar broekzak gemaakt, zodat zij het mes daar kon bewaren en zichzelf niet zou verwonden. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij op 27 juni 2014, toen zij op weg was naar [slachtoffer], bedacht hoe ze het zou kunnen doen. Zij had twee scenario's: of gelijk zodra ze hem zag, of hem van achteren benaderen en het dan doen. Aangekomen bij [slachtoffer] wilde hij buiten gaan zitten. Verdachte wilde dit niet, omdat zij, zoals zij aangeeft, wist dat het niet zou gaan lukken in die positie. Toen [slachtoffer] binnen zat, is verdachte achter hem gaan staan, heeft zij het mes uit haar broekzak gehaald, heeft zij [slachtoffer] vastgepakt en met het mes een snijbeweging tegen zijn keel gemaakt. [slachtoffer] reageerde zo heftig, dat het niet gelukt is. [5] Ook bij de rechter-commissaris bekent verdachte dat zij geprobeerd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven door met een mes in zijn keel te snijden. [6] Ter terechtzitting heeft verdachte haar eerdere verklaringen bevestigd. [7]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte zich op 27 juni 2014 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer] door hem met een mes in zijn keel te snijden met het doel hem van het leven te beroven.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft erkend dat zij [slachtoffer] op 27 juni 2014 met een mes over zijn keel heeft gesneden ter uitvoering van het voornemen die [slachtoffer] van het leven te beroven. De raadsvrouwe van verdachte heeft ook niet betwist dat verdachte deze handeling heeft verricht. Wel heeft de verdediging betoogd dat bij verdachte sprake was van een hevige gemoedstoestand voorafgaande aan en op het moment van het feit, waardoor er van kalm beraad en rustig overleg geen sprake is geweest. Verdachte moet van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 27 juni 2014 in Eindhoven geprobeerd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven, door hem met een mes in zijn keel/hals te snijden.
Door de raadsvrouwe is betoogd dat verdachte in een zodanig hevige gemoedstoestand verkeerde, dat van kalm beraad en rustig overleg geen sprake was. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Uit eerdergenoemde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte doelbewust en overeenkomstig een van te voren bedacht plan [slachtoffer] met een mes in zijn hals heeft gesneden met het doel hem van het leven te beroven. De gedachte om [slachtoffer] te vermoorden, kwam al bij haar op in mei 2014 toen [slachtoffer] contact met haar zocht via Facebook. Vervolgens heeft verdachte op 26 juni 2014 een afspraak gemaakt met [slachtoffer]. Zij heeft bedacht of ze het met een pistool of mes zou doen, heeft voor een mes gekozen en heeft op internet gezocht hoe ze het beste te werk kon gaan. Vervolgens heeft zij een mes uit de keuken gepakt en een gat in haar broek gemaakt om het mes te kunnen vervoeren. Op weg naar [slachtoffer] heeft zij twee scenario's bedacht waarin zij haar plan zou kunnen uitvoeren. Ter plaatse aangekomen wilde zij niet buiten zitten, omdat haar plan in die positie niet zou kunnen slagen. Binnen heeft zij het juiste moment afgewacht totdat zij achter [slachtoffer] kon staan en zo in zijn keel kon snijden.
De rechtbank is op grond van het voorstaande van oordeel dat verdachte zich op diverse momenten heeft kunnen beraden op het genomen besluit en daarmee de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Gelet op de tijdspanne en de mate van planvorming is het zeer aannemelijk dat zij van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt en zich daadwerkelijk heeft beraden op haar besluit en op de gevolgen daarvan. In het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting zijn aanknopingspunten naar voren gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Dat verdachte het besluit tot levensberoving van [slachtoffer] in een ogenblikkelijke hevige gemoedstoestand heeft genomen en in diezelfde toestand is gebleven tot op en tijdens het moment van uitvoering, is niet aannemelijk geworden. Ter terechtzitting gaf verdachte aan dat zij na het eerste Facebookcontact met [slachtoffer] enkele gesprekken heeft gevoerd met een psycholoog, die haar adviseerde met betrekking tot het omgaan met dit bericht en haar emoties. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht de ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 27 juni 2014 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes in diens keel/hals heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte zozeer onder druk stond van [slachtoffer], dat er bij haar sprake was van een bewustzijnsvernauwing waarbij de gewetensfunctie was beperkt. De kracht en dwang vanuit [slachtoffer] waren van dien aard, dat verdachte daaraan geen weerstand kon en behoefde te bieden.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht moet sprake zijn van een van buiten komende drang waaraan de verdachte, mede in aanmerking genomen hetgeen over de persoon van de verdachte is gebleken, redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Bovendien moet, in geval een zodanige drang aannemelijk is, het handelen van de verdachte voldoen aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat er ten tijde van het bewezen verklaarde feit sprake was van een zodanige druk vanuit [slachtoffer] op verdachte waartegen verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. Weliswaar is aannemelijk geworden dat het contact zoeken door [slachtoffer] bij de verdachte de nodige emotionele reacties heeft losgemaakt, maar niet dat zij geestelijk/emotioneel in een zodanige toestand verkeerde dat zij niet anders kon of behoefde te handelen dan dat zij toen heeft gedaan. Ook de door de raadsvrouwe betoogde bewustzijnsvernauwing en beperkte gewetensfunctie is niet aannemelijk geworden, te meer niet omdat verdachte niet heeft willen meewerken aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek. Bovendien had verdachte voldoende gelegenheid en mogelijkheden om andere wegen te bewandelen om na ontvangst van het facebook bericht van [slachtoffer] met haar emoties om te gaan. Ze heeft daarvoor hulp gezocht, maar kennelijk vastgehouden aan haar voornemen om [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen beroep op psychische overmacht toekomt en verwerpt het verweer van de raadsvrouwe.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot moord vordert de officier van justitie:
  • een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van voorarrest;
  • terbeschikkingstelling met dwangverpleging;
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 5,49; niet-ontvankelijkverklaring van het overige gedeelte van de vordering.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe verzoekt de rechtbank af te zien van het opleggen van een maatregel tot
terbeschikkingstelling met dwangverpleging, omdat niet voldaan is aan de voorwaarden. Het bestaan van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens kan niet enkel worden aangenomen op grond van medicijngebruik en verklaringen van verdachte. Daarnaast staat niet vast dat het feit gepleegd zou zijn onder invloed van die vermeende stoornis en is niet voldaan aan het gevaarscriterium.
Mocht de rechtbank tot een veroordeling van verdachte komen en het eerder genoemde beroep op psychische overmacht niet honoreren, dan dient te worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het reeds ondergane voorarrest, met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden. Verdachte is bereid mee te werken aan een ambulante behandeling.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord, een van de ernstigste feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. Verdachte is met een mes naar de woning van [slachtoffer] gegaan en heeft geprobeerd diens keel door te snijden, dit ter uitvoering van een vooraf bedacht plan om het slachtoffer van het leven te beroven. Gelukkig is dit niet gelukt en valt het letsel van het slachtoffer mee, maar dat is geenszins aan verdachte te danken. Het had veel slechter kunnen aflopen. Dit moet voor het slachtoffer een beangstigende gebeurtenis zijn geweest. Bovendien heeft verdachte het feit gepleegd in de woning van het slachtoffer. Een woning is bij uitstek de plaats waar mensen zich veilig voelen en ook veilig behoren te voelen. Dat gevoel van veiligheid heeft verdachte door haar handelen aangetast. Verdachte heeft door haar handelen welbewust een groot en levensbedreigend gevaar voor het slachtoffer in het leven geroepen en zij heeft de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast.
Straf verminderende omstandigheden
Verdachte heeft, op één strafbeschikking na, een blanco strafblad. Zij heeft zich na de poging tot moord uit eigen beweging en direct bij de politie gemeld en aangegeven waar het slachtoffer te vinden zou zijn. Ondanks haar uitspraken bij de eerste verhoren dat zij opnieuw zou proberen [slachtoffer] van het leven te beroven als zij vrij zou komen, is de rechtbank ervan overtuigd geraakt dat zij oprecht spijt heeft van haar daad en haar eerdere uitspraken in die zin, zoals zij ter terechtzitting heeft aangegeven. Afgezien van haar bewuste weigering om mee te werken aan onderzoek naar haar geestestoestand, heeft zij het ten laste gelegde bekend en in alle opzichten meegewerkt aan het feitenonderzoek. Dat het door [slachtoffer] contact zoeken met verdachte – gelet op de relationele geschiedenis van betrokkenen – tot heftige emoties bij verdachte heeft geleid, acht de rechtbank aannemelijk.
Strafmodaliteit
Het bewezen verklaarde is echter zo ernstig, dat uit het oogpunt van een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding en bescherming van de maatschappij in beginsel slechts kan worden volstaan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Wat betreft de vraag of aan de verdachte naast deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging moet worden opgelegd, overweegt de rechtbank als volgt.
Er is getracht verdachte te observeren in het Pieter Baan Centrum. Verdachte heeft zich daar opgesteld als een weigerachtige observandus. De psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum hebben gelet op de weigerachtige houding van verdachte geen diagnostische uitspraken kunnen doen omtrent het bestaan van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Evenmin hebben de gedragsdeskundigen conclusies kunnen trekken ten aanzien van de mate van doorwerking van eventuele stoornissen in het delict (toerekenbaarheid) en een eventueel gevaar voor herhaling (gevaarscriterium). Ook heeft verdachte geweigerd mee te werken aan het milieuonderzoek en heeft zij geen toestemming gegeven tot het opvragen van haar betreffende informatie bij andere instanties en tot gesprekken met referenten. Aan het opstellen van een reclasseringsrapport heeft verdachte evenmin meegewerkt.
Anders dan door de officier van justitie gevorderd, zal de rechtbank niet de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen. Zo al zou kunnen worden vastgesteld dat bij verdachte sprake is geweest van een geestelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het bewezenverklaarde feit – waar overigens wel aanwijzingen voor zijn – ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor de vaststelling dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Het enkele gegeven dat verdachte tot dit geweldsmisdrijf is gekomen, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat in de toekomst gevreesd moet worden voor herhaling.
Nu niet wordt voldaan aan één van de formele voorwaarden voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, kan de rechtbank deze niet aan verdachte opleggen.
Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar passend en geboden is. Op die straf zal de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering worden gebracht.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 5,49 ter vergoeding van de hechtpleisters en ibuprofen. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden, omdat de vordering voor dat deel niet onderbouwd is.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op de e-mail van een medewerker van slachtofferhulp moet primair de vordering als ingetrokken worden beschouwd. Subsidiair is deze vordering onvoldoende onderbouwd en moet deze worden afgewezen.
Beoordeling.De rechtbank leidt uit de enkele e-mail van een medewerker van slachtofferhulp niet af dat de benadeelde partij het eerder ingediende voegingsformulier heeft willen intrekken. De rechtbank zal daarom een beslissing over die vordering nemen.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten de materiële schadevergoeding (posten 2 en 3; hechtpleisters en ibuprofen).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de posten 1 en 4 van de vordering (ziekenhuisbezoek en glas iPhone). Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze kosten zijn gemaakt in directe relatie tot het bewezen verklaarde feit, onder meer aangezien de bewijstukken ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (voor dat deel) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze onderdelen van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met betrekking tot welke het feit is begaan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 36b, 36c, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Poging tot moord

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.
Gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht

Onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen mes.

Gedeeltelijke toewijzing vordering benadeelde partij

Veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer], van een bedrag van EUR 5,49 (zegge vijf euro en negenenveertig eurocent) aan materiële schadevergoeding (posten 2 en 3).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (posten 1 en 4) niet ontvankelijk is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van B.C. van Wijmen, griffier,
en is uitgesproken op 22 mei 2015.
Mr. P.T. Heblij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van de Politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, onderzoek Hazelskink, onderzoeksnummer 22GRE14039, afgesloten op 19 november 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 99.
2.Relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 27 juni 2014 (p. 39-40).
3.Aangifte door [slachtoffer] d.d. 27 juni 2014 (p. 31).
4.Medische informatie over aangever [slachtoffer] (p. 36), foto's van het letsel (p. 66-67).
5.Verklaring van verdachte d.d. 28 en 29 juni 2014 (p. 17-21, 26).
6.Verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 30 juni 2014.
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 8 mei 2015.