ECLI:NL:RBOBR:2015:2753

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
01/845119-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen

Op 12 mei 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen verdachte, die op 20 februari 2014 opzettelijk brand heeft gesticht in een bedrijfspand te [plaatsnaam 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte, na eerder voorbereidend werk te hebben verricht, daadwerkelijk een met benzine doordrenkte doek en een jerrycan met benzine in brand heeft gestoken, waardoor brand is ontstaan. Dit gebeurde terwijl er gemeen gevaar voor goederen te duchten was, waaronder het bedrijfspand zelf en de daarin aanwezige goederen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden met een proeftijd van 2 jaren, ondanks dat de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf had geëist. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een milde depressieve stoornis ten tijde van het delict, en het feit dat hij inmiddels zijn leven weer op de rit heeft gekregen. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigt, maar dat de bijzondere omstandigheden van de verdachte een voorwaardelijke straf rechtvaardigen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, omdat dit niet bewezen kon worden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANTParketnummer: 01/845119-14Martinus Adriana Maria Verstijnen
Strafrecht
Parketnummer: 01/845119-14
Datum uitspraak: 12 mei 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 maart 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 februari 2014 te [plaatsnaam 1], althans in het arrondissement Oost-Brabant, opzettelijk brand heeft gesticht in één of meer ruimtes van een (bedrijfs)pand gelegen aan [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
- op verschillende plekken één of meer niet afgesloten jerrycans met een hoeveelheid

benzine, althans (een) brandbare vloeistof(fen) geplaatst, en/of

- over de vloer van voornoemd (bedrijfs)pand en/of elders in dat (bedrijfs)pand een

hoeveelheid benzine, althans (een) brandbare vloeistof(fen), verspreid/gegoten, en/of

- een gaatje in de brandstoftank van één of meer motorvoertuig(en) geboord/gemaakt,

waardoor benzine, althans brandbare vloeistof, op de vloer lekte, en/of

- een in werking zijnde verfbrander aan een stoel vastgebonden en op een jerrycan met

(licht) ontvlambare en/of brandbare vloeistof en/of brandbaar materiaal gericht, en/of

- (vervolgens) (met) een (brandend) voorwerp, voornoemd(e) goed(eren) in brand gestoken,

althans in de nabijheid van voornoemd(e) goed(eren) gehouden,

in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans één of meer (licht) ontvlambare en/of brandbare vloeistof(fen) en/of één of meer jerrycans met brandbare vloeistof en/of (brandbaar) materiaal in brand gestoken, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in en/of in de nabijheid van
voornoemd (bedrijfs)pand aanwezige brandweermensen en/of politiemensen te duchten
was, en/of
- gemeen gevaar voor goederen, te weten dat (bedrijfs)pand en/of de zich daarin bevindende
personenauto('s) en/of andere goederen en/of in de directe nabijheid van het (bedrijfs)pand aanwezige goederen te duchten was.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 20 februari 2014 omstreeks 02.30 uur kwam er een inbraakmelding binnen bij de politie van [bedrijf] te [plaatsnaam 2] Ter plaatse bleek er brand te zijn in de werkplaats van het bedrijf. Verdachte, een van de vennoten van het bedrijf, bekende diezelfde dag aan de politie de brand te hebben gesticht. De vorige avond had hij een verfbrander op een stoel vastgemaakt en aangezet. Deze verfbrander had hij gericht op een jerrycan met een brandbare vloeistof. Ook had hij meerdere jerrycans met een brandbare vloeistof open in het pand gezet en had hij een gaatje geboord in de brandstoftank van een auto, zodat daaruit benzine lekte. Dit alles met het doel het pand in brand te zetten. Vervolgens heeft hij het pand verlaten. Toen hij in de loop van de nacht nog geen melding van brand had ontvangen, is hij teruggegaan naar het pand en heeft hij in de werkplaats van het bedrijf een met benzine doordrenkte doek en een jerrycan met benzine in brand gestoken om alsnog zijn doel te verwezenlijken. De brandweer heeft de ontstane brand kunnen blussen voordat deze zich kon verspreiden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de tenlastegelegde brandstichting heeft gepleegd. Alle in de tenlastelegging vermelde handelingen zijn door verdachte verricht teneinde de ontstane brand te stichten en kunnen dan ook alle bewezen worden verklaard. De brand heeft gemeen gevaar voor het pand en de in en nabij dat pand aanwezige goederen veroorzaakt. Onvoldoende blijkt dat door de brand ook levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, zodat hiervoor partiële vrijspraak dient te volgen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geheel dan wel partieel dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde brandstichting. Verdachte heeft bekend dat hij brand heeft gesticht door een met benzine overgoten doek en een jerrycan met benzine in brand te steken. De overige in de tenlastelegging genoemde handelingen, die verdachte de avond ervoor heeft verricht, hebben niet geleid tot de brand. Deze handelingen leveren hooguit een (ondeugdelijke) poging tot brandstichting op. Aldus kunnen deze handelingen niet bewezen worden verklaard zoals tenlastegelegd.
De brand die verdachte heeft veroorzaakt, heeft slechts gevaar opgeleverd voor zijn eigen goederen, zodat van gemeen gevaar voor andermans goederen geen sprake was. Verder blijkt niet uit de bewijsmiddelen dat door de ontstane brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht voor haar oordeel de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht van 20 februari 2014 naar zijn bedrijf aan [adres] te [plaatsnaam 3], is gegaan met een doek en een jerrycan met benzine. Nadat hij benzine over de doek had gegoten, heeft hij een restant van de benzine over de bodem van de garage uitgegoten. De met benzine overgoten doek en de jerrycan met benzine heeft hij vervolgens met een aansteker in brand gestoken. [2]
De bevelvoerder van de brandweer is op 24 februari 2014 als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij op 20 februari 2014 de melding kreeg dat er brand was bij het [bedrijf] gevestigd aan [adres] te [plaatsnaam 4]. Brandweerlieden troffen ter plaatse in het pand een kleine brandhaard op de vloer aan. [3] In een proces-verbaal van sporenonderzoek staat vermeld dat verbalisanten ter plaatse op de garagevloer brandresten zagen liggen. Zij zagen dat er verbrande doeken lagen in een plas vloeistof. Uit onderzoek van het NFI is naar voren gekomen dat de vloeistof motorbenzine betrof. [4] Uit de bij het proces-verbaal van sporenonderzoek gevoegde foto’s [5] en een proces-verbaal van bevindingen [6] blijkt dat in de werkplaats waar de brand heeft gewoed meerdere auto’s geparkeerd stonden en tevens andere goederen aanwezig waren. In de directe nabijheid van het bedrijfspand stonden ook verschillende auto’s geparkeerd.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in zijn bedrijfspand brand heeft gesticht door een met benzine overgoten doek en een jerrycan met benzine in brand te steken. De overige in de tenlastelegging genoemde handelingen - het neerzetten van geopende jerrycans met brandbare vloeistof, het boren van een gaatje in een brandstoftank en het aan een stoel vastbinden en aanzetten van een verfbrander - heeft verdachte blijkens zijn eigen verklaring wel verricht, maar deze handelingen hebben niet geleid tot de brand. Mede gelet op het tijdsverloop van bijna zes uren tussen deze handelingen en het daadwerkelijk stichten van de brand is de rechtbank van oordeel dat deze handelingen niet bewezen kunnen worden verklaard als onderdeel van de tenlastegelegde voltooide brandstichting.
Als gevolg van de ontstane brand was gemeen gevaar voor goederen te duchten, te weten voor de in en nabij het pand aanwezige goederen en voor het pand zelf. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat verdachte alleen gevaar heeft gecreëerd voor zijn eigen goederen, nu het pand en de daarin aanwezige goederen blijkens de verklaring van verdachte ter terechtzitting niet alleen hem toebehoorden maar in ieder geval ook zijn medevennoot [persoon], dan wel de door hen samen opgerichte vennootschap onder firma.
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat op grond van de stukken in het procesdossier en het verhandelde ter zitting niet is bewezen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Het door de bevelvoerder van de brandweer geschetste gevaar voor de aanwezige brandweerlieden - wat daar ook van zij - is blijkens zijn verklaring in het leven geroepen door de ingeschakelde verfbrander en niet door de brand zelf, of de handelingen van verdachte die tot deze brand hebben geleid.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 20 februari 2014 te [plaatsnaam 1], opzettelijk brand heeft gesticht in een bedrijfspand gelegen aan [adres], immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met benzine en een jerrycan met brandbare vloeistof en brandbaar materiaal in brand gestoken, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten dat bedrijfspand en/of de zich daarin bevindende personenauto's en/of andere goederen en/of in de directe nabijheid van het bedrijfspand aanwezige goederen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden. Hoewel de ernst van het gepleegde feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, verzoekt zij de rechtbank, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, deze straf geheel voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaren. Het is in haar visie niet nodig om bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien verdachte wordt veroordeeld voor brandstichting, een geheel voorwaardelijke taakstraf volstaat, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en op de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het stichten van brand is een ernstig strafbaar feit en kan veel gevaar met zich brengen. Het kan de verdachte worden aangerekend dat hij bij het stichten van de brand planmatig en berekenend te werk is gegaan. Nadat hij langere tijd met het idee had rondgelopen om brand te stichten, heeft hij op de avond van 19 februari 2014 de nodige handelingen verricht om een brand te doen ontstaan. Toen deze handelingen niet het gewenste resultaat opleverden, is hij teruggegaan naar het pand en heeft hij alsnog brand gesticht. In dit geval heeft de brand zich niet verspreid en zijn de gevolgen daarvan – ondanks het handelen van verdachte - beperkt gebleven.
Anderzijds betrekt de rechtbank in haar oordeel dat het ten tijde van het plegen van het feit niet goed ging met verdachte. In haar rapport van 7 mei 2014 concludeert drs. [naam gezondheidspsycholoog], gezondheidszorgpsycholoog, dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit leed aan een milde depressieve stoornis, eenmalige episode. Zij beschrijft dat verdachte als gevolg daarvan en als gevolg van zijn wanhopige en machteloze gemoedstoestand onvoldoende in staat was om de gevolgen van zijn gedrag op een adequate manier af te wegen en ze acht hem, gelet daarop, licht verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Verder betrekt de rechtbank in haar oordeel dat verdachte een blanco strafblad heeft, hij de ernst van het gepleegde feit lijkt in te zien en hij volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek van de politie. Bovendien zijn de omstandigheden van verdachte sinds het plegen van dit feit in positieve zin gewijzigd. Verdachte lijdt blijkens zijn verklaring ter zitting niet meer aan de depressieve stoornis en hij is erin geslaagd zijn leven weer op de rit te krijgen; de problemen rondom het autobedrijf heeft hij opgelost en hij heeft een nieuwe baan gevonden.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden.
Gelet op de hiervoor weergegeven omstandigheden de persoon van verdachte betreffend, zal de rechtbank deze straf geheel voorwaardelijk opleggen. Gelet op het feit dat de psycholoog en de Reclassering geen meerwaarde zien in verplichte begeleiding dan wel behandeling van verdachte, zullen aan deze voorwaardelijke straf geen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De toegepaste wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.F. Koenis, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. M.G.P.A. Burghoorn, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 12 mei 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar het eindproces-verbaal, betreft dit het eindproces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, district Recherche Eindhoven, locatie Valkenswaard, met dossiernummer 22GRV14007, onderzoek Steenpatrijs, aantal doorgenummerde pagina’s: 164, afgesloten d.d. 1 mei 2014.
2.Eindproces-verbaal, p. 148 en 151, en de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 april 2015.
3.Eindproces-verbaal, p. 104.
4.Eindproces-verbaal, p. 70, 73 en 98.
5.Eindproces-verbaal, p. 80.
6.Eindproces-verbaal, p. 60.