XI. afgeluisterde gesprekken vrienden verdachte.
In het onderzoek naar de dood van [slachtoffer] en verdachtes betrokkenheid daarbij,
is onder meer de telefoon van [getuige 17] getapt en is vertrouwelijke communicatie opgenomen in de auto van [getuige 1]. Zij zijn bevriend met verdachte.
In een getapt gesprek van 20 september 2013 vanaf 14:01 uur spreekt [getuige 17] met een derde over de aanhouding van verdachte en, zo neemt de rechtbank aan uit de verdere context van het gesprek, over het doodschieten van [slachtoffer]. [getuige 15] zegt zeker te weten dat verdachte het heeft gedaan en (letterlijk) ‘En eh, en ik weet zelf een beetje van eh, snap je?’
(bwm 53)
In OVC-gesprekken d.d. 20 november 2013 en 24 november 2013 zegt [getuige 1],
tegen zijn gespreksdeelnemer(s) dat verdachte heeft geschoten en dat hij het heeft gedaan.
(bwm 54, 55)
Overwegingen rechtbank
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitlatingen van verdachte in de OVC-gesprekken grootspraak betreffen en dat de inhoud van de gesprekken niet betrouwbaar is.
A.
De rechtbank stelt voorop dat de uitlatingen van verdachte in de OVC-gesprekken, gelet op de hierbij gebezigde toon en intonatie, oprecht en authentiek overkomen.
De rechter-commissaris heeft tijdens het bij getuigenverhoren afspelen van de
OVC-gesprekken a en b opgemerkt dat verdachte hierin een dronken (gesprek a)
en afwezige (gesprek b) indruk maakt. De rechtbank hecht er waarde aan op te merken dat de rechtbank ten aanzien van deze gesprekken heeft waargenomen dat verdachte mogelijk (in het begin van de gesprekken) een enigszins lome indruk maakt. Verdachte heeft zich op dit punt beroepen op zijn zwijgrecht en zelf nimmer te kennen gegeven dat hij in een dronken toestand verkeerde. De rechtbank ziet geen aanleiding te veronderstellen dat sprake is van dronkenmanspraat en hiermee het waarheidsgehalte van de in deze gesprekken door verdachte gedane uitlatingen om reden van dronkenschap in het geding zou zijn.
De rechtbank acht voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de door verdachte gedane uitlatingen in de OVC- gesprekken op 8 september 2013 (gesprekken a en b), waarin hij naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar te kennen geeft [slachtoffer] (bedoeld zal zijn [slachtoffer]) te hebben vermoord, van belang in hoeverre de inhoud van deze gesprekken wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank hecht in dat verband onder meer waarde aan de inhoud van de overige OVC-gesprekken c t/m g, gevoerd met verschillende gespreksdeelnemers op verschillende data. De rechtbank stelt onder meer vast dat in deze gesprekken op meerdere momenten wordt gerefereerd aan (het onderzoek naar) de dood van [slachtoffer], een grote som geld die verdachte verdiend zou hebben en verdachtes kennelijke bereidheid om tegen betaling (opnieuw) iemand dood te schieten. Ook refereert verdachte in een gesprek aan het gewicht van een Beretta in de hand en het geluid dat een Beretta maakt bij het schieten. De rechtbank leidt uit de context van dit gesprek af dat verdachte hierbij uit eigen wetenschap verklaart en ziet hierin een bevestiging dat er sprake is van een schietgrage verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank wordt met dit alles de betrouwbaarheid van de inhoud van de OVC-gesprekken van 8 september 2013 (a en b) in overtuigende mate versterkt. Het door de verdediging aangevoerde argument dat niet alle gewelddadige handelingen waarover verdachte spreekt met onderzoeksresultaten kunnen worden gestaafd maakt dit niet anders. Dit plaatst de betrouwbaarheid van hetgeen hij heeft gezegd over de dood van [slachtoffer] niet zonder meer in een ander daglicht. Dit geldt temeer nu na onderzoek ook resultaten zijn geboekt die besproken gewelddadigheden door verdachte juist bevestigen.
B.
De rechtbank brengt in herinnering de inhoud van het hiervoor onder het kopje X
vermelde OVC-gesprek van 8 september 2013 vanaf 07:00 uur (gesprek a) waarin
verdachte expliciet zegt [slachtoffer] te hebben vermoord en dit tegen [getuige 17] te hebben gezegd. De rechtbank stelt vast dat dit naadloos past bij de inhoud van het onder het kopje XI aangehaalde getapte gesprek met [getuige 17]. De rechtbank acht dan ook de conclusie gerechtvaardigd dat verdachte in genoemd OVC-gesprek over [getuige 17] spreekt. Dit brengt een verdere positieve opwaardering van de betrouwbaarheid van genoemd OVC-gesprek met zich mee, nu enkele relevante en
specifieke uitlatingen van verdachte uit dat gesprek worden bevestigd door [getuige 17]
in diens getapte gesprek.
C.
De rechtbank ziet in de OVC gesprekken van 20 en 24 september 2013 in de auto van [getuige 1] een verdere bevestiging dat verdachte in zijn gesprekken
(a en b) van 8 september 2013 waarheidsgetrouwe uitlatingen heeft gedaan.
10e tussenconclusie rechtbank
De rechtbank acht de door verdachte in de OVC-gesprekken a t/m g gedane uitlatingen, waaronder dat hij verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer], betrouwbaar.
Opsomming tussenconclusies
1e tussenconclusie
[slachtoffer] is door vier kogels geraakt. Kogel 3 behorende bij inschotkanaal A
heeft hem gedood. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat hierdoor de dood onmiddellijk is ingetreden.
2e tussenconclusie
De rechtbank acht aannemelijk dat alle op de plaats delict aangetroffen (onderdelen van) munitie afkomstig is van één en hetzelfde vuurwapen. De rechtbank acht hiermee tevens aannemelijk dat [slachtoffer] door één en dezelfde schutter is beschoten en gedood. Dit gecombineerd met de uitgeschreven resultaten van de sectie (kopje II) brengt de rechtbank voorts tot de vaststelling dat er naar uiterlijke verschijningsvorm sprake is van een gerichte moord.
3e tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat op 12 juli 2013 in de tijdspanne van circa 22.15 uur tot en met circa 23.20 uur een Ford Fiësta met [kenteken 1] geparkeerd stond in de [adres 3] te Veghel. Korte tijd na het horen van timmergeluiden rent een kleine man van circa 1.60 meter, met kort donker haar en een getint uiterlijk uit de richting van [adres 2]/friettent naar de Ford Fiësta, stapt in aan de bestuurders-kant van deze auto en rijdt ermee weg.
4e tussenconclusie
In de tijdspanne van 23.15 uur tot en met 23.20 uur hebben meerdere personen timmergeluiden en/of tikkende geluiden en/of schoten en/of knallen gehoord in de omgeving van [adres 2] te Veghel
5e tussenconclusie
De rechtbank acht het gelet op vorenstaande aannemelijk dat [slachtoffer] op 12 juli 2013 omstreeks 23:20 uur, nadat hij zijn auto op de oprit van zijn woning had geparkeerd, door vuurwapengeweld om het leven is gebracht. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat de door getuigen beschreven timmergeluiden en/of tikkende geluiden en/of knallen en/of schoten feitelijk schoten zijn geweest afkomstig van het vuurwapen waarmee [slachtoffer] werd gedood. Tevens acht de rechtbank op grond van voren-staande feiten en omstandigheden de conclusie gerechtvaardigd dat de persoon die na de timmergeluiden vanuit de richting van [adres 2]/friettent hard kwam aangerend en wegreed in de Ford Fiësta, mogelijk in verband staat met de door getuigen waargenomen schoten afkomstig van het vuurwapen waarmee [slachtoffer] werd gedood. Dit betekent dat de bestuurder van de Ford Fiësta met [kenteken 1] mogelijk bij de dood van [slachtoffer] betrokken is geweest.
6e tussenconclusie rechtbank
De Ford Fiësta met [kenteken 1] is op 12 juli 2013 korte tijd na het vuurwapengeweld op [slachtoffer] vanuit Veghel via Gemert, Nuenen en Eindhoven naar Vught gereden, met als laatste registratie in Vught d.d. 13 juli 2013 te 00:22 uur. Vervolgens is de auto om ongeveer 01:15 uur vanuit Vught naar Tilburg gereden. Op 11 juli 2013 heeft dezelfde auto een nagenoeg identieke route afgelegd vanaf Veghel via Gemert en Nuenen naar Eindhoven.
7e tussenconclusie
Verdachte is vaste gebruiker/hoofdbestuurder van de Ford Fiësta met [kenteken 1].
8e tussenconclusie
Verdachte was op 12 juli 2013 de bestuurder van de Ford Fiësta. Dit brengt met zich mee dat verdachte mogelijk bij de dood van [slachtoffer] betrokken is geweest. De rechtbank wijst in dit verband gemakshalve naar haar hiervoor uitgeschreven 3e, 4e en 5e tussen-conclusies.
9e tussenconclusie
Verdachte is gespreksdeelnemer zoals aangegeven in de aan de orde zijnde OVC- gesprekken a t/m g.
10e tussenconclusie
De rechtbank acht de door verdachte in de OVC-gesprekken a t/m g gedane uitlatingen, waaronder dat hij verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer], betrouwbaar.
Eindconclusie I (daderschap verdachte)
In het OVC-gesprek van 8 september 2013 zegt verdachte expliciet tegen zijn vriend [getuige 16] dat hij [slachtoffer] heeft vermoord. Deze bekentenis van verdachte tegenover zijn vriend en zijn overige uitlatingen in de diverse OVC-gesprekken omtrent de gewelddadige dood van [slachtoffer] vinden bevestiging in de tussenconclusies van de rechtbank waaruit onder meer volgt dat de Ford Fiësta met [kenteken 1] met verdachte als bestuurder zich op relevante tijdstippen in de nabijheid van de plaats delict bevond, er sprake was van één schutter, verdachte kort na de schietpartij vanuit de richting van de plaats delict kwam aangerend en hard wegreed in de Ford Fiësta.
Op grond van de hiervoor uitgeschreven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de schutter is geweest die [slachtoffer] heeft beschoten en van het leven heeft beroofd.
De rechtbank komt tot dit oordeel ondanks het ontbreken van een direct (forensisch/ technisch) daderspoor. De stelling van de verdediging dat de negatieve resultaten van het schotrestenonderzoek steun geeft voor de hypothese dat verdachte niet de dader is gaat niet op en kan niet los gezien worden van de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank hecht in haar oordeel dat verdachte de schutter is geweest die [slachtoffer] heeft gedood, in doorslaggevende mate waarde aan de inhoud van de hiervoor reeds uitgebreid aan de orde gekomen OVC-gesprekken waarin verdachte zichzelf belast. De zwijgende proceshouding van verdachte biedt de rechtbank naast de overige besproken bewijsmiddelen geen aanknopingspunten voor een andere overtuiging.
Eindconclusie II (voorbedachte rade)
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een gerichte moord, een huurmoord, een liquidatie dus. De rechtbank acht op grond van de OVC-gesprekken waarin verdachte zegt dat hij daar heel veel geld voor heeft gekregen aannemelijk dat verdachte het slachtoffer voor een geldbedrag moedwillig van het leven heeft beroofd. Inherent aan een dergelijke levensberoving is het planmatige karakter ervan. In dit verband brengt de rechtbank in herinnering dat uit de ARS-gegevens volgt dat de Ford Fiësta ([kenteken 1]) in de nacht 11
juli 2013, daags voor de liquidatie, een nagenoeg identieke route heeft afgelegd vanaf Veghel via Gemert en Nuenen naar Eindhoven (kopje VII en 6e tussenconclusie). De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte die bewuste nacht de voorgenomen vluchtroute reeds heeft gereden. De rechtbank beschouwt deze rit als een voorverkenning, een generale repetitie ten behoeve van de aanstaande aanslag. Voorts brengt de rechtbank in herinnering de gang van zaken zoals die zich in de nacht van 12 juli 2013 in de [adres 3] te Veghel heeft afgespeeld (kopje IV) en waarbij voorafgaand aan de liquidatie sprake is geweest van – kort gezegd - contact tussen verdachte en de inzittende(n) van een andere auto in de tijdspanne van 22:30 uur (instappen verdachte in die auto) en 23:00 uur (uitstappen verdachte uit die auto) waarna verdachte in de richting van de nabijgelegen woning van [slachtoffer] is gelopen. Uit het tijdstip waarop vervolgens de schoten zijn gehoord en waaraan de rechtbank het tijdstip van de liquidatie afleidt (rond 23:20 uur), kan vervolgens geen andere conclusie getrokken worden dan dat verdachte [slachtoffer] gedurende enige tijd in de buurt van zijn woning heeft opgewacht met als doel om hem te doden. Hierbij moet verdachte dus ook op de hoogte zijn geweest van de te verwachten thuiskomst van verdachte. Uit het technisch onderzoek (kopje III) volgt voorts dat verdachte [slachtoffer] zes keer van dichtbij en van achteren heeft beschoten, waarvan de sectie heeft uitgewezen dat [slachtoffer] door vier kogels is geraakt, waaronder de fatale kogel door zijn achterhoofd (kopje II). Alles overziende acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Medeplegen/betrokkenheid derden
Hoewel de rechtbank oog heeft voor de verklaringen van getuigen [getuige 2], haar
zoon [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 19] waaruit de aanwezigheid van
(een) derde(n) nabij de plaats delict rondom het tijdstip waarop [slachtoffer] is
gedood afgeleid kan worden en de rechtbank niet uitsluit dat die derde(n) hierbij op
enigerlei wijze betrokken is/zijn geweest, zijn deze enkele aanwijzingen op basis van de
resultaten van het daarop betrekking hebbende politieonderzoek en de voorhanden zijnde stukken niet (verder) concretiseerbaar gebleken. Nu verdachte zwijgt en het dossier voor
het overige geen enkel concreet uitsluitsel biedt omtrent de invulling van de betrokkenheid van derden bij het plegen van de moord, kan niet worden bewezen dat er sprake is geweest van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte het feit met (een) ander(en) heeft gepleegd.
Alternatieve scenario’s
De verdediging heeft uitgebreid aangevoerd dat is nagelaten drie alternatieve scenario’s (uitputtend) te onderzoeken, terwijl het dossier daarvoor voldoende aanwijzingen zou bevatten. De verdediging wijst in dit verband op de mogelijkheid dat anderen dan verdachte verantwoordelijk zijn geweest voor de moord op [slachtoffer] en benoemt (1) een mogelijke wraakactie naar aanleiding van de gewelddadige dood van [persoon 2] in november 2012, waarvoor [slachtoffer] mede verantwoordelijk werd gehouden, (2) de mogelijke betrokkenheid van [getuige 13], zijnde de vriendin van het slachtoffer en (3) de mogelijkheid dat de dood van [slachtoffer] het gevolg is van de criminele activiteiten (drugshandel) van de familie [slachtoffer].
De rechtbank overweegt dat de officier van justitie terecht heeft gewezen op het derde tussenarrest van het gerechtshof te Arnhem in de zogenaamde Puttense moordzaak d.d. 10 december 2010 (LJN BO6878). Hierin wordt overwogen dat het onderzoek ter terechtzitting plaatsvindt op grondslag van de tenlastelegging. Daarbij gaat het tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet om de vraag wie het ten laste gelegde heeft begaan, maar om de beantwoording van de vraag of kan worden bewezen verklaard dat het ten laste gelegde feit door de verdachte is begaan. De in casu door de verdediging geopperde mogelijkheden doelen op het voorstellen van zaken waarin een andere persoon als verdachte van de ten laste gelegde feiten wordt aangemerkt en op de uitsluiting als mogelijke daders van anderen dan verdachte. Volgens datzelfde arrest horen onderzoeken naar alternatieve scenario’s thuis in het voorbereidende onderzoek opdat de politie de tijd en gelegenheid heeft om de scenario’s te onderzoeken. Hiervan kan echter worden afgeweken bij zeer ernstige aanwijzingen tegen andere personen dan verdachte in een scenario dat niet alleen ondenkbaar is, maar ook een zekere mate van waarschijnlijkheid heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoen de door de verdediging eerst ter zitting aangedragen ‘scenario’s’, die niets meer behelzen dan verdachtmakingen en suggesties zonder enige feitelijke of concrete onderbouwing, niet aan de eisen die hieraan blijkens vaste jurisprudentie gesteld mogen worden, met name niet nu verdachte niets over de avond van 12 juli 2013 heeft willen verklaren. Verdachte zelf heeft geen enkel alternatief willen geven voor het door bewijsmiddelen geschraagde scenario dat hij op 12 juli 2013 [slachtoffer] heeft vermoord. De rechtbank wijst er voorts nog op dat uit het procesdossier valt op te maken dat in de loop van het politieonderzoek naar de levensberoving van [slachtoffer] meerdere aanwijzingen naar de mogelijke betrokkenheid van derden, waaronder [getuige 13] (2) en - kort gezegd – uit het milieu van hiervoor onder (1) genoemde [persoon 2], door de politie zijn onderzocht, zo ook nog na het verschijnen van het eindproces-verbaal, hetgeen niet heeft geleid tot concrete en betrouwbare bewijzen tegen een of meer andere daders dan de verdachte.
De door verdediging gepresenteerde alternatieve scenario(’s) overtuigen in het licht van
al hetgeen de rechtbank omtrent verdachtes daderschap als zijnde de enkele schutter heeft vastgesteld volstrekt niet en worden dan ook niet aannemelijk bevonden.
Het oordeel van de rechtbank t.a.v. feit 2, feit 3 en feit 4.
De rechtbank acht op grond van de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, waaronder verdachtes bekennende verklaringen terzake van feiten 2 en 4, bewezen dat verdachte zich - kort gezegd - schuldig heeft aan het bezit van 8,8 kilogram amfetamine en 202 gram hash en het ruim twee maanden dealen in cocaïne en amfetamine. (
feit 2: bwm 56 t/m 62; feit 3: bwm 63 t/m 76; feit 3: bwm 77 t/m 82)
Verdachte heeft ter terechtzitting van 28 april 2015 het bezit van amfetamine (feit 2) en hash (feit 4) nogmaals erkend alsmede het gedurende de tenlastegelegde periode verkopen van cocaïne (feit 3).
Verdachtes ontkennende houding ter zake van het dealen in amfetamine (eveneens in feit 3) wordt naar het oordeel van de rechtbank afdoende weerlegd door de daarop betrekking hebbende bewijsmiddelen zoals uitgeschreven in de bewijsbijlage en bezien in gezamen-lijkheid met de ter zake van feit 2 gebezigde bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen volgt immers dat op 19 september 2013 in de slaapkamer van verdachte en de berging van zijn woonadres gelegen aan [adres 1] te Vught in totaal 8,8 kilogram van een materiaal bevattende amfetamine is aangetroffen en waarvan verdachte heeft verklaard dat deze amfetamine van hem is. Het bezit van een dergelijke hoeveelheid is naar het oordeel van de rechtbank reeds een sterke indicatie voor (betrokkenheid bij) de handel in genoemde harddrug. Daarnaast blijkt uit twee OVC-gesprekken van 13 september 2013 (
bwm 70, 71) dat verdachte afnemers zoekt voor een hoeveelheid speed die hij ter beschikking heeft en waarvan hij een hoeveelheid in grammetjes wil verkopen. Gelet op de tijdspanne tussen het door verdachte gevoerde gesprek en het aantreffen van de amfetamine bij hem thuis kan het niet anders dan dat verdachte specifiek over deze amfetamine sprak.
Voorts dient in deze bewijsvoering te worden betrokken de ter zake van feit 1 gebezigde bewijsmiddelen die betrekking hebben op de stemherkenning van verdachte in de Ford Fiësta [kenteken 1] in de OVC-gesprekken.
De rechtbank acht evenals de officier van justitie niet bewezen dat verdachte samen met (een) ander(en) in cocaïne en amfetamine gedeald, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging (feit 3) dient te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde en
in bijlage A uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 12 juli 2013 te Veghel opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een vuurwapen op die [slachtoffer] gericht en eenmaal in het hoofd van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
2.
op 19 september 2013 te Vught opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8.800 gram
van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de
bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
op tijdstippen gelegen in de periode van 13 juli 2013 tot en met 18 september 2013 in Nederland telkens opzettelijk heeft verkocht hoeveelheden cocaïne en/of amfetamine, zijnde
cocaïne en amfetamine, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
4.
op 19 september 2013 te Vught opzettelijk aanwezig heeft gehad 202 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie.(bijlage 2)
Een gevangenisstraf van 22 jaar met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging.
In strafmatigende zin dient met de jeugdige leeftijd van verdachte en de lange duur van het reeds ondergane voorarrest rekening gehouden moeten worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank houdt meer in het bijzonder rekening met het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord. Dit behoort tot de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Het opzettelijk en met voorbedachten rade benemen van iemands leven is immers de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogte rechtsgoed. Het strafmaximum van moord bedraagt een levenslange gevangenisstraf of
een tijdelijke gevangenisstraf voor de duur van ten hoogste dertig jaren.
Reeds uit de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van een zeer aanzienlijke duur met zich meebrengt.
Bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank ten nadele verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde het karakter draagt van een koelbloedige liquidatie, een zogenaamde huurmoord. Verdachte heeft het [slachtoffer] bij diens woning opgewacht en hem op kille en meedogenloze wijze zes keer van dichtbij en van achteren beschoten. Het slachtoffer, op dat moment gezeten achter het stuur van zijn auto, had hierbij geen schijn van kans. Hoewel het onderliggende motief van de huurmoord op het [slachtoffer] ongewis is gebleven en verdachte geen duidelijkheid over zijn zelfstandige beweegredenen heeft verschaft, acht
de rechtbank aannemelijk dat verdachte het ernstige verwijt treft dat hij het leven van [slachtoffer] welbewust heeft opgeofferd uit zelfverrijking.
Door de brute en brutale wijze waarop het slachtoffer nabij de openbare weg van het leven is beroofd, heeft verdachte de rechtsorde ernstig geschokt en de nabestaanden groot en onherstelbaar leed toegebracht. Voor hen betekent de dood van [slachtoffer] een pijnlijk en onomkeerbaar verlies van een dierbare. De omstandigheid dat verdachte geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn beweegredenen maakt het onbegrip voor de moord en daarmee ook het verdriet voor de nabestaanden des te groter. Het hoeft geen betoog dat door het onderhavige delict tevens algemene gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving worden versterkt.
De rechtbank acht voorts nog van belang om op te merken dat er in de diverse OVC-gesprekken sprake is van een over criminele activiteiten pochende en schietgrage verdachte, die zich bereid verklaart om nogmaals tegen betaling een levensdelict te plegen. De gesprekken schetsen een onthutsend en zorgwekkend beeld van een gewelddadige verdachte die zich schier onaantastbaar voelt en voor wie een mensenleven, ook in de toekomst, kennelijk niet telt. Verdachte lijkt gespeend te zijn van iedere vorm van wroeging aangaande de door hem gepleegde moord.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank ermee rekening dat hij niet
mee heeft willen werken aan een gedragsdeskundig onderzoek. De rechtbank gaat, bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, bij het bepalen voor de strafmaat dan ook uit van volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank weegt voorts ten nadele van verdachte mee dat hij in 2007 en 2009 vanwege geweldsdelicten is veroordeeld.
Tot slot houdt de rechtbank ten bezware van verdachte er rekening mee dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van bijna 9 kilo amfetamine en 202 gram hash en het gedurende enkele maanden dealen in harddrugs. Het is algemeen bekend dat drugs schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van die middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
De rechtbank ziet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om in het voordeel van verdachte rekening te houden met zijn jeugdige leeftijd en/of de duur van het reeds ondergane voorarrest.
Bij haar beslissing over de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatie-
punten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 22 jaren passend en geboden. Oplegging van deze straf is aangewezen, zowel uit oogpunt van vergelding als uit oogpunt van beveiliging van de maatschappij.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven: