ECLI:NL:RBOBR:2015:2634

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2015
Publicatiedatum
4 mei 2015
Zaaknummer
01/845278-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake het aanwezig hebben van cocaïne en MDMA met vrijspraak voor het dealen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 mei 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van cocaïne en MDMA, alsook van het dealen in deze verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 april 2014 in Son en Breugel opzettelijk ongeveer 64,64 gram cocaïne en 17,52 gram MDMA aanwezig heeft gehad. De tenlastelegging omvatte ook de beschuldiging van het verkopen en afleveren van deze middelen, maar de rechtbank heeft de verdachte hiervan vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen van de verkoop, aangezien de verdachte slechts behulpzaam was bij het vouwen van sealtjes en niet betrokken was bij verdere uitvoeringshandelingen. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en de bevoegdheid van de rechtbank om kennis te nemen van de zaak vastgesteld.

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar de aard en ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar leeftijd en psychische toestand. De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld en dat de verdovende middelen toebehoorden aan haar zoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank een gevangenisstraf van twee weken opgelegd, gelijk aan de duur van het voorarrest, en de verdachte vrijgesproken van de overige tenlastegelegde feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing hebben genomen op basis van de gepresenteerde bewijsmiddelen en de geldende wetgeving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845278-14
Datum uitspraak: 04 mei 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1948],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 december 2014 en 20 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 oktober 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 01 april 2009 tot en met 17 april 2014 te Son en Breugel en/of andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 aanhef en onder B Opiumwet)
2.
zij op of omstreeks 17 april 2014 te Son en Breugel tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 64,85 gram cocaïne en/of ongeveer 17,52 gram MDMA, in elk geval hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 aanhef en onder C Opiumwet)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

Feit 1.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat verdachte behulpzaam is geweest bij het vouwen van de sealtjes. Uit niets blijkt evenwel dat verdachte verdere uitvoeringshandelingen heeft verricht. Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het slechts behulpzaam zijn bij of met het vouwen van sealtjes kan niet worden aangemerkt als medeplegen, aangezien verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet enkel op grond daarvan de hiertoe vereiste wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de door haar mededader gepleegde handel in verdovende middelen.

Bewijsoverweging.

Feit 2.
Met betrekking tot het standpunt van de verdediging dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in haar woning overweegt de rechtbank het volgende.
Vaststaat dat verdachte samen met haar zoon [medeverdachte] in de woning aan [adres 1] te Son en Breugel woont en dat de verdovende middelen, cocaïne en MDMA, in de woonkamer van haar woning zijn aangetroffen. De verdovende middelen bevonden zich hiermee naar het oordeel van de rechtbank in de machtssfeer van verdachte. Uit getuigenverklaringen blijkt dat verdachte haar zoon hielp bij het vouwen van sealtjes. Deze sealtjes werden door haar zoon met cocaïne gevuld. Verder heeft verdachte bij de politie verklaard dat zij haar zoon wel eens heeft zien blowen. Voorts hebben getuigen verklaard dat verdachte in de (kleine) huiskamer aanwezig was als haar zoon hen daar drugs leverde. Gelet op het voorgaande kan het niet anders dan dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen in haar woning. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzettelijk cocaïne en MDMA aanwezig heeft gehad.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2. op 17 april 2014 te Son en Breugel tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 64,64 gram cocaïne en ongeveer 17,52 gram MDMA, zijnde cocaïne en MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Voor feiten 1 en 2:
1 jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in haar woning een hoeveelheid cocaïne en MDMA aanwezig gehad. De verdovende middelen behoorden toe aan haar zoon.
Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat zij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de relatief hoge leeftijd van verdachte (67 jaar) en met het gegeven dat zij al jaren in behandeling is in verband met een borderline persoonlijkheidsstoornis en daarmee samenhangende stemmingswisselingen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, te weten 2 weken, passend en geboden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie en de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 57
Opiumwet art. 2, 10.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 1: Vrijspraak.
T.a.v. feit 2:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 2:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegdVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 2: Gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 1 mei 2014 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.Th. van Vliet, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. M.M.J. Nuijten, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 4 mei 2015.
Mr. M.M.J. Nuijten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.