ECLI:NL:RBOBR:2015:2814

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
12 mei 2015
Zaaknummer
01/879097-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurmoord op kickbokser met planmatig karakter en bewezen dealen en bezit van harddrugs

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord op een kickbokser, [slachtoffer], en van het bezit en de handel in harddrugs. De verdachte werd ervan beschuldigd op 12 juli 2013 in Veghel, met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven te hebben beroofd door hem van dichtbij met een vuurwapen te beschieten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij de moord en dat er geen gebreken waren aan de machtigingen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC-gesprekken) die als bewijs zijn gebruikt. De getuigenverklaringen werden als betrouwbaar beschouwd, en de rechtbank concludeerde dat de verdachte de gespreksdeelnemer was in de OVC-gesprekken waarin hij zijn betrokkenheid bij de moord bevestigde. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het bezit van 8,8 kilogram amfetamine en 202 gram hasj, evenals het dealen in cocaïne en amfetamine. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 22 jaar op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de moord een koelbloedige liquidatie betrof, wat de ernst van de straf rechtvaardigde.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/879097-13
Datum uitspraak: 13 mei 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1992],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd te: PI Rijnmond, De Schie te Rotterdam.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 december 2013, 13 maart 2014, 10 juni 2014, 29 augustus 2014, 25 november 2014, 9 februari 2015, 28 april 2015 en 29 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij (voorlopige) dagvaarding 27 november 2013. Nadat
de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 augustus 2014 is gewijzigd conform het bepaalde bij artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering
(bijlage 1)is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 12 juli 2013 te Veghel,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met (een of meer van) zijn mededader(s), althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een vuurwapen op die [slachtoffer] gericht en/of met dat vuurwapen meerdere malen, althans eenmaal, in het hoofd en/of (andere delen van) het lichaam van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2. hij op of omstreeks 19 september 2013 te Vught, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8.800 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3. hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 13 juli 2013 tot en met 18 september 2013 te Vught en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne en/of amfetamine, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4. hij op of omstreeks 19 september 2013 te Vught, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 202 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Bronnen.
I. Een eindproces-verbaal van de politie Oost-Brabant, nummer 60-359930, TGO Sinope,
afgesloten d.d. 3 juli 2014, met zaaksdossier moord/doodslag, nummer 60-367905, aantal doorgenummerde bladzijden 2045. Dit zaaksdossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
II. Een eindproces-verbaal van de politie Oost-Brabant, nummer 60-359930, TGO Sinope,
afgesloten d.d. 3 juli 2014, met zaaksdossier verdovende middelen, nummer 60-589953, aantal doorgenummerde bladzijden 157. Dit zaaksdossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
III. Een proces-verbaal ‘technisch sporenonderzoek’ van de politie Oost-Brabant, FTO, zaaknummer PL21R3 2013072639 (TGO Sinope), opgemaakt en ondertekend d.d. 24 maart 2014, aantal doorgenummerde bladzijden 323. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede andere bescheiden.
IV. Een aanvullend proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, nummer 31102014.0900.0515
(TGO Sinope), opgemaakt en ondertekend d.d. 31 oktober 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 179 blz., onder meer inhoudende een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van de politie Oost-Brabant, nummer PL2100-2013072639-321, d.d. 3 oktober 2014 (blz. 4-6).
V. Een proces-verbaal (van de rechter-commissaris) van verhoor van verdachte in het kader van de inbewaringstelling d.d. 24 september 2013.
VI. Een proces-verbaal (van de rechter-commissaris) van verhoor van [getuige 1] d.d. 15 juli 2014 (4 blz).
VII. Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] van de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking, LVBT, nummer 1841.2013.0990-A, opgemaakt en ondertekend d.d. 30 oktober 2014 (7 blz.).
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen (bwm) middels een cijfer verwezen naar de uitgebreide uitwerking daarvan in de aan dit vonnis gehechte bijlage A. Ingeval het bewijsmiddel een foto of plattegrond betreft wordt verwezen naar de desbetreffende bron zoals hierboven vermeld.
Inleiding.
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij samen met (een) ander(en) [slachtoffer] heeft vermoord. Daarnaast wordt hem verweten dat hij 8,8 kilogram amfetamine en 202 gram hash voorhanden heeft gehad en dat hij met (een) ander(en) ruim twee maanden in cocaïne en amfetamine heeft gedeald.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie meent dat feit 1 (inclusief medeplegen), feit 2, feit 3 (geen medeplegen) en feit 4 kunnen worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
t.a.v. feit 1.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde moord. Samenvattend stelt de verdediging dat verdachte op basis van de voorhanden zijnde stukken niet als feitelijke dader dan wel als medepleger kan worden aangemerkt.
De verdediging heeft ten aanzien van het bewijs een aantal verweren gevoerd, inhoudende, kort gezegd:
-de machtigingen tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie in de Ford Fiësta met
[kenteken 1] (hierna OVC-gesprekken) hadden niet door rechter-commissaris
afgegeven mogen worden, hetgeen tot bewijsuitsluiting van deze gesprekken moet leiden;
-de betrouwbaarheid van de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3]
staat ter discussie en daarmee dus ook de aanwezigheid van voornoemde Ford Fiësta in
Veghel in de late avond van 12 juli 2013;
- het staat niet vast dat verdachte gespreksdeelnemer aan de OVC-gesprekken is;
- de betrouwbaarheid van de in de OVC-gesprekken gedane uitlatingen die aan verdachte
worden toegeschreven, staat ter discussie omdat er veeleer sprake lijkt te zijn van
grootspraak.
-de negatieve resultaten van het schotrestenonderzoek in de Ford Fiësta met [kenteken 1]
geeft steun voor de hypothese dat de auto niet is gebruikt door de dader van
het schietincident en bevestigt ook het scenario dat verdachte niets met dit schietincident
te maken heeft;
-drie reële alternatieve scenario’s lijken niet (uitputtend) te zijn onderzocht.
t.a.v. feiten 2, 3 en 4: referte aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank t.a.v. feit 1.
Alvorens de bewijsmiddelen te bespreken stelt de rechtbank eerst aan de orde het verweer van de verdediging dat de machtigingen om de vertrouwelijke communicatie in de Ford Fiësta met [kenteken 1] op te nemen niet door de rechter-commissaris hadden mogen worden afgegeven, hetgeen tot bewijsuitsluiting van de hieruit voortkomende OVC-gesprekken zou moeten leiden.
De verleende machtigingen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC).
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de (drie) machtigingen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie in de Ford Fiësta met [kenteken 1] op onrechtmatige wijze van de rechter-commissaris zijn verkregen. Op de momenten van het verlenen van de machtigingen door de rechter-commissaris was er onvoldoende informatie om een verdenking van verdachte te rechtvaardigen. Op het moment van toetsing van de vorderingen beschikte de rechter-commissaris kennelijk niet over alle relevante voorhanden zijnde onderzoeksresultaten waaronder de verklaring van [getuige 4] en de inhoud van de sms-berichten van [getuige 5] aan haar moeder (rechtbank: [getuige 2]) en (later) de (negatieve) resultaten van het schotrestenonderzoek en de verklaring van [getuige 6], waaruit de betrokkenheid van anderen of derden afgeleid zou kunnen worden.
Deze informatie komt niet terug in de drie onderliggende vorderingen tot inzet van dit opsporingsmiddel. Dit klemt met name ten tijde van het derde toetsingsmoment door de rechter-commissaris (15 augustus 2013). Er lijkt sprake te zijn van selectieve informatie-verstrekking door de officier van justitie aan de rechter-commissaris ten tijde van de beoordeling van de vorderingen. Het is niet aannemelijk dat de machtigingen zouden zijn verleend indien de rechter-commissaris tijdig en op juiste wijze was geïnformeerd. Daar komt bij dat de aan de vorderingen ten grondslag liggende en bijgevoegde informatie vanaf de eerste vordering niet of nauwelijks is aangevuld/opgewaardeerd door nieuwe informatie en de rechter-commissaris alleen op basis van de inhoud van deze derde vordering in redelijkheid geen machtiging had mogen verlenen. De OVC-gesprekken dienen dan ook
te worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank overweegt hierover als volgt:
Het van toepassing zijnde wettelijk kader omtrent het opnemen van vertrouwelijke communicatie is neergelegd in artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv.).
Het wettelijk systeem rond het opnemen van vertrouwelijke communicatie als bedoeld in art. 126l Sv. houdt in dat een bevelsbevoegdheid aan de officier van justitie is verleend, op voorafgaande mondelinge of schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. Het staat daarbij in eerste instantie ter beoordeling van de officier van justitie dat er sprake is van een verdenking als bedoeld in art. 126l lid 1 Sv. en of het onderzoek dringend vordert dat vertrouwelijke communicatie wordt opgenomen. Bij deze laatste toets spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol. De rechter-commissaris dient bij de vraag of een machtiging kan worden verstrekt, te toetsen of aan bovenstaande wettelijke voorwaarden is voldaan. Aan de zittingsrechter staat de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid ter beoordeling. In het wettelijk systeem houdt die beoordeling een beantwoording in van de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent de machtiging heeft kunnen komen. De meest wezenlijke waarborg voor de burger ten aanzien van de inbreuk op zijn privacy door het opnemen van vertrouwelijke
communicatie heeft de wetgever dus met name gezocht in de aan de rechter-commissaris voorbehouden beslissing tot afgifte van de machtiging vooraf. De zittingsrechter toetst deze afweging marginaal en slechts achteraf. Daarmee samenhangend gaat het om een toets ‘ex tunc’. De basis voor de toetsing door de zittingsrechter is de informatie waarover de rechter-commissaris bij zijn beslissing de beschikking had.
In de onderhavige zaak heeft de rechter-commissaris op 17 juli 2013 op vordering van de officier van justitie een mondelinge machtiging verleend tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie in een Ford Fiësta met [kenteken 1], met als [verdachte]. Deze machtiging is op 19 juli 2013 schriftelijk geformaliseerd (BOB-dossier blz 17 en 18). De aan deze machtiging ten grondslag liggende aanvraag is te vinden op blz. 1140-1145 van het BOB-dossier. Hieruit volgt dat de aanvraag ziet op de gewelddadige dood van [slachtoffer], aangetroffen op 13 juli 2013, teneinde ‘bewijs te genereren door middel van het opnemen en afluisteren van de gesprekken tussen verdachte en derden. De inzet van dit technisch middel is nodig daar bewijs door observatie en andere opsporingsmiddelen vooralsnog niet voldoende is gebleken’. De aanvraag bevat vier bijlagen waaruit de mogelijke betrokkenheid van genoemde auto en verdachte bij het delict zou blijken, te weten een verklaring van [getuige 2] d.d. 13 juli 2013, [getuige 3] d.d. 14 juli 2013, een uitdraai van de tenaamstelling van het [kenteken 1], een foto van een facebook pagina van [verdachte] aan de hand waarvan verdachte als bestuurder van de Ford Fiësta met [kenteken 1] op 16 juli 2013 door leden van het observatieteam werd herkend (BOB-dossier blz. 1146-1158). De rechtbank merkt op dat de inzet van dit opsporingsmiddel, conform de vordering van de officier van justitie, beperkt is gebleven tot een week, uiterlijk tot en met 23 juli 2013 (BOB-dossier blz. 17-18).
Op 24 juli 2013 heeft de rechter-commissaris, kort gezegd, de machtiging op vordering van de officier van justitie verlengd voor een periode van maximaal vier weken, uiterlijk tot en met 20 augustus 2013 (BOB-dossier blz. 21- 22). De hieraan ten grondslag liggende aanvraag d.d. 23 juli 2013 bevat dezelfde onderbouwing en stukken als de eerste aanvraag, met daarbij de mededeling dat de resultaten van het opnemen van de vertrouwelijke communicatie bij het onderzoeksteam nog niet voorhanden zijn (BOB-dossier blz. 1202-1227). De rechtbank acht de hierop volgende vordering en de motivering daarvan in het licht van die mededeling niet onbegrijpelijk gelet op de beperkte duur van de eerste machtiging, te weten één week.
Op 19 augustus 2013 heeft de rechter-commissaris, kort gezegd, de machtiging op verzoek van de officier van justitie verlengd voor een periode van maximaal vier weken, uiterlijk tot en met 17 september 2013 (BOB-dossier blz. 25-26). De aan de vordering ten grondslag liggende aanvraag d.d. 15 augustus 2013 bevat ARS-registraties van de Ford Fiësta op 12 en 13 juli 2013 (BOB-dossier blz. 1267-1270). Ook wordt aangegeven dat de geluidsbanden van de eerder opgenomen gesprekken nog niet in het bezit zijn van het onderzoeksteam waardoor het (nog) niet mogelijk is om resultaten te vermelden.
De rechtbank stelt allereerst vast dat aan alle in art. 126l Sv. gestelde formele vereisten is voldaan. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de aan de vorderingen ten grondslag liggende informatie –zoals hiervoor vermeld- een voldoende verdenking ex artikel 27 Sv. jegens verdachte oplevert voor betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer]. De vorderingen tot inzet van het onderhavige opsporingsmiddel waren in beginsel dan ook gerechtvaardigd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris, gelet op de aard en ernst van het misdrijf en de aan de vorderingen ten grondslag liggende informatie, in alle redelijkheid tot afgifte van de machtigingen heeft kunnen overgaan.
De kennelijke stelling van de verdediging dat de rechter-commissaris bij de toetsing van
een verzoek van de officier van justitie ex art. 126l Sv. over alle opsporingsresultaten dient te beschikken en dat dit expliciet uit de vordering tot inzet van dit opsporingsmiddel moet blijken, is een eis aan de inhoud van de vordering die de wet niet stelt. De door de verdediging opgeworpen en niet nader onderbouwde suggestie dat er bij de toetsings-momenten van de vorderingen van de officier van justitie ex art. 126l Sv. sprake is geweest van selectieve informatieverstrekking dan wel van doelbewust achterhouden van ontlastende informatie aan de rechter-commissaris is naar het oordeel van rechtbank niet gebleken. Dat de rechter-commissaris destijds geen beschikking had over de verklaring van [getuige 7] lijkt evident, doch deze zich thans in het dossier bevindende verklaring bevat belastende noch ontlastende informatie ten aanzien van verdachte. Dit laatste geldt tevens ten aanzien van de door de verdediging genoemde verklaring van [getuige 4], de sms-berichten van [getuige 5] en de resultaten van het schotrestenonderzoek in de Ford Fiësta. De stelling van de verdediging die er op neerkomt dat het niet aannemelijk is dat de machtigingen zouden zijn verleend indien de rechter-commissaris op de hoogte was van deze informatie kan de rechtbank, toetsend als hierboven aangegeven, dan ook niet volgen.
Resumerend oordeelt de rechtbank dat er geen gebreken kleven aan de verleende machtigingen tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Het verweer tot uitsluiting van de OVC-gesprekken van het bewijs wordt dan ook verworpen.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank acht de navolgende feiten en omstandigheden van belang voor het bewijs. Hierbij heeft de rechtbank overwegingen en tussenconclusies geformuleerd uitmondend in twee slotconclusies.
I. Aantreffen stoffelijk overschot [slachtoffer] op 13 juli 2013.
Op zaterdag 13 juli 2013, omstreeks 06:27 uur, kwam bij de politie een 112-melding binnen dat de bewoner van [adres 2] te Veghel dood in zijn auto zat. De autoruit was doorboord met kogelgaten
(bwm 22).Toen de melder, [getuige 8], omstreeks 06:25 uur naar buiten liep, zag hij zijn buurman [slachtoffer] met een bebloede nek in zijn auto zitten.
(bwm 21)
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zagen omstreeks 06:29 uur op de oprit van [adres 2] een zwarte Mercedes, met [kenteken 2], met de voorzijde in de richting de woning staan. Aan de rechter achterzijde van de auto lagen zes hulzen afkomstig uit een vuurwapen en in de ruit van de linker achterportier zaten een aantal kleine ronde gaten. Verbalisanten zagen in de bestuurdersstoel schuin voorovergebogen een persoon, die zij herkenden als [slachtoffer], zitten. Deze had bloedsporen op zijn achterhoofd. [verbalisant 4] vernam van het ambulancepersoneel dat [slachtoffer] was overleden.
(bwm 23)
Het stoffelijk overschot is geïdentificeerd als zijnde [slachtoffer]. (
bwm 25)
Lijkschouwer M. Westra heeft de niet natuurlijke dood van [slachtoffer] vastgesteld.
(bwm 24)
II. Sectie.
In het lichaam van [slachtoffer] zijn vier kogels (1, 2, 3 en 4) aangetroffen. De hierop betrekking hebbende vier inschotkanalen zijn bij leven ontstaan en duiden dus op ingewerkt mechanisch perforerend geweld. Het schotkanaal (A) verliep via de nek (links) door het hoofd met daarbij onder andere directe hersenschade door gedeeltelijke verbrijzeling en indirecte hersenschade door vochtopeenhoping in de hersenen, waarmee het intreden van de dood wordt verklaard door weefselschade en orgaanfunctiestoornissen. Hierbij is sprake van een schotkanaal van achteren naar voren, van links naar rechts schuin hoofdwaarts. In de schedelhuid, binnenzijde rechts, is een kogel (nummer 3) en enkele botfragmenten van het schedeldak aangetroffen. De drie andere inschoten hebben geen substantiële bijdrage geleverd aan het intreden van de dood.
(bwm 27)
1e tussenconclusie rechtbank.
[slachtoffer] is door vier kogels geraakt. Kogel 3 behorende bij inschotkanaal A
heeft hem gedood. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat hierdoor de dood onmiddellijk is ingetreden.
III. Technisch onderzoek
Op het straatwegdek achter de Mercedes lagen zes hulzen met bodemstempel DSGN 7.65
(bwm 26, blz. 33).Uit vergelijkend onderzoek volgt dat deze hulzen zeer waarschijnlijk zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen, vermoedelijk een semi-automatisch werkend pistool van het kaliber 7.65 mm Browning, merk Walther of een daarvan afgeleide.
(bwm 32)
In de ruit van het linker achterportier van deze auto zaten zes inschotbeschadigingen, afkomstig van projectielen buiten de auto door de ruit heen
(bwm 26, blz. 34).De zes inschoten bevonden zich op 108 cm, 116cm, 118cm, 119cm, 122 cm en 125 cm van de
grond
(bwm 31).In de auto werden meerdere metalen manteldeeltjes afkomstig van een projectiel aangetroffen. Links op de achterbank van de auto lagen glasscherven. Links naast de auto lagen glassplinters op de oprit in een straal van circa 2 meter vanaf de beschoten ruit
van de linker achterportier.
(bwm 26, blz. 34-36)
Bij een visueel onderzoek is vastgesteld dat de aangetroffen nitrocellulosekruitdeeltjes op de schotrestenfolies van de ruit van het linker achterportier van de Mercedes dezelfde uiterlijke kenmerken hebben als de aangetroffen deeltjes op de schotrestenbemonsteringen van eerder-genoemde zes hulzen. Voorts blijkt uit onderzoek aan schotrestenfolies van genoemde ruit dat de schootsafstand tussen de 10 cm en de 150 cm is geweest.
(bwm 26, blz. 33-34; bwm. 33)
Drie van de vier in het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen kogels, waaronder de fatale kogel nummer 3, zijn vergeleken met zeven in de Mercedes aangetroffen kogel-manteldelen. Uit dit onderzoek volgt dat de kogels en kogelmanteldelen het best passen bij het kaliber 7.65 mm Browning en dat zij zeer waarschijnlijk zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop. De afvuursporen in de kogels passen voorts bij meerdere merken vuurwapens waaronder pistolen van het merk Walther.
(bwm 26, blz. 34-36; bwm 27, blz. 84-85, bwm 28, bwm 30, blz. 107 en bwm 34)
De verbalisanten van het FTO-team concluderen dat de schutter zich op de oprit bevond, buiten de auto, schuin achter de bestuurder op het moment dat de schoten vielen. Het
slachtoffer die op de bestuurdersstoel zat is van linksachter neergeschoten met een pistool waarmee minimaal zes maal is gevuurd met een kaliber 7.65 munitie.
(bwm 26, blz. 39-30; bwm. 30, blz. 108)
2e tussenconclusie rechtbank.
De rechtbank acht aannemelijk dat alle op de plaats delict aangetroffen (onderdelen van) munitie afkomstig is van één en hetzelfde vuurwapen. De rechtbank acht hiermee tevens aannemelijk dat [slachtoffer] door één en dezelfde schutter is beschoten en gedood. Dit gecombineerd met de hiervoor uitgeschreven resultaten van de sectie (kopje II) brengt de rechtbank voorts tot de vaststelling dat er naar uiterlijke verschijningsvorm sprake is van een gerichte moord.
IV. verdachte situatie [adres 3] te Veghel op 12 juli 2013 tussen 22:00 uur en 23:21 uur.
Op vrijdag 12 juli 2013 omstreeks 23:21 uur belt de bewoonster van [adres 3] in Veghel, meldster/[getuige 2], met de meldkamer van de politie in verband met de aanwezigheid van een kleine auto met [kenteken 1] die gedurende circa 75 minuten voor haar woning heeft gestaan en een heel kleine jongen die naar deze auto toe rende, er instapte en er mee wegscheurde. Volgens meldster was er eerder een contactmoment geweest tussen genoemde auto met een grotere auto. De meldster is bevreesd voor inbrekers
(bwm 1)
Uit de verklaring van 13 juli 2013 van meldster/[getuige 2] volgt dat omstreeks 22:30 uur een grote luxe auto en een kleinere auto naast elkaar in de parkeervakken tegenover haar woning gelegen aan de [adres 3] te Veghel gingen staan en dat uit laatstgenoemde auto een kleine jongen vanaf de bestuurdersplaats uitstapte en vervolgens bij de grote auto aan de linker achterzijde instapte. Hierna reed de grote wagen weg om vervolgens een half uur later weer door de [adres 3] te rijden en ter hoogte van [adres 4] te stoppen. Meldster/getuige zag de kleine jongen uit de auto stappen en in de richting van de friettent, tegenover de woning van [slachtoffer] ([slachtoffer]; rechtbank) lopen. Circa een half uur later zag zij de kleine jongen door de straat rennen in de richting van de kleine auto. Hij kwam aangerend van de richting van [adres 2]. Hij stapte in de kleine auto en scheurde weg. Enkele minuten voordat de jongen kwam aangerend hoorde meldster/getuige een soort van timmergeluiden. Haar dochter ([getuige 5]; rechtbank) had haar in dat verband om 23:20 uur een bericht gestuurd. Meldster/getuige had het kenteken van de kleine auto genoteerd: [kenteken 1]. Zij schat de lengte van de jongen op 1.60 meter. De jongen had voorts een getint uiterlijk en kort donker haar.
(bwm 2)
[getuige 3], de zoon van meldster/[getuige 2] verklaart dat de kleine auto een Ford Fiësta betrof. Hij zag hiervan de bestuurdersportier open en dichtgaan, waarna iemand links achterin de grote auto stapte en waarop deze auto wegreed. De grote auto kwam binnen een uur terug. Hij zag een persoon uit deze auto stappen en in de richting van de friettent en dus in de richting van de woning van [slachtoffer] lopen. Enige tijd later hoorde hij een hard getik. Kort daarop zag hij een man voorbij komen rennen komende uit de richting van de friettent. De man rende naar de Ford Fiësta, stapte in aan de bestuurderskant, reed achteruit de straat op en vervolgens de straat uit.
(bwm 3)
[getuige 9], de echtgenoot van meldster/[getuige 2] zag een kleine persoon uit een grote auto stappen ter hoogte van de kruising van de [adres 3] met [adres 4]. Deze persoon liep in de richting van de friettent. Enige tijd later hoorde hij getik. Na dit geluid zag hij iemand voorbij rennen naar een aan de overzijde van de woning geparkeerd staande kleine auto. Deze auto scheurde hierop weg.
(bwm 5)
Overweging rechtbank
De rechtbank ziet - anders dan de verdediging - geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] te twijfelen. De rechtbank constateert dat de getuigen op hoofdlijnen en essentiële onderdelen consistent en gelijkluidend hebben verklaard en dat hun verklaringen elkaar onderling versterken. Dat deze verklaringen op detailniveau verschillen, maakt hun verklaringen niet onbetrouwbaar. Met name niet nu hun verklaringen op wezenlijke onderdelen worden ondersteund en versterkt door de inhoud van de
112-melding, waarin reeds melding wordt gemaakt van [kenteken 1], en de verklaringen van [getuige 9] en [getuige 5] (
bwm 4, zie hierna onder kopje V.).
Bovendien vinden de verklaringen bevestiging in objectieve gegevens zoals het opgegeven kenteken van een Ford Fiësta dat, zo blijkt later in dit vonnis, weer past bij een ARS-registratie van het [kenteken 1] op 12 juli 2013 om 23:34 uur te Gemert, zijnde op circa 15 minuten rijafstand met de auto vanaf de [adres 3] te Veghel (
bwm 35, zie hierna onder kopje VII). Dat getuigen zich vergist zouden hebben in het door hun genoteerde kenteken van de Ford Fiësta, zoals verondersteld door de verdediging, verwordt hiermee tot een blote stelling die op geen enkele wijze wordt onderbouwd. Overigens merkt de rechtbank in dit verband op dat verdachte, bestuurder van voornoemde Ford Fiësta (zoals later blijkt in het vonnis), de aanwezigheid van de Ford Fiësta in Veghel op 12 juli 2013 in de tijdspanne van circa 22.15 uur tot en met circa 23.20 uur niet heeft weersproken. Hij heeft bij vragen hierover van de rechtbank zich beroepen op zijn zwijgrecht.
3e tussenconclusie rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op 12 juli 2013 in de tijdspanne van circa 22.15 uur tot en met circa 23.20 uur een Ford Fiësta met [kenteken 1] geparkeerd stond in de [adres 3] te Veghel. Korte tijd na het horen van timmergeluiden rent een kleine man van circa 1.60 meter, met kort donker haar en een getint uiterlijk uit de richting van [adres 2]/friettent naar de Ford Fiësta, stapt in aan de bestuurders-kant van deze auto en rijdt ermee weg.
Noot rechtbank
De rechtbank heeft op basis van Google maps vastgesteld dat de [adres 3] 14 zo’n 200 meter gelegen is van de woning van [slachtoffer] aan [adres 2] te Veghel.
V. knallen/schoten d.d. 12 juli 2013 rond 23:15 uur in de buurt van [adres 2] in Veghel.
De dochter van de hiervoor onder IV vermelde meldster/[getuige 2] heeft in de nacht van 12 juli 2013 whatsapp-berichten aan meldster gestuurd in verband met door haar gehoorde timmergeluiden. Zij bevond zich op dat moment in de ouderlijke woning gelegen aan de [adres 3] te Veghel. Ook hoorde zij iemand hard wegrennen en een auto hard wegrijden
(bwm 4).Er zijn whatsapp-berichten om 23:20 en 23:22 uur verstuurd. Deze berichten luiden als volgt:
“23.20 uur: wie is hier aan het timmeren of zo” ([getuige 5] aan [getuige 2]) en 23.22 uur: “
Eerst timmeren, toen rennen en toen wegscheuren auto”([getuige 5] aan [getuige 2]).
(bwm 3)
Bewoners van [adres 2], [adres 3] en [adres 5] te Veghel verklaren over meerdere door hen gehoorde schoten/knallen, snel achter elkaar, op 12 juli 2013 omstreeks 23:15 uur (
bwm 6 t/m 13).
Noot rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de [adres 3] en [adres 5] grenzen aan [adres 2] te Veghel (bron I, blz. 14, luchtfoto en plattegrond, en blz. 49 luchtfoto).
4e tussenconclusie rechtbank
In de tijdspanne van 23.15 uur tot en met 23.20 uur hebben meerdere personen timmergeluiden en/of tikkende geluiden en/of schoten en/of knallen gehoord in de omgeving van [adres 2] te Veghel.
VI. verband knallen/schoten en de dood van [slachtoffer].
Uit de verklaringen van [getuige 7] en [getuige 10] volgt dat [slachtoffer] op 12 juli 2013 tussen circa 23:04 uur en 23:15 uur in Veghel rondreed in een zwarte Mercedes.
(bwm 14, 15)
[getuige 11] verklaart over een grote zwarte auto die kort voor 23:30 uur de oprit
van het witte huis gelegen op de hoek van [adres 2], rechtbank) opreed.
(bwm 16)
[verbalisant 5] zag op 12 juli 2013 omstreeks 23:23 uur een donkere Mercedes op de inrit van de woning van [slachtoffer] ([adres 2]) staan.
(bwm 17)
Vader en zoon [getuige 12] ([adres 6]) zijn na de schoten de straat opgelopen en zagen de zwarte auto van [slachtoffer] op de oprit van zijn witte huis staan. Zij zagen de autolampen van de auto (langzaam) uitgaan
(bwm 6, 7).Op foto’s 2, 3, 5 en 6 van de plaats delict (
bron III, blz. 50-52)is te zien dat de achterzijde van de Mercedes [kenteken 2] naar de straatkant was gericht. Uit onderzoek is gebleken dat de achterlichten van deze Mercedes nog 60 seconden blijven branden na uitschakeling van de motor.
(bwm 29)
[getuige 13], de vriendin van [slachtoffer], verklaart dat zij op 12 juli 2013 om 23:17 uur door [slachtoffer] werd gebeld met de mededeling dat hij zo thuis ([adres 2] te Veghel) kwam. [getuige 13] kwam rond 23:30 uur thuis en zag de zwarte Mercedes van [slachtoffer] op de oprit staan. [slachtoffer] was echter niet in de woning. Zij heeft om 23:54 uur naar [slachtoffer] gebeld, maar er werd niet opgenomen (
bwm 18).Deze telefonische contacten zijn onderzocht en bevestigd (
bwm 19).Dat [slachtoffer] om 23:17 uur nog niet thuis was, vindt zijn bevestiging in het feit dat zijn gsm-toestel op dat moment een mast gebruikte die geen dekking bood aan zijn huisadres.
(bwm 20)
5e tussenconclusie rechtbank
De rechtbank acht het gelet op vorenstaande aannemelijk dat [slachtoffer] op 12 juli 2013 omstreeks 23:20 uur, nadat hij zijn auto op de oprit van zijn woning had geparkeerd, door vuurwapengeweld om het leven is gebracht.
De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat de door getuigen beschreven timmergeluiden en/of tikkende geluiden en/of knallen en/of schoten feitelijk schoten zijn geweest afkomstig van het vuurwapen waarmee [slachtoffer] werd gedood.
Tevens acht de rechtbank op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden de conclusie gerechtvaardigd dat de persoon die na de timmergeluiden vanuit de richting van [adres 2]/friettent hard kwam aangerend en wegreed in de Ford Fiësta, mogelijk in verband staat met de door getuigen waargenomen schoten afkomstig van het vuurwapen waarmee [slachtoffer] werd gedood. Dit betekent dat de bestuurder van de Ford Fiësta met [kenteken 1] mogelijk bij de dood van [slachtoffer] betrokken is geweest.
VII. ARS-gegevens (Ford Fiësta) [kenteken 1] op 11, 12 en 13 juli 2013.
Uit de verkeersbewegingen van de Ford Fiësta met [kenteken 1] kan worden afgeleid dat dit voertuig:
-tussen 12 juli 2013 te 23:34 en 13 juli 2013 te 00:22 uur vanuit Gemert ([adres 7]) via
Nuenen ([adres 8]) en Eindhoven ([adres 9] en [adres 10])
in de richting van Vught is gereden;
-tussen 13 juli 2013 te 01:15 uur en 01:21 uur vanuit Vught in de richting van Tilburg is
gereden.
Opgemerkt is dat er vele mogelijkheden zijn om met een auto in Veghel te komen zonder daarbij langs een ARS-camera te komen.
Er is met de in beslag genomen Ford Fiësta ([kenteken 1]) met de ter plaatse geldende maximumsnelheid vanaf de plaats delict in Veghel naar de eerste registrerende camera
van ARS in Gemert gereden (rotonde [adres 7]). Deze rit werd (met normaal rijgedrag) afgelegd in 15 minuten en 52 seconden.
Uit ARS-registraties van [kenteken 1] op 11 juli 2013 volgt dat genoemd kenteken
te 00:24:11 uur werd geregistreerd in Veghel ([adres 11]), gevolgd door Gemert ([adres 7]), Nuenen ([adres 8]) en Eindhoven ([adres 9] en [adres 10] te 03:17:56 uur)
(bwm 35).
Overweging rechtbank
Het door de verdediging aangehaalde gegeven dat tijdens de route op 11 juli 2013 een cameraregistratie in Veghel op de [adres 11] plaatsvond en dit op 12 juli 2013 niet het geval is, doet er naar het oordeel van de rechtbank niet aan af dat van een nagenoeg identiek afgelegde route op 11 en 12 juli 2013 door de Ford Fiësta sprake is geweest. Immers de overige cameraregistraties in Gemert, Nuenen en Eindhoven zijn bijna dezelfde en ook blijkt dat de auto op beide data vanaf Veghel via Gemert, Nuenen en Eindhoven naar Vught reed.
6e tussenconclusie rechtbank
De Ford Fiësta met [kenteken 1] is op 12 juli 2013 korte tijd na het vuurwapengeweld op [slachtoffer] vanuit Veghel via Gemert, Nuenen en Eindhoven naar Vught gereden, met als laatste registratie in Vught d.d. 13 juli 2013 te 00:22 uur. Vervolgens is de auto om ongeveer 01:15 uur vanuit Vught naar Tilburg gereden. Op 11 juli 2013 heeft dezelfde auto een nagenoeg identieke route afgelegd vanaf Veghel via Gemert en Nuenen naar Eindhoven.
VIII. Gebruiker Ford Fiësta met [kenteken 1].
De Ford Fiësta met [kenteken 1] staat op naam van [persoon 1], wonende te [adres 1] in Vught. Op dat adres staat tevens verdachte ingeschreven.
(
bwm 36).Verdachte is op 5 maart, 17 april, 16 juli en 18 juli 2013 door verbalisanten als bestuurder van genoemde auto gezien
(bwm 37, 38, 39, 40). Uit afgeluisterde gesprekken van [persoon 1] volgt dat verdachte vaak in de auto rijdt
(bwm 42).Hij krijgt de auto als hij gaat werken en op woensdag en vrijdagavond
(bwm 41).Verdachte verklaart zelf dat hij het meest, bijna dagelijks, gebruik maakt van de blauwe Ford van zijn zuster
.Hij is nagenoeg de enige die gebruik maakt van de bewuste auto (
bwm 43).[getuige 1] herkent zijn eigen stem en de stem van verdachte in een voor hem afgespeeld OVC-gesprek d.d. 8 september 2013 vanaf 07:30 uur, opgenomen in de Ford Fiësta met [kenteken 1]
(bwm 48, 49). In de hierna onder het kopje X genoemde OVC-gesprekken, opgenomen in de onderwerpelijke Ford Fiësta, wordt verdachte door verbalisanten ook telkens als een van de gespreksdeelnemers herkend.
7e tussenconclusie rechtbank
Verdachte is vaste gebruiker/hoofdbestuurder van de Ford Fiësta met [kenteken 1].
IX. Signalement bestuurder Ford Fiësta ([kenteken 1]) op 12 juli 2013 te Veghel.
Meldster/[getuige 2] verklaart over een kleine jongen van circa 1.60 meter met een getint uiterlijk en kort zwart haar.
(bwm 2)
Op een landelijk meldingsformulier wordt het signalement van de op 19 september 2013 aangehouden verdachte beschreven, waaronder een lengte van 1.66 meter, zwart haar en
een Indisch/Hindoestaans uiterlijk.
(bwm 44)
Overweging rechtbank.
Het signalement van verdachte stemt qua lengte, kleur haar en getint uiterlijk
overeen met de door [getuige 2] opgegeven uiterlijke kenmerken
van de bestuurder van de Ford Fiësta op 12 juli 2013. Met name de opvallend
geringe lengte van de door [getuige 2] genoemde persoon en de verdachte
(resp. 1.66 meter en 1.60 meter) springt hierbij in het oog.
Daar komt het volgende bij:
-de Ford Fiësta, zoals vastgesteld in de 6e tussenconclusie, is op 12 juli 2013 vanaf Veghel naar Vught, de woonplaats van verdachte, gereden.
-verdachte is doorgaans de bestuurder van de Ford Fiësta, zoals vastgesteld in de 7e
tussenconclusie.
De rechtbank acht op grond van dit alles, bezien in onderling verband, de conclusie gerechtvaardigd dat verdachte (ook) op 12 juli 2013 de bestuurder was van de Ford Fiësta met [kenteken 1] en daarmee de persoon is waarover de getuigen ([getuige 2], haar zoon en haar echtgenoot) hebben verklaard, zoals hiervoor onder kopje IV is weergegeven.
8e tussenconclusie rechtbank
Verdachte was op 12 juli 2013 de bestuurder van de Ford Fiësta. Dit brengt met zich mee dat verdachte mogelijk bij de dood van [slachtoffer] betrokken is geweest. De rechtbank wijst in dit verband gemakshalve naar haar hiervoor uitgeschreven 3e, 4e en 5e tussenconclusies.
X. OVC-gesprekken Ford Fiësta [kenteken 1].
Op 18 juli 2013 werd apparatuur geplaatst voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie (hierna telkens: OVC-gesprekken) gevoerd in de Ford Fiësta (
algemeen
dossier TGO-Sinope, blz. 9).In de hierna vermelde gesprekken (a t/m g) is verdachte telkens door verbalisanten als gespreksdeelnemer herkend. De vindplaatsen van de stemherkenningen staan vermeld in de bewijsbijlage onder de nummers van de bewijsmiddelen die betrekking hebben op de desbetreffende OVC-gesprekken, zoals
hierna vermeld.
De hierna aan de orde zijnde OVC-gesprekken a t/m e zijn tijdens de zitting van 28 april 2015 afgespeeld. De rechtbank heeft tijdens deze zitting waargenomen dat de stem van de gespreksdeelnemer die door verbalisanten op de genoemde OVC-gesprekken als zijnde verdachte is herkend in alle gesprekken grote overeenkomsten vertoont met de stem van verdachte.
[getuige 1] herkent zijn eigen stem en de stem van verdachte in het OVC-gesprek van 8 september 2013
(bwm 48 en 49).
Overweging rechtbank
Gelet op de stemherkenningen door verbalisanten ten aanzien van de gesprekken
a t/m g, de stemherkenning door [getuige 1] (gesprek b), het feit dat
verdachte als vaste gebruiker kan worden aangemerkt van de Ford Fiësta waarin
de OVC-gesprekken zijn opgenomen en de eigen waarneming van de rechtbank ten
aanzien van de gesprekken a t/m e, acht de rechtbank de conclusie gerechtvaardigd
dat verdachte gespreksdeelnemer is in hierna aan de orde zijnde OVC-gesprekken
a t/m g. De rechtbank kent hierbij veel betekenis toe aan de stemherkenning door
verbalisanten, mede omdat zij - zo blijkt uit een toelichting van de officier van
justitie ter zitting - twee maanden lang dagelijks de gesprekken hebben afgeluisterd.
Verdachte heeft op de zitting de stemherkenningen van verbalisanten en [getuige 1]
ook niet weersproken, doch ermee geconfronteerd gebruik gemaakt van
zijn zwijgrecht. Dat het NFI vanwege de (matige) kwaliteit van het aangeleverde
materiaal grote reserves heeft geuit omtrent de te verwachten resultaten van een
vergelijkend spraakonderzoek (schrijven d.d. 18 december 2014) en een dergelijk
onderzoek is uitgebleven, doet aan voormelde herkenning van verdachte als
gespreksdeelnemer niet af.
De rechtbank merkt voorts nog op dat zij de verdediging niet kan volgen in haar conclusie dat de stemmen in het gesprek van 10 september 2013 (e) niet lijken op de stemmen in andere gesprekken en dat derhalve de conclusie moet worden getrokken dat verdachte niet aan dit gesprek deelneemt. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen merkt de rechtbank verdachte tevens aan als gespreks-
deelnemer in het gesprek van 10 september 2013.
9e tussenconclusie rechtbank
Verdachte is gespreksdeelnemer zoals aangegeven in de (hierna) aan de orde zijnde OVC-gesprekken a t/m g.
In OVC-gesprekken (c) met vermoedelijk [getuige 14] op 25 augustus 2013 vanaf 01:17 uur en 01:22 uur zegt verdachte dat hij heel wat nieuws heeft meegemaakt en gekke dingen heeft gedaan. Hij noemt zichzelf een fucking murderer, maar (letterlijk) ‘van datte…dat weet…niemand iets’, waarna verdachte zegt dat heel Brabant en de hele kickbokswereld weet dat hij weg is (
opmerking rechtbank:[slachtoffer] was een kickbokser). Verdachte zegt dat het thans gemakkelijk is om iemand kapot te schieten en meldt dat hij in het bezit is van een Beretta, een 9mm. Hij zegt hierover (letterlijk): ‘Die dingen zijn zwaar joh, hoeveel zou dat zijn…een paar kilo, een kilo of zo..(..)..In de hand….pam, pam, pam, hard jonge dat ding…. Bij die Beretta nog net iets harder. Pang…een scherpe knal en zo, pang, pang, pang….schel.’
(bwm 45)
In een OVC-gesprek (d) op 2 september 2013 vanaf 18:07 uur vraagt [getuige 15] wat het kost om iemand in elkaar te laten slaan. Verdachte zegt dat hij hem liever kapot/dood schiet en vraagt of dat niet kan. [getuige 15] noemt verdachte een hitman, een moordenaar en een natural born new killer. Verdachte zegt dat hij dat zo heeft gedaan en (letterlijk): ‘Ja, ik heb gewoon…eh, hoe heet dat? Nadat ik eh, die ene had gedaan.’ Ook zegt verdachte dat hij
daar heel veel geld voor heeft gekregen.
(bwm 46)
In een OVC-gesprek (a) op 8 september 2013, vanaf 07:00 uur, presenteert verdachte zichzelf ten overstaan van [getuige 16] uitdrukkelijk en letterlijk als degene die [slachtoffer] heeft vermoord. In datzelfde gesprek zegt verdachte dat hij op enig moment voor God is gaan spelen en gewoon schiet ‘paf paf paf paf’, omdat hij geld wil. Ook zegt hij dat hij het alleen tegen [getuige 17] heeft gezegd. Verdachte zegt dat zijn vrienden niet bang voor hem hoeven te zijn omdat hij hen nooit iets zal aandoen. Verdachte noemt 50.000 euro en zegt dat hij nu veel geld heeft verdiend. Tot slot zegt hij dat hij met zijn 20e jaar in de Brabantse onderwereld zit.
(bwm 47)
In een daaropvolgend gesprek (b) vanaf 07:30 uur met [getuige 1] zegt verdachte dat de killer in hem zit en dat hij moordneigingen heeft. Hij refereert aan een bomberjack wat hij ooit heeft gekregen met de tekst ‘born to kill’ en zegt dat zoiets waarheid is geworden
(bwm 48).
In een OVC-gesprek (e) op 10 september 2013 vanaf 20:00 uur vraagt een gespreks-deelnemer aan verdachte of hij nog iets van [slachtoffer] heeft gehoord. Verdachte zegt nee en geeft aan dat hij nu niet in een onderzoek wil lopen. Volgens verdachte is het veel beter om weg te blijven.
(bwm 50)
In OVC-gesprekken (f) op 13 september 2013 vanaf 17:51 uur en 17:56 uur vraagt verdachte aan [getuige 18] of zijn vader niemand heeft die hij uit de weg wil ruimen. Verdachte wil het doen voor 10.000 euro en laat [getuige 18] weten dat hij beschikbaar is om te schieten. Verdachte zegt (letterlijk): ‘Dan moet je toch weten, je moet in elk geval weten, we hebben iemand op de achterban(k) die toch wil schieten’..(..) ‘Pam! Ik zit gewoon te wachten op een volgende, echt waar.’ Volgens verdachte is er op dat gebied genoeg werk. Hij zit er echt op te kicken en noemt het zijn hobby.
(bwm 51)
In OVC-gesprekken (g) op 13 september 2013 vanaf 19:54 uur, 19:59 uur en 20:04 uur vertelt verdachte aan [getuige 1] over, zo leidt de rechtbank af uit de context van dit gesprek, de vermoedens van zijn (verdachtes) zuster over zijn (verdachtes) betrokkenheid bij de moord, waarop verdachte tegen haar heeft gezegd dat zij - als dat zo zou zijn - dan weet wat hij (verdachte) doet als haar iets zou gebeuren. Als het gesprek over de hoeveelheid briefjes van 500 euro gaat, zegt verdachte dat hij er nog een beetje bij zou krijgen. Verdachte geeft aan dat hij nog wel zin heeft in ‘pam pam’. Hij voelt zich veilig omdat hij van buitenaf komt. Als je buiten een bepaalde zone bent, weet je dat je safe zit, aldus verdachte.
(bwm 52)
XI. afgeluisterde gesprekken vrienden verdachte.
In het onderzoek naar de dood van [slachtoffer] en verdachtes betrokkenheid daarbij,
is onder meer de telefoon van [getuige 17] getapt en is vertrouwelijke communicatie opgenomen in de auto van [getuige 1]. Zij zijn bevriend met verdachte.
In een getapt gesprek van 20 september 2013 vanaf 14:01 uur spreekt [getuige 17] met een derde over de aanhouding van verdachte en, zo neemt de rechtbank aan uit de verdere context van het gesprek, over het doodschieten van [slachtoffer]. [getuige 15] zegt zeker te weten dat verdachte het heeft gedaan en (letterlijk) ‘En eh, en ik weet zelf een beetje van eh, snap je?’
(bwm 53)
In OVC-gesprekken d.d. 20 november 2013 en 24 november 2013 zegt [getuige 1],
tegen zijn gespreksdeelnemer(s) dat verdachte heeft geschoten en dat hij het heeft gedaan.
(bwm 54, 55)
Overwegingen rechtbank
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitlatingen van verdachte in de OVC-gesprekken grootspraak betreffen en dat de inhoud van de gesprekken niet betrouwbaar is.
A.
De rechtbank stelt voorop dat de uitlatingen van verdachte in de OVC-gesprekken, gelet op de hierbij gebezigde toon en intonatie, oprecht en authentiek overkomen.
De rechter-commissaris heeft tijdens het bij getuigenverhoren afspelen van de
OVC-gesprekken a en b opgemerkt dat verdachte hierin een dronken (gesprek a)
en afwezige (gesprek b) indruk maakt. De rechtbank hecht er waarde aan op te merken dat de rechtbank ten aanzien van deze gesprekken heeft waargenomen dat verdachte mogelijk (in het begin van de gesprekken) een enigszins lome indruk maakt. Verdachte heeft zich op dit punt beroepen op zijn zwijgrecht en zelf nimmer te kennen gegeven dat hij in een dronken toestand verkeerde. De rechtbank ziet geen aanleiding te veronderstellen dat sprake is van dronkenmanspraat en hiermee het waarheidsgehalte van de in deze gesprekken door verdachte gedane uitlatingen om reden van dronkenschap in het geding zou zijn.
De rechtbank acht voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door verdachte gedane uitlatingen in de OVC- gesprekken op 8 september 2013 (gesprekken a en b), waarin hij naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar te kennen geeft [slachtoffer] (bedoeld zal zijn [slachtoffer]) te hebben vermoord, van belang in hoeverre de inhoud van deze gesprekken wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank hecht in dat verband onder meer waarde aan de inhoud van de overige OVC-gesprekken c t/m g, gevoerd met verschillende gespreksdeelnemers op verschillende data. De rechtbank stelt onder meer vast dat in deze gesprekken op meerdere momenten wordt gerefereerd aan (het onderzoek naar) de dood van [slachtoffer], een grote som geld die verdachte verdiend zou hebben en verdachtes kennelijke bereidheid om tegen betaling (opnieuw) iemand dood te schieten. Ook refereert verdachte in een gesprek aan het gewicht van een Beretta in de hand en het geluid dat een Beretta maakt bij het schieten. De rechtbank leidt uit de context van dit gesprek af dat verdachte hierbij uit eigen wetenschap verklaart en ziet hierin een bevestiging dat er sprake is van een schietgrage verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank wordt met dit alles de betrouwbaarheid van de inhoud van de OVC-gesprekken van 8 september 2013 (a en b) in overtuigende mate versterkt. Het door de verdediging aangevoerde argument dat niet alle gewelddadige handelingen waarover verdachte spreekt met onderzoeksresultaten kunnen worden gestaafd maakt dit niet anders. Dit plaatst de betrouwbaarheid van hetgeen hij heeft gezegd over de dood van [slachtoffer] niet zonder meer in een ander daglicht. Dit geldt temeer nu na onderzoek ook resultaten zijn geboekt die besproken gewelddadigheden door verdachte juist bevestigen.
B.
De rechtbank brengt in herinnering de inhoud van het hiervoor onder het kopje X
vermelde OVC-gesprek van 8 september 2013 vanaf 07:00 uur (gesprek a) waarin
verdachte expliciet zegt [slachtoffer] te hebben vermoord en dit tegen [getuige 17] te hebben gezegd. De rechtbank stelt vast dat dit naadloos past bij de inhoud van het onder het kopje XI aangehaalde getapte gesprek met [getuige 17]. De rechtbank acht dan ook de conclusie gerechtvaardigd dat verdachte in genoemd OVC-gesprek over [getuige 17] spreekt. Dit brengt een verdere positieve opwaardering van de betrouwbaarheid van genoemd OVC-gesprek met zich mee, nu enkele relevante en
specifieke uitlatingen van verdachte uit dat gesprek worden bevestigd door [getuige 17]
in diens getapte gesprek.
C.
De rechtbank ziet in de OVC gesprekken van 20 en 24 september 2013 in de auto van [getuige 1] een verdere bevestiging dat verdachte in zijn gesprekken
(a en b) van 8 september 2013 waarheidsgetrouwe uitlatingen heeft gedaan.
10e tussenconclusie rechtbank
De rechtbank acht de door verdachte in de OVC-gesprekken a t/m g gedane uitlatingen, waaronder dat hij verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer], betrouwbaar.
Opsomming tussenconclusies
1e tussenconclusie
[slachtoffer] is door vier kogels geraakt. Kogel 3 behorende bij inschotkanaal A
heeft hem gedood. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat hierdoor de dood onmiddellijk is ingetreden.
2e tussenconclusie
De rechtbank acht aannemelijk dat alle op de plaats delict aangetroffen (onderdelen van) munitie afkomstig is van één en hetzelfde vuurwapen. De rechtbank acht hiermee tevens aannemelijk dat [slachtoffer] door één en dezelfde schutter is beschoten en gedood. Dit gecombineerd met de uitgeschreven resultaten van de sectie (kopje II) brengt de rechtbank voorts tot de vaststelling dat er naar uiterlijke verschijningsvorm sprake is van een gerichte moord.
3e tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat op 12 juli 2013 in de tijdspanne van circa 22.15 uur tot en met circa 23.20 uur een Ford Fiësta met [kenteken 1] geparkeerd stond in de [adres 3] te Veghel. Korte tijd na het horen van timmergeluiden rent een kleine man van circa 1.60 meter, met kort donker haar en een getint uiterlijk uit de richting van [adres 2]/friettent naar de Ford Fiësta, stapt in aan de bestuurders-kant van deze auto en rijdt ermee weg.
4e tussenconclusie
In de tijdspanne van 23.15 uur tot en met 23.20 uur hebben meerdere personen timmergeluiden en/of tikkende geluiden en/of schoten en/of knallen gehoord in de omgeving van [adres 2] te Veghel
5e tussenconclusie
De rechtbank acht het gelet op vorenstaande aannemelijk dat [slachtoffer] op 12 juli 2013 omstreeks 23:20 uur, nadat hij zijn auto op de oprit van zijn woning had geparkeerd, door vuurwapengeweld om het leven is gebracht. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat de door getuigen beschreven timmergeluiden en/of tikkende geluiden en/of knallen en/of schoten feitelijk schoten zijn geweest afkomstig van het vuurwapen waarmee [slachtoffer] werd gedood. Tevens acht de rechtbank op grond van voren-staande feiten en omstandigheden de conclusie gerechtvaardigd dat de persoon die na de timmergeluiden vanuit de richting van [adres 2]/friettent hard kwam aangerend en wegreed in de Ford Fiësta, mogelijk in verband staat met de door getuigen waargenomen schoten afkomstig van het vuurwapen waarmee [slachtoffer] werd gedood. Dit betekent dat de bestuurder van de Ford Fiësta met [kenteken 1] mogelijk bij de dood van [slachtoffer] betrokken is geweest.
6e tussenconclusie rechtbank
De Ford Fiësta met [kenteken 1] is op 12 juli 2013 korte tijd na het vuurwapengeweld op [slachtoffer] vanuit Veghel via Gemert, Nuenen en Eindhoven naar Vught gereden, met als laatste registratie in Vught d.d. 13 juli 2013 te 00:22 uur. Vervolgens is de auto om ongeveer 01:15 uur vanuit Vught naar Tilburg gereden. Op 11 juli 2013 heeft dezelfde auto een nagenoeg identieke route afgelegd vanaf Veghel via Gemert en Nuenen naar Eindhoven.
7e tussenconclusie
Verdachte is vaste gebruiker/hoofdbestuurder van de Ford Fiësta met [kenteken 1].
8e tussenconclusie
Verdachte was op 12 juli 2013 de bestuurder van de Ford Fiësta. Dit brengt met zich mee dat verdachte mogelijk bij de dood van [slachtoffer] betrokken is geweest. De rechtbank wijst in dit verband gemakshalve naar haar hiervoor uitgeschreven 3e, 4e en 5e tussen-conclusies.
9e tussenconclusie
Verdachte is gespreksdeelnemer zoals aangegeven in de aan de orde zijnde OVC- gesprekken a t/m g.
10e tussenconclusie
De rechtbank acht de door verdachte in de OVC-gesprekken a t/m g gedane uitlatingen, waaronder dat hij verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer], betrouwbaar.
Eindconclusie I (daderschap verdachte)
In het OVC-gesprek van 8 september 2013 zegt verdachte expliciet tegen zijn vriend [getuige 16] dat hij [slachtoffer] heeft vermoord. Deze bekentenis van verdachte tegenover zijn vriend en zijn overige uitlatingen in de diverse OVC-gesprekken omtrent de gewelddadige dood van [slachtoffer] vinden bevestiging in de tussenconclusies van de rechtbank waaruit onder meer volgt dat de Ford Fiësta met [kenteken 1] met verdachte als bestuurder zich op relevante tijdstippen in de nabijheid van de plaats delict bevond, er sprake was van één schutter, verdachte kort na de schietpartij vanuit de richting van de plaats delict kwam aangerend en hard wegreed in de Ford Fiësta.
Op grond van de hiervoor uitgeschreven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de schutter is geweest die [slachtoffer] heeft beschoten en van het leven heeft beroofd.
De rechtbank komt tot dit oordeel ondanks het ontbreken van een direct (forensisch/ technisch) daderspoor. De stelling van de verdediging dat de negatieve resultaten van het schotrestenonderzoek steun geeft voor de hypothese dat verdachte niet de dader is gaat niet op en kan niet los gezien worden van de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank hecht in haar oordeel dat verdachte de schutter is geweest die [slachtoffer] heeft gedood, in doorslaggevende mate waarde aan de inhoud van de hiervoor reeds uitgebreid aan de orde gekomen OVC-gesprekken waarin verdachte zichzelf belast. De zwijgende proceshouding van verdachte biedt de rechtbank naast de overige besproken bewijsmiddelen geen aanknopingspunten voor een andere overtuiging.
Eindconclusie II (voorbedachte rade)
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een gerichte moord, een huurmoord, een liquidatie dus. De rechtbank acht op grond van de OVC-gesprekken waarin verdachte zegt dat hij daar heel veel geld voor heeft gekregen aannemelijk dat verdachte het slachtoffer voor een geldbedrag moedwillig van het leven heeft beroofd. Inherent aan een dergelijke levensberoving is het planmatige karakter ervan. In dit verband brengt de rechtbank in herinnering dat uit de ARS-gegevens volgt dat de Ford Fiësta ([kenteken 1]) in de nacht 11
juli 2013, daags voor de liquidatie, een nagenoeg identieke route heeft afgelegd vanaf Veghel via Gemert en Nuenen naar Eindhoven (kopje VII en 6e tussenconclusie). De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte die bewuste nacht de voorgenomen vluchtroute reeds heeft gereden. De rechtbank beschouwt deze rit als een voorverkenning, een generale repetitie ten behoeve van de aanstaande aanslag. Voorts brengt de rechtbank in herinnering de gang van zaken zoals die zich in de nacht van 12 juli 2013 in de [adres 3] te Veghel heeft afgespeeld (kopje IV) en waarbij voorafgaand aan de liquidatie sprake is geweest van – kort gezegd - contact tussen verdachte en de inzittende(n) van een andere auto in de tijdspanne van 22:30 uur (instappen verdachte in die auto) en 23:00 uur (uitstappen verdachte uit die auto) waarna verdachte in de richting van de nabijgelegen woning van [slachtoffer] is gelopen. Uit het tijdstip waarop vervolgens de schoten zijn gehoord en waaraan de rechtbank het tijdstip van de liquidatie afleidt (rond 23:20 uur), kan vervolgens geen andere conclusie getrokken worden dan dat verdachte [slachtoffer] gedurende enige tijd in de buurt van zijn woning heeft opgewacht met als doel om hem te doden. Hierbij moet verdachte dus ook op de hoogte zijn geweest van de te verwachten thuiskomst van verdachte. Uit het technisch onderzoek (kopje III) volgt voorts dat verdachte [slachtoffer] zes keer van dichtbij en van achteren heeft beschoten, waarvan de sectie heeft uitgewezen dat [slachtoffer] door vier kogels is geraakt, waaronder de fatale kogel door zijn achterhoofd (kopje II). Alles overziende acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Medeplegen/betrokkenheid derden
Hoewel de rechtbank oog heeft voor de verklaringen van getuigen [getuige 2], haar
zoon [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 19] waaruit de aanwezigheid van
(een) derde(n) nabij de plaats delict rondom het tijdstip waarop [slachtoffer] is
gedood afgeleid kan worden en de rechtbank niet uitsluit dat die derde(n) hierbij op
enigerlei wijze betrokken is/zijn geweest, zijn deze enkele aanwijzingen op basis van de
resultaten van het daarop betrekking hebbende politieonderzoek en de voorhanden zijnde stukken niet (verder) concretiseerbaar gebleken. Nu verdachte zwijgt en het dossier voor
het overige geen enkel concreet uitsluitsel biedt omtrent de invulling van de betrokkenheid van derden bij het plegen van de moord, kan niet worden bewezen dat er sprake is geweest van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte het feit met (een) ander(en) heeft gepleegd.
Alternatieve scenario’s
De verdediging heeft uitgebreid aangevoerd dat is nagelaten drie alternatieve scenario’s (uitputtend) te onderzoeken, terwijl het dossier daarvoor voldoende aanwijzingen zou bevatten. De verdediging wijst in dit verband op de mogelijkheid dat anderen dan verdachte verantwoordelijk zijn geweest voor de moord op [slachtoffer] en benoemt (1) een mogelijke wraakactie naar aanleiding van de gewelddadige dood van [persoon 2] in november 2012, waarvoor [slachtoffer] mede verantwoordelijk werd gehouden, (2) de mogelijke betrokkenheid van [getuige 13], zijnde de vriendin van het slachtoffer en (3) de mogelijkheid dat de dood van [slachtoffer] het gevolg is van de criminele activiteiten (drugshandel) van de familie [slachtoffer].
De rechtbank overweegt dat de officier van justitie terecht heeft gewezen op het derde tussenarrest van het gerechtshof te Arnhem in de zogenaamde Puttense moordzaak d.d. 10 december 2010 (LJN BO6878). Hierin wordt overwogen dat het onderzoek ter terechtzitting plaatsvindt op grondslag van de tenlastelegging. Daarbij gaat het tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet om de vraag wie het ten laste gelegde heeft begaan, maar om de beantwoording van de vraag of kan worden bewezen verklaard dat het ten laste gelegde feit door de verdachte is begaan. De in casu door de verdediging geopperde mogelijkheden doelen op het voorstellen van zaken waarin een andere persoon als verdachte van de ten laste gelegde feiten wordt aangemerkt en op de uitsluiting als mogelijke daders van anderen dan verdachte. Volgens datzelfde arrest horen onderzoeken naar alternatieve scenario’s thuis in het voorbereidende onderzoek opdat de politie de tijd en gelegenheid heeft om de scenario’s te onderzoeken. Hiervan kan echter worden afgeweken bij zeer ernstige aanwijzingen tegen andere personen dan verdachte in een scenario dat niet alleen ondenkbaar is, maar ook een zekere mate van waarschijnlijkheid heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoen de door de verdediging eerst ter zitting aangedragen ‘scenario’s’, die niets meer behelzen dan verdachtmakingen en suggesties zonder enige feitelijke of concrete onderbouwing, niet aan de eisen die hieraan blijkens vaste jurisprudentie gesteld mogen worden, met name niet nu verdachte niets over de avond van 12 juli 2013 heeft willen verklaren. Verdachte zelf heeft geen enkel alternatief willen geven voor het door bewijsmiddelen geschraagde scenario dat hij op 12 juli 2013 [slachtoffer] heeft vermoord. De rechtbank wijst er voorts nog op dat uit het procesdossier valt op te maken dat in de loop van het politieonderzoek naar de levensberoving van [slachtoffer] meerdere aanwijzingen naar de mogelijke betrokkenheid van derden, waaronder [getuige 13] (2) en - kort gezegd – uit het milieu van hiervoor onder (1) genoemde [persoon 2], door de politie zijn onderzocht, zo ook nog na het verschijnen van het eindproces-verbaal, hetgeen niet heeft geleid tot concrete en betrouwbare bewijzen tegen een of meer andere daders dan de verdachte.
De door verdediging gepresenteerde alternatieve scenario(’s) overtuigen in het licht van
al hetgeen de rechtbank omtrent verdachtes daderschap als zijnde de enkele schutter heeft vastgesteld volstrekt niet en worden dan ook niet aannemelijk bevonden.
Het oordeel van de rechtbank t.a.v. feit 2, feit 3 en feit 4.
De rechtbank acht op grond van de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, waaronder verdachtes bekennende verklaringen terzake van feiten 2 en 4, bewezen dat verdachte zich - kort gezegd - schuldig heeft aan het bezit van 8,8 kilogram amfetamine en 202 gram hash en het ruim twee maanden dealen in cocaïne en amfetamine. (
feit 2: bwm 56 t/m 62; feit 3: bwm 63 t/m 76; feit 3: bwm 77 t/m 82)
Verdachte heeft ter terechtzitting van 28 april 2015 het bezit van amfetamine (feit 2) en hash (feit 4) nogmaals erkend alsmede het gedurende de tenlastegelegde periode verkopen van cocaïne (feit 3).
Verdachtes ontkennende houding ter zake van het dealen in amfetamine (eveneens in feit 3) wordt naar het oordeel van de rechtbank afdoende weerlegd door de daarop betrekking hebbende bewijsmiddelen zoals uitgeschreven in de bewijsbijlage en bezien in gezamen-lijkheid met de ter zake van feit 2 gebezigde bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen volgt immers dat op 19 september 2013 in de slaapkamer van verdachte en de berging van zijn woonadres gelegen aan [adres 1] te Vught in totaal 8,8 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine is aangetroffen en waarvan verdachte heeft verklaard dat deze amfetamine van hem is. Het bezit van een dergelijke hoeveelheid is naar het oordeel van de rechtbank reeds een sterke indicatie voor (betrokkenheid bij) de handel in genoemde harddrug. Daarnaast blijkt uit twee OVC-gesprekken van 13 september 2013 (
bwm 70, 71) dat verdachte afnemers zoekt voor een hoeveelheid speed die hij ter beschikking heeft en waarvan hij een hoeveelheid in grammetjes wil verkopen. Gelet op de tijdspanne tussen het door verdachte gevoerde gesprek en het aantreffen van de amfetamine bij hem thuis kan het niet anders dan dat verdachte specifiek over deze amfetamine sprak.
Voorts dient in deze bewijsvoering te worden betrokken de ter zake van feit 1 gebezigde bewijsmiddelen die betrekking hebben op de stemherkenning van verdachte in de Ford Fiësta [kenteken 1] in de OVC-gesprekken.
De rechtbank acht evenals de officier van justitie niet bewezen dat verdachte samen met (een) ander(en) in cocaïne en amfetamine gedeald, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging (feit 3) dient te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde en
in bijlage A uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1. op 12 juli 2013 te Veghel opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een vuurwapen op die [slachtoffer] gericht en eenmaal in het hoofd van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2. op 19 september 2013 te Vught opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8.800 gram
van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst I.
3. op tijdstippen gelegen in de periode van 13 juli 2013 tot en met 18 september 2013 in Nederland telkens opzettelijk heeft verkocht hoeveelheden cocaïne en/of amfetamine, zijnde
cocaïne en amfetamine, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
4. op 19 september 2013 te Vught opzettelijk aanwezig heeft gehad 202 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(bijlage 2)
Een gevangenisstraf van 22 jaar met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
In strafmatigende zin dient met de jeugdige leeftijd van verdachte en de lange duur van het reeds ondergane voorarrest rekening gehouden moeten worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank houdt meer in het bijzonder rekening met het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord. Dit behoort tot de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Het opzettelijk en met voorbedachten rade benemen van iemands leven is immers de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogte rechtsgoed. Het strafmaximum van moord bedraagt een levenslange gevangenisstraf of
een tijdelijke gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste dertig jaren.
Reeds uit de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van een zeer aanzienlijke duur met zich meebrengt.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank ten nadele verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde het karakter draagt van een koelbloedige liquidatie, een zogenaamde huurmoord. Verdachte heeft het [slachtoffer] bij diens woning opgewacht en hem op kille en meedogenloze wijze zes keer van dichtbij en van achteren beschoten. Het slachtoffer, op dat moment gezeten achter het stuur van zijn auto, had hierbij geen schijn van kans. Hoewel het onderliggende motief van de huurmoord op het [slachtoffer] ongewis is gebleven en verdachte geen duidelijkheid over zijn zelfstandige beweegredenen heeft verschaft, acht
de rechtbank aannemelijk dat verdachte het ernstige verwijt treft dat hij het leven van [slachtoffer] welbewust heeft opgeofferd uit zelfverrijking.
Door de brute en brutale wijze waarop het slachtoffer nabij de openbare weg van het leven is beroofd, heeft verdachte de rechtsorde ernstig geschokt en de nabestaanden groot en onherstelbaar leed toegebracht. Voor hen betekent de dood van [slachtoffer] een pijnlijk en onomkeerbaar verlies van een dierbare. De omstandigheid dat verdachte geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn beweegredenen maakt het onbegrip voor de moord en daarmee ook het verdriet voor de nabestaanden des te groter. Het hoeft geen betoog dat door het onderhavige delict tevens algemene gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving worden versterkt.
De rechtbank acht voorts nog van belang om op te merken dat er in de diverse OVC-gesprekken sprake is van een over criminele activiteiten pochende en schietgrage verdachte, die zich bereid verklaart om nogmaals tegen betaling een levensdelict te plegen. De gesprekken schetsen een onthutsend en zorgwekkend beeld van een gewelddadige verdachte die zich schier onaantastbaar voelt en voor wie een mensenleven, ook in de toekomst, kennelijk niet telt. Verdachte lijkt gespeend te zijn van iedere vorm van wroeging aangaande de door hem gepleegde moord.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank ermee rekening dat hij niet
mee heeft willen werken aan een gedragsdeskundig onderzoek. De rechtbank gaat, bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, bij het bepalen voor de strafmaat dan ook uit van volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank weegt voorts ten nadele van verdachte mee dat hij in 2007 en 2009 vanwege geweldsdelicten is veroordeeld.
Tot slot houdt de rechtbank ten bezware van verdachte er rekening mee dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van bijna 9 kilo amfetamine en 202 gram hash en het gedurende enkele maanden dealen in harddrugs. Het is algemeen bekend dat drugs schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van die middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
De rechtbank ziet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om in het voordeel van verdachte rekening te houden met zijn jeugdige leeftijd en/of de duur van het reeds ondergane voorarrest.
Bij haar beslissing over de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatie-
punten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 22 jaren passend en geboden. Oplegging van deze straf is aangewezen, zowel uit oogpunt van vergelding als uit oogpunt van beveiliging van de maatschappij.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

t.a.v. feit 1:moord. t.a.v. feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. t.a.v. feit 3:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.t.a.v. feit 4:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

t.a.v. feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4: Gevangenisstraf voor de duur van 22 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M. Klinkenbijl, voorzitter,
mr. J.W.H. Renneberg en mr. H.H.E. Boomgaart, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 13 mei 2015.