ECLI:NL:RBOBR:2015:2633

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
01/845279-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dealen in en bezitten van cocaïne en MDMA, en beïnvloeden van een getuige

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 mei 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het dealen in en het bezitten van cocaïne en MDMA, alsook van het beïnvloeden van een getuige. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon met dagvaardingen op 28 mei en 27 november 2014. Tijdens de zittingen op 4 juli, 23 september, 2 december 2014 en 20 april 2015 zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder getuigen die verklaarden over hun drugsaankopen bij de verdachte. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne en MDMA in de periode van 1 april 2009 tot en met 17 april 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in deze periode handelde in harddrugs en dat hij op 17 april 2014 in Son en Breugel ongeveer 67,36 gram cocaïne en 17,52 gram MDMA in zijn bezit had. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de invloed die de verdachte had op getuigen, waarbij hij hen aanspoorde om bepaalde verklaringen af te leggen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft de bewezenverklaring van de drugshandel en het beïnvloeden van getuigen als ernstig beschouwd. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de maatschappelijke impact van zijn daden. De rechtbank heeft besloten tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarbij ook de inbeslaggenomen drugs en andere goederen onttrokken worden aan het verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/845279-14 en 01/845890-14
Datum uitspraak: 04 mei 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1982],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juli 2014, 23 september 2014, 2 december 2014 en 20 april 2015.
Op de zitting van 2 december 2014 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van respectievelijk 28 mei 2014 en 27 november 2014.
Nadat de tenlastelegging met parketnummer 01/845279-14 op de terechtzitting van 23 september 2014 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode van 01 april 2009 tot en met 17 april 2014 te Son en Breugel en/of andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 aanhef en onder B Opiumwet)
2. hij op of omstreeks 17 april 2014 te Son en Breugel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 67,36 gram cocaïne en/of 17,52 gram MDMA, in elk geval hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(artikel 2 aanhef en onder C Opiumwet)
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/845890-14 ten laste gelegd dat:
[getuige 1] op of omstreeks 20 november 2014 te 's-Hertogenbosch ten overstaan
van de rechter-commissaris van de rechtbank Oost-Brabant, als getuige in de
strafzaak tegen verdachte (parketnummer 01/845279-14), nadat hij in handen
van de rechter-commissaris op de bij de wet voorgeschreven wijze de
eed/belofte had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te
zullen zeggen, in elk geval in een geval waarin een wettelijk voorschrift een
verklaring onder ede vorderde en/of daaraan rechtsgevolgen verbond, mondeling
opzettelijk (een) valse verklaring(en) onder ede heeft afgelegd, immers heeft
hij valselijk, geheel of ten dele in strijd met de waarheid - zakelijk
weergegeven - het volgende verklaard:
- mijn verklaringen afgelegd bij de politie, inhoudende dat ik al ongeveer 5

jaar drugs bij [verdachte] koop, kloppen niet en/of

- ik heb in oktober 2011 voor het eerste bij [verdachte] cocaïne gekocht,
welk feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 01 september 2014
tot en met 20 november 2014 te Vught, althans in Nederland, opzettelijk heeft
uitgelokt door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of
inlichtingen aan [getuige 1], bestaande die uitlokking hierin dat hij,
verdachte, tegen [getuige 1] heeft gezegd:
- dat de 5 jaar waarover [getuige 1] eerder bij de politie verklaarde niet klopt en

dat hij de waarheid moest zeggen en/of

- dat de meeste getuigen hadden verklaard dat ze 9 maanden bij hem, verdachte,

hadden gekocht en/of

- dat ze voor die 9 maanden met een aantal vrienden, waaronder [getuige 1] en

verdachte, een snuifclubje hadden die af en toe samen drugs gebruikten en/of

- dat hij, verdachte, geen getuigen mocht beïnvloeden, maar dat [getuige 1] goed na

moest denken wat [getuige 1] ging zeggen bij de rechter-commissaris en/of

- dat [getuige 1] misschien iets gebruikt had toen zijn verklaring werd opgenomen

en dat hij daardoor misschien de fout had gemaakt om 5 jaar te zeggen en/of

- dat hij, verdachte, samen met [getuige 2] de tijd teruggerekend had dat [getuige 1]

verdachte zou kennen en dat dit 2,5 jaar zou zijn en/of

- dat [getuige 2] tegen verdachte zou hebben gezegd of [getuige 2] [getuige 1] niet een keer
aan moest pakken;
(artikel 207 jo. 47 lid 1, aanhef en onder 2, Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 01 september 2014 tot en met 20 november
2014 te Vught, althans in Nederland, zich opzettelijk mondeling, door gebaren,
bij geschrift en/of afbeelding jegens [getuige 1] heeft geuit,
kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid te verklaren of geweten ten
overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen
te beïnvloeden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te
vermoeden dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij verdachte
opzettelijk tegen [getuige 1] gezegd:
- dat de 5 jaar waarover [getuige 1] eerder bij de politie verklaarde niet klopt

en/of

- dat de meeste getuigen hadden verklaard dat ze 9 maanden bij verdachte

hadden gekocht en/of

- dat voor die 9 maanden sprake was van een snuifclubje met een aantal
vrienden, waaronder verdachte en [getuige 1], die af en toe samen drugs gebruikten
en/of
- dat hij, verdachte, geen getuigen mocht beïnvloeden, maar dat [getuige 1] goed na

moest denken wat [getuige 1] ging zeggen bij de rechter-commissaris en/of

- dat [getuige 1] misschien iets gebruikt had toen zijn verklaring werd opgenomen

en dat hij daardoor misschien de fout had gemaakt om 5 jaar te zeggen en/of

- dat hij, verdachte, samen met [getuige 2] de tijd had teruggerekend dat [getuige 1]

verdachte zou kennen en dat dit 2,5 jaar zou zijn en/of

- dat [getuige 2] tegen verdachte zou hebben gezegd of [getuige 2] [getuige 1] niet een keer
aan moest pakken;
(artikel 285a Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

Parketnummer 01/845890-14 primair.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte inzake parketnummer 01/845890-14 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het opzet bij meineed moet zijn gericht op de valsheid. De valse intentie moet door strijd met de werkelijkheid worden gedekt. Dit betekent dat het uitgelokte delict moet zijn gevolgd. Daarvan is hier geen sprake. Waar het in casu om gaat, is de periode waarin door de verdachte is gehandeld in harddrugs. De [getuige 1] heeft daarover op 20 november 2014 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij in oktober 2011 voor het eerst bij [verdachte], verdachte, cocaïne heeft gekocht. Verdachte heeft voordat het verhoor van de getuige bij de rechter-commissaris plaatsvond in een telefoongesprek tegen [getuige 1] gezegd dat de meeste getuigen hadden verklaard dat ze 9 maanden bij verdachte kochten. Nu de rechtbank de periode van de drugshandel door verdachte vanaf 1 januari 2011 bewezen acht (zie hierna bij de bewezenverklaring inzake parketnummer 01/845279-14 feit 1), staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat door de [getuige 1] een valse verklaring onder ede is afgelegd.

Bewijsoverweging.

Parketnummer 01/845890-14 subsidiair.
De rechtbank acht het tenlastegelegde inzake parketnummer 01/845890-14 subsidiair bewezen en overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft gebeld met de [getuige 1] en daarbij met hem heeft besproken wat volgens hem, verdachte, in deze zaak als waarheid heeft te gelden en daarbij erop heeft gewezen dat [getuige 1] de waarheid moest vertellen.

Bewijsoverweging.

Parketnummer 01/845279-14 feit 1.
De rechtbank zal inzake parketnummer 01/845279-14 onder 1 voor wat de periode betreft uitgaan van de periode vanaf 1 januari 2011, gelet op de getuigenverklaringen van [medeverdachte] (p. 239), Richters (p. 264) en Hannes (p. 332) bij de politie en de getuigenverklaring van [getuige 3] bij de rechter-commissaris.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Inzake parketnummer 01/845279-14
1.
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 17 april 2014 te Son en Breugel en/of andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en
in de periode van 1 februari 2014 tot en met 17 april 2014 te Son en Breugel en/of andere plaatsen in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en MDMA telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
op 17 april 2014 te Son en Breugel, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 67,15 gram cocaïne en ongeveer 17,52 gram MDMA, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Inzake parketnummer 01/845890-14
Subsidiair
in de periode van 01 september 2014 tot en met 20 november 2014 te Vught, althans in Nederland, zich opzettelijk mondeling jegens [getuige 1] heeft geuit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid te verklaren ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij wist dat die verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij opzettelijk tegen [getuige 1] gezegd:
- dat de 5 jaar waarover [getuige 1] eerder bij de politie verklaarde niet klopt en
- dat de meeste getuigen hadden verklaard dat ze 9 maanden bij verdachte hadden gekocht en
- dat voor die 9 maanden sprake was van een snuifclubje met een aantal vrienden, waaronder verdachte en [getuige 1], die af en toe samen drugs gebruikten en
- dat hij, verdachte, geen getuigen mocht beïnvloeden, maar dat [getuige 1] goed na moest denken wat [getuige 1] ging zeggen bij de rechter-commissaris en
- dat [getuige 1] misschien iets gebruikt had toen zijn verklaring werd opgenomen en dat hij daardoor misschien de fout had gemaakt om 5 jaar te zeggen en
- dat hij, verdachte, samen met [getuige 2] de tijd had teruggerekend dat [getuige 1] verdachte zou kennen en dat dit 2,5 jaar zou zijn en
- dat [getuige 2] tegen verdachte zou hebben gezegd of [getuige 2] [getuige 1] niet een keer aan moest pakken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Voor parketnummer 01/845279-14 feiten 1 en 2 en parketnummer 01/845890-14 primair:
4 jaar gevangenisstraf met aftrek van voorarrest,
onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen drugs,
verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen Samsung mobiele telefoon en de drugsmaterialen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gehandeld in cocaïne en MDMA. Verder heeft hij een grote hoeveelheid cocaïne en MDMA in de woning van zijn moeder aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het beïnvloeden van de vrijheid van een getuige om naar waarheid een verklaring bij een rechter af te leggen. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat de door hem gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend, zoals blijkt uit een door de klinisch psycholoog F. van Nunen omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebracht rapport van 14 juli 2014.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank is echter van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. Een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf zou geen recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid en de voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 36b, 36c, 47, 57, 63, 285a
Opiumwet art. 2, 10.

DE UITSPRAAK

T.a.v. 01/845890-14 primair: Vrijspraak.
T.a.v. 01/845279-14 feit 1, feit 2, 01/845890-14 subsidiair: Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. 01/845279-14 feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd (cocaïne)enopzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd (MDMA)T.a.v. 01/845279-14 feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegdT.a.v. 01/845890-14 subsidiair:het opzettelijk beïnvloeden van de vrijheid van een persoon om naar waarheid een verklaring ten overstaan van een rechter of een ambtenaar af te leggen Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. 48/845279-14 feit 1, feit 2, 48/845890-14 subsidiair: * Gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
* Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: de voorwerpen onder nummers 1 tot en met 29 en 48 als vermeld op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
* Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 2 oktober 2014 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.Th. van Vliet, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. M.M.J. Nuijten, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 4 mei 2015.
Mr. M.M.J. Nuijten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.