ECLI:NL:RBOBR:2015:2887

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
01/865026-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak met geweld tegen politieambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 18 mei 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een mededader een poging tot inbraak in een woning heeft gedaan. De inbraak vond plaats op 5 februari 2015 te Best, waarbij de verdachte en zijn mededader geweld en bedreiging met geweld hebben gebruikt tegen een politieambtenaar die hen probeerde te stoppen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader een deur en een raam hebben geforceerd, maar dat de poging tot diefstal niet is voltooid. Tijdens hun vlucht hebben zij de politieambtenaar in de auto getrokken en met hoge snelheid gereden, waarbij de politieambtenaar deels in en deels uit de auto hing. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot inbraak en het geweld tegen de politieambtenaar, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede feit, omdat niet bewezen kon worden dat hij de bestuurder van de auto was. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 90 dagen opgelegd, waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er beslissingen genomen over het beslag en de vordering van de benadeelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865026-15
Datum uitspraak: 18 mei 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 mei 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 april 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 februari 2015 te Best ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen (uit een woning gelegen aan de [adres]) geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
hebben verdachte en/of zijn mededader(s) een of meer deur(en) en/of een of meer ra(a)m(en) geforceerd, althans getracht te forceren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] (ambtenaar van politie), gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, hebbende verdachte, en/of zijn mededader(s)
die [slachtoffer] in een auto getrokken en/of (vervolgens), terwijl die [slachtoffer] deels in en deels uit die auto hing, met grote snelheid, althans met enige snelheid gereden en/of (vervolgens, nadat die [slachtoffer] uit de auto heeft weten te komen) met grote snelheid op die [slachtoffer] afgereden, terwijl die [slachtoffer] voor de auto stond;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 februari 2015 te Best ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres]) weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen een of meer deur(en) en/of ra(a)m(en) heeft/hebben gefoceerd, althans getracht te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 05 februari 2015 te Best ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] (ambtenaar van politie)
opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met dat opzet - die [slachtoffer] in een door hem, verdachte en/of zijn medeverdachte(n) bestuurde auto auto te trekken en/of - (vervolgens), terwijl die [slachtoffer] deels in en deels die auto hing, met grote snelheid, althans met enige snelheid te gaan rijden, en/of
- vervolgens, (nadat die [slachtoffer] uit de auto heeft weten te komen) met grote snelheid op die [slachtoffer] af te rijden, terwijl die [slachtoffer] voor die auto stond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 5 februari 2015 in de gemeente(s) Best en/of Son en/of Schijndel en/of Sint-Oedenrode, althans in het arrondissement Oost-Brabant, in ieder geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, te weten de wegen op de (vlucht)route van de Zevensprong in Best tot en met de Schootsedijk in Sint-Oedenrode,
terwijl hem, verdachte, gedurende die (gehele) route (circa twintig minuten), door (meerdere) verbalisanten middels optische- en geluidssignalen (een) stopteken(s) werd(en) getoond,
met zeer hoge snelhe(i)d(en) (tot 180 à 190 kilometer per uur), althans aanzienlijk hogere snelheden dan de ter plaatse geldende maximumsnelhe(i)d(en), heeft gereden op onder meer (achtereenvolgens) de Sportlaan en/of Eindhovenseweg Zuid en/of de NCB-weg in Best en/of de Besteweg en/of de Hoberglaan in Son en/of op de A50 van Son richting Veghel en van Veghel richting Schijndel en/of de N622 (Eerdsebaan in de richting van Schijndel) en/of de Edisonweg en/of de Van Leeuwenhoekweg en/of de Structuurweg en/of de Schootsedijk te Sint-Oedenrode, en/of
op de A50 na afrit 11 op de vluchtstrook zijn voertuig tot stilstand heeft gebracht en (vervolgens) achteruit de oprit van die A50 is gereden (tegen het verkeer in dat die A50 kwam oprijden), en/of
(meermalen) op de A50 met hoge snelheid op de vluchtstrook heeft gereden, en/of
de rotonde gelegen op de kruising van de N622 en de Van Leeuwehoekstraat in Schijndel, tegen het verkeer in heeft genomen (linksom),
door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op d(i)e weg(en) werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op d(i)e weg(en) (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

De rechtbank acht evenals de officier van justitie en de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte niet de bestuurder van de personenauto was, maar achterin de auto zat.

Bewijsverweer.

De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit aangevoerd dat verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het gedrag van zijn mededader, de vluchtrit en het daarmee gepaard gaande geweld. Er was geen vooropgezet plan om te vluchten en van een nauwe en bewuste samenwerking was geen sprake. De raadsman bepleit vrijspraak voor het medeplegen van de geweldscomponent.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de geweldscomponent ook aan verdachte kan worden aangerekend op grond van de volgende feiten en omstandigheden:
- verdachte en zijn mededader zijn na hun gezamenlijke poging tot woninginbraak samen naar de auto gelopen en ingestapt, terwijl de politie riep dat zij moesten blijven staan,
- verbalisant [slachtoffer] is naar het voertuig gerend en hoorde, toen hij door de mededader het voertuig werd ingetrokken, dat door de persoon op de achterbank, zijnde verdachte, iets werd geroepen; verbalisant [slachtoffer] dacht “rijden, rijden” of iets dergelijks,
- mededader [persoon] heeft ter terechtzitting – op verzoek van de officier onder ede gehoord als getuige in de zaak van de dader – verklaard dat verdachte vanaf de achterbank in het Servisch heeft geroepen “Narsch, narsch” [
fonetisch, zoals ter zitting verstaan-Rb] waarmee volgens de getuige [persoon] werd bedoeld “wegwezen, vertrekken”.
[verdachte] heeft aldus beoogd vanaf de aanvang van de vlucht een zodanig wezenlijke invloed uit te oefenen op de wijze van ontsnapping aan hun aanhouding, dat te dien aanzien sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Nu dit gebeurde terwijl zijn medeverdachte achter het stuur zat en voor verdachte zichtbaar respectievelijk duidelijk moet zijn geweest dat verbalisant [slachtoffer] gedeeltelijk in en derhalve ook nog gedeeltelijk uit de auto hing, is verdachte volledig mede verantwoordelijk voor het met de poging te ontsnappen gepaard gaande geweld. Op geen enkele wijze is verder aannemelijk geworden dat verdachte zich heeft willen onttrekken aan de als gewelddadig aan te merken vluchtrit. Eerder blijkt van het tegendeel, nu verdachte tijdens de rit van de achterbank naar voren is geklommen en naast de bestuurder is gaan zitten, en aan het einde daarvan zijn ontsnappingspoging nog rennend heeft vervolgd.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op 05 februari 2015 te Best ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen (uit een woning gelegen aan de [adres]) geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [benadeelde partij],
hebben verdachte en zijn mededader een of meer deur(en) en een raam getracht te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] (ambtenaar van politie), gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan een andere deelnemer de vlucht mogelijk te maken,
hebbende zijn mededader die [slachtoffer] in een auto getrokken en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] deels in en deels uit die auto hing, met enige snelheid gereden en vervolgens, nadat die [slachtoffer] uit de auto heeft weten te komen, zijnde vervolgens met snelheid op die [slachtoffer] afgereden, terwijl die [slachtoffer] voor de auto stond.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Feit 2: vrijspraak.
Feit 1 primair: 30 maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van het beslag:
verbeurd verklaring van 1 personenauto, merk Audi,
onttrekking aan het verkeer van 1 beitel,
teruggave van twee Belgische kentekenplaten, 1 Duits kentekenbewijs en 1 Nederlandse kentekenplaat aan de rechtmatige eigenaar,
de portefeuille, de tas met goederen, de sjaal en de USB-stick dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Toewijzing (hoofdelijk) van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ad € 1.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede oplegging van de schadevergoedings-maatregel ad € 1.000,--.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een woning. Beiden zijn daarna met een personenauto gevlucht, waarbij geweld en bedreiging met geweld werden aangewend tegen een politieambtenaar.
Een woninginbraak, en evenzo een poging daartoe, is een feit dat veel overlast veroorzaakt en schade berokkent aan de slachtoffers. Bovendien wordt een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de gedupeerden, wat bij hen gevoelens van onveiligheid veroorzaakt.
Tijdens de vlucht heeft de mededader de politieambtenaar in de auto getrokken en, terwijl deze nog met zijn benen en onderlichaam uit de auto hing, is de mededader gaan rijden. Nadat de politieambtenaar uit de auto heeft weten te komen, is de mededader op hem afgereden. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn mededader welbewust een groot gevaar voor letsel voor de politieambtenaar in het leven geroepen en hem bedreigd. Het geweld en de bedreiging met geweld hebben een grote indruk op de politieambtenaar gemaakt, hetgeen ook blijkt uit de door hem gegeven toelichting bij zijn vordering als benadeelde partij.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder in België is veroordeeld voor een vermogensdelict.
Daarnaast weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat het toegepaste geweld hem in mindere mate wordt toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte van 48 dagen voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid.

De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid en het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbenden nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
De rechtbank zal de bewaring gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbenden, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Daartoe overweegt de rechtbank dat blijkens de toelichting op het schadeformulier benadeelde meerdere traumatische ervaringen heeft meegemaakt in zijn werk de laatste jaren, en dat de definitieve omvang van de materiele en immateriële schade nog niet vast staat. Daarmee komt de vraag aan de orde welk deel van de door benadeelde geleden, nog niet definitieve schade is toe te rekenen aan dit voorval met deze verdachten. De rechtbank is van oordeel dat een nadere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 45, 310, 312.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 2: Vrijspraak.
T.a.v. feit 1:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

T.a.v. feit 1:poging tot diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. feit 1: Gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
T.a.v. het beslag:
Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: 1 personenauto, [kenteken 1], Audi 100, kleur grijs. Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: 1 beitel, kleur rood. Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: 2 Belgische kentekenplaten [kenteken 2], 1 Duits kentekenbewijs [kenteken 1] en 1 Nederlandse kentekenplaat [kenteken 3] aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende, te weten: 1 portefeuille, kleur blauw, Silverjet, 1 tas, kleur wit, inhoud: diverse goederen, 1 sjaal, kleur zwart, en 1 Sandisk USB-stick, kleur grijs.
T.a.v. feit 1: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 20 maart 2015 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.Th. van Vliet, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. F. Schneider, leden,
in tegenwoordigheid van L.F.M. Schulte, griffier,
en is uitgesproken op 18 mei 2015.
Mr. F. Schneider is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.