ECLI:NL:RBOBR:2015:2634
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vonnis inzake het aanwezig hebben van cocaïne en MDMA met vrijspraak voor het dealen
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 mei 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van cocaïne en MDMA, alsook van het dealen in deze verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 april 2014 in Son en Breugel opzettelijk ongeveer 64,64 gram cocaïne en 17,52 gram MDMA aanwezig heeft gehad. De tenlastelegging omvatte ook de beschuldiging van het verkopen en afleveren van deze middelen, maar de rechtbank heeft de verdachte hiervan vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen van de verkoop, aangezien de verdachte slechts behulpzaam was bij het vouwen van sealtjes en niet betrokken was bij verdere uitvoeringshandelingen. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en de bevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van de zaak vastgesteld.
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar de aard en ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar leeftijd en psychische toestand. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en dat de verdovende middelen toebehoorden aan haar zoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank een gevangenisstraf van twee weken opgelegd, gelijk aan de duur van het voorarrest, en de verdachte vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing hebben genomen op basis van de gepresenteerde bewijsmiddelen en de geldende wetgeving.