In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 mei 2015 uitspraak gedaan over het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging van een ter beschikking gestelde. De betrokkene was ter beschikking gesteld bij arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 18 september 2006 en zijn terbeschikkingstelling was voor het laatst verlengd op 30 januari 2015. De rechtbank heeft in het kader van de beoordeling van het verzoek om voorwaardelijke beëindiging van de verpleging, de noodzaak gezien om zich nader te laten voorlichten over de voorwaarden waaronder de verpleging zou kunnen eindigen. Tijdens de openbare terechtzitting op 24 april 2015 zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de terbeschikkinggestelde, zijn raadsman, en deskundigen van de kliniek en reclassering. De reclassering heeft geadviseerd om de verpleging voorwaardelijk te beëindigen, onder bepaalde voorwaarden, terwijl de kliniek van mening was dat de verpleging nog niet voorwaardelijk kon eindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt, maar dat er nog geen duidelijkheid was over de termijn voor de intake bij een poliklinische instelling. Hierdoor kon de rechtbank niet concluderen dat aan alle voorwaarden voor een voorwaardelijke beëindiging was voldaan. De rechtbank heeft het verzoek van de verdediging afgewezen en de verlenging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gehandhaafd.