ECLI:NL:RBOBR:2015:2578

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
01/865101-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moordzaak Schijndel: Bewezen voorbedachten rade en verminderd toerekeningsvatbaarheid

In de zaak tegen de verdachte, die op 31 juli 2014 in Schijndel het slachtoffer met voorbedachten rade heeft omgebracht, heeft de rechtbank op 1 mei 2015 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een bipolaire stoornis, sterk verminderd toerekeningsvatbaar is. Ondanks deze vermindering van toerekeningsvatbaarheid, oordeelt de rechtbank dat er voldoende bewijs is voor moord met voorbedachten rade. De verdachte heeft zich voorbereid op de daad door een mes en een bloembak mee te nemen naar de woning van het slachtoffer. Na een gewelddadige confrontatie, waarbij hij het slachtoffer meerdere keren heeft geslagen en gestoken, heeft hij het slachtoffer in een plas bloed achtergelaten. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie, die 6 jaar gevangenisstraf en TBS had gevorderd, verworpen en heeft in plaats daarvan een gevangenisstraf van 8 jaar opgelegd. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende gronden zijn voor het opleggen van de TBS-maatregel, omdat niet is voldaan aan het gevaarscriterium. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde moord en de impact op de nabestaanden, terwijl het ook rekening houdt met de psychische toestand van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865101-14
Datum uitspraak: 01 mei 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1966],
wonende te [adres 1],
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 november 2014, 6 februari 2015 en 17 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 oktober 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 juli 2014 te Schijndel opzettelijk en/of met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en/of na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meerdere malen, althans eenmaal, in het lichaam, hals en/of hoofd gestoken en/of gesneden en/of - al dan niet met (een) hard(e) voorwerp(en), meerdere malen, althans eenmaal op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of op en/of tegen het lichaam en/of hoofd van die [slachtoffer] geschopt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft – op gronden als vervat in het op schrift gesteld requisitoir – gevorderd dat bewezen zal worden verklaard dat verdachte het [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gedood.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde moord of doodslag. De verdediging heeft daartoe verweren aangevoerd, zoals in de schriftelijke pleitnota neergelegd. De rechtbank zal deze verweren in de hiernavolgende overweging bespreken.

Bewijs.

i.
Op 31 juli 2014 omstreeks 13:52 uur werd in de woning gelegen aan [adres 2] te Schijndel het stoffelijk overschot van [slachtoffer] aangetroffen.
In de huiskamer van die woning werd het [slachtoffer] liggend op zijn rug voor zijn zitbank aangetroffen in een plas bloed. Op zijn hals lag een plant. In zijn nabijheid lagen scherven van een bloempot en er lag potaarde/zand.
ii.
Op het lichaam van het slachtoffer is sectie verricht. Het daarvan opgemaakte NFI rapport houdt als conclusie in dat het intreden van de dood van het slachtoffer zonder meer wordt verklaard door opgetreden longfunctiestoornissen ten gevolge van inwerking van stomp botsend, samendrukkend geweld aan de borstkas.
iii.
De vraag die thans voorligt is of bewezen kan worden verklaard dat het verdachte is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht en, zo ja, of hij dat met voorbedachten rade heeft gedaan.
iv.
De verdachte heeft gedurende het vooronderzoek maar ook ter terechtzitting van de rechtbank verklaringen afgelegd op vragen naar (de mate van) zijn betrokkenheid bij de dood van het slachtoffer. In die verklaringen heeft hij verteld over door hem gepleegde handelingen ten aanzien van het slachtoffer, die in ieder geval tot verwondingen hebben geleid. De rechtbank merkt hier op dat de verdachte nergens, ook niet ter terechtzitting, uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft bekend het slachtoffer te hebben gedood. De rechtbank zal bij de beoordeling van de zaak uitgaan van zijn verklaringen, in onderlinge samenhang bezien. Het gaat om uitgebreide verklaringen. Niet telkens en op alle onderdelen zijn die verklaringen van de verdachte met elkaar in overeenstemming. Niettemin valt aan verdachtes verklaringen, daaronder begrepen die afgelegd ter zitting van de rechtbank, wel een consistente lijn te ontwaren. Deze komt op het volgende neer.
v.
Verdachte kreeg in de uren voorafgaand aan zijn nachtelijk bezoek op 31 juli 2014 aan het slachtoffer gedachten dat als het slachtoffer niet zou sterven, het helemaal fout zou gaan. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij gedachten had dat het slachtoffer achter de ramp met de vlucht MH17 zat en op een of andere manier zijn vader had vermoord. Hij had het waanidee “of alles weg of [slachtoffer] weg”.
Hij is vervolgens naar de woning van het slachtoffer gegaan om hem te doden. Hij heeft een donkere jas aangetrokken, een mes bij zich gestoken en een T-shirt meegenomen om eventuele sporen te kunnen wissen. Op weg naar de woning van het slachtoffer heeft hij op de galerij een bloembak opgepakt. Kort nadat het slachtoffer de voordeur opende, heeft verdachte hem met de bloembak op het achterhoofd geslagen. Hij wilde het slachtoffer met één slag doden. Toen bleek dat het slachtoffer weliswaar gewond was aan het hoofd, maar niet gedood, is hij met het slachtoffer naar de woonkamer gegaan. Daarna is hij naar de keuken gegaan om een blik bier te pakken om daarmee het slachtoffer opnieuw te slaan. Terug in de woonkamer heeft hij dat ook gedaan. Hij hoopte wederom dat hij het slachtoffer met één slag zou doden, maar het slachtoffer bleef maar opstaan. Wat hij vervolgens heeft gedaan, kan hij zich niet meer herinneren, maar hij denkt dat hij is doorgegaan tot hij dacht dat het slachtoffer niet meer leefde en dat hij het slachtoffer ook met een mes in de hand heeft geslagen. Toen het slachtoffer in een plas bloed op de grond lag, heeft hij een plantje op diens gezicht / hals gezet en de woning verlaten.
vi.
De verdediging heeft aangevoerd dat er verschillende indicaties zijn voor een scenario waarin het slachtoffer door een (onbekende) derde is overvallen en mishandeld kort voorafgaande aan het moment waarop het slachtoffer met verdachte is geconfronteerd.
Deze indicaties zijn volgens de verdediging met name gelegen in verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Ook bevinden zich diverse verklaringen in het dossier waaruit – zo begrijpt de rechtbank de stelling van de verdediging – betrokkenheid van [persoon 1] en [persoon 2] of een onbekende derde bij de dood van het slachtoffer niet valt uit te sluiten. Ook kan volgens de verdediging niet worden uitgesloten dat het borstletsel ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden het gevolg is geweest van de eerdere mishandeling door [persoon 1] zoals volgt uit de CIE informatie. Ook de aanwezigheid van blikjes Bavaria bier in de woning van het slachtoffer, terwijl hij dit merk nooit kocht zou volgens de verdediging duiden op betrokkenheid van een onbekende derde.
vii.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het slachtoffer na aanbellen de deur voor hem opendeed en hij op dat moment geen letsel bij het slachtoffer heeft waargenomen. De rechtbank stelt vast dat van enig letsel bij het slachtoffer voorafgaande aan de ontmoeting met verdachte op 31 juli 2014 in het geheel niet is gebleken. Het enkele gegeven dat dit –zoals de verdediging stelt - in CIE informatie staat vermeld maakt dit niet anders.
De rechtbank stelt vast dat het in woning aan [adres 2] aangetroffen sporenbeeld precies past binnen het hiervoor weergegeven verloop van het bezoek van verdachte aan het slachtoffer op 31 juli 2014 zoals verdachte dit heeft geschetst. Ook het door verdachte geschetste beeld van hoe hij het slachtoffer in zijn woning heeft achtergelaten, komt hiermee overeen. Het enkele gegeven dat verdachte de aanwezigheid van een droogloopmat op het lichaam van het slachtoffer niet kan verklaren doet hier, gelet op zijn gestelde beperkte herinneringen aan hetgeen in de woning is voorgevallen, niet aan af.
Voornoemde omstandigheden passen in het geheel niet binnen het door de verdediging geschetste scenario van betrokkenheid van een onbekende derde. Ook uit de (overige) resultaten van het forensisch onderzoek blijkt niet van de betrokkenheid van een onbekende derde. Ten aanzien van de aanwezigheid van blikjes bier van het merk Bavaria terwijl het slachtoffer dit merk bier nooit kocht, kan de rechtbank de verdediging niet volgen dat dit zou duiden op betrokkenheid van een onbekende derde.
Tot slot heeft verdachte ter zitting te kennen gegeven dat hij zelf ook niet gelooft in betrokkenheid van een ander dan hijzelf bij de dood van het slachtoffer.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat op geen enkele wijze aannemelijk is dat een (onbekende) derde de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt. De rechtbank houdt het er dan ook voor en acht ook bewezen dat de verwondingen waaraan het slachtoffer is overleden door verdachtes handelen zijn toegebracht.
viii.
De verdediging heeft zich in dit verband nog op het standpunt gesteld dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte het slachtoffer heeft geschopt en dat het slaan (met een voorwerp) door verdachte tegen het hoofd slechts tot hoofdwonden kan hebben geleid, die gelet op de sectiebevindingen de dood van het slachtoffer niet veroorzaakt hebben.
Ook dit verweer wordt door de rechtbank verworpen.
Verdachte heeft verklaard dat hij met een bloembak en een bierblik het slachtoffer heeft geslagen. Hij kan over het tijdsbestek tussen de slag met het bierblik en het verlaten van de woning geen duidelijkheid geven of en zo ja welk geweld hij heeft uitgeoefend op het slachtoffer. Verdachte heeft, zoals hiervoor weergegeven, wel verklaard dat hij denkt het slachtoffer te hebben doorgeslagen tot hij dood was.
De rechtbank stelt vast dat het bij het slachtoffer geconstateerde letsel overeenkomt met fors, herhaaldelijk geweld op de borstkas. Gelet op de verwondingen van het slachtoffer kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat er geslagen en/of geschopt is tegen het lichaam van het slachtoffer.
Dat verdachte enkel herinneringen heeft aan slaand geweld op het hoofd van het slachtoffer doet hier niet aan af, gelet op de verklaringen van verdachte dat hij over het tijdsbestek waarin de geweldshandelingen hebben plaatsgevonden nauwelijks herinneringen meer heeft.
ix.
De rechtbank acht op grond van al het vorenoverwogene wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Nu resteert nog de vraag of verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
x.
De verdediging heeft gesteld dat in deze zaak van voorbedachten rade geen sprake is. Bij weging van de indicaties en contra-indicaties voor het al dan niet aannemen daarvan, dient volgens de verdediging aan de contra-indicaties een zwaarder gewicht worden toegekend. Mede gelet op de inhoud van het rapport van het Pieter Baan Centrum kan niet worden volgehouden dat verdachte berekenend te werk is gegaan en dat er geen sprake is geweest van een hevige gemoedstoestand, aldus de verdediging.
xi.
De rechtbank stelt voorop dat voor bewezenverklaring van moord en dus van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Aan het aannemen van voorbedachten rade staat een ziekelijke stoornis niet in de weg. Dit betekent dat ook onder invloed van een ziekelijke stoornis de gelegenheid tot nadenken kan bestaan op het handelen en de gevolgen daarvan.
xii.
Verdachte heeft het plan om het slachtoffer te doden in zijn eigen woning opgevat. Om dit plan tot uitvoering te brengen heeft hij aldaar voorbereidingen getroffen en is ter uitvoering van zijn voornemen naar de woning van het slachtoffer gegaan. Hij heeft aangebeld en na enige tijd deed het slachtoffer open. Verdachte heeft gewacht totdat het slachtoffer zich omdraaide met de rug naar hem, verdachte, toe en terug de woning in liep. Toen vervolgens zijn eerste opzet, het met één slag uitschakelen van het slachtoffer, niet lukte, heeft hij de uitvoering van het plan steeds aan de gebeurtenissen aangepast.
Verdachte handelde weliswaar onder invloed van een manische ontremming met psychotische kenmerken, maar in deze toestand heeft hij naar het oordeel van de rechtbank overdacht en doelbewust gehandeld. Uit de verklaringen van verdachte volgt dat het besluit om het slachtoffer te doden voortkwam uit de (psychotische) waan dat de dood van het slachtoffer gevaar voor de rest van de wereld zou kunnen afwenden en dat hij daarvoor moest zorgen. Bij de uitvoering van zijn voornemen het slachtoffer om het leven te brengen, heeft verdachte zich steeds beraden en vastgehouden aan dit eens genomen besluit en is hij zich ook bewust geweest van de reële gevolgen van zijn handelen, namelijk de dood van het slachtoffer.
xiii.
De rechtbank concludeert al met al dat verdachtes inzicht in de rationaliteit van zijn voorgenomen en vervolgens uitgevoerde daad door zijn stoornis weliswaar ernstig was vertroebeld – die berustte immers op een plan dat was gebaseerd op een bij verdachte levende voorstelling van zaken die geheel of ten dele tot stand was gekomen onder invloed van die stoornis – maar die vertroebeling had geen betrekking op zijn inzicht in de draagwijdte en de gevolgen van zijn gedraging. Het slachtoffer moest immers sterven om de wereld te behoeden voor teloorgang.
xiv.
Ook overigens zijn er geen contra-indicaties, zoals een plotselinge hevige drift, een te korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of het ontstaan van een gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit, aannemelijk geworden die aan het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan. De rechtbank verwerpt het verweer.
xv.
Op grond van de bewijsmiddelen zoals in het aan dit vonnis gehechte bewijsmiddeloverzicht opgenomen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer op 31 juli 2014 te Schijndel opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 31 juli 2014 te Schijndel opzettelijk met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg, meerdere malen tegen het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] geschopt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevraagd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en hem ter beschikking te stellen met bevel tot verpleging.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Bij een bewezenverklaring verzoekt de verdediging aan de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De verdediging heeft bepleit af te zien van de door de officier van justitie gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling (Tbs-maatregel). De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat niet is aan voldaan de formele vereisten om te kunnen komen tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling, met name is niet voldaan aan het gevaarscriterium.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op het slachtoffer die destijds zijn naaste buur was. Het ontnemen van het leven van een ander is een van de meest ingrijpende strafbare feiten. Verdachte heeft hiermee ook onherstelbaar leed en verdriet veroorzaakt bij de nabestaanden. Zij zijn hun zoon/broer kwijtgeraakt door toedoen van verdachte en moeten met dit verdriet leven. De ter terechtzitting van 17 april 2015 afgelegde slachtofferverklaring namens de broer en zus van het slachtoffer geeft slechts een klein inzicht in de omvang van hun leed.
Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank ook rekening houden met hetgeen de forensisch deskundigen psychiater M.F. de Vries en klinisch psycholoog E.J. Muller van het Pieter Baan Centrum in hun rapport van 30 januari 2015 over verdachte hebben gerapporteerd. Hun rapport houdt in deze in:
(..) “Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een bipolaire I stoornis, gekenmerkt door episodes (die maanden kunnen duren) met depressieve klachten afgewisseld door episoden met manische klachten (die eveneens maanden kunnen duren), met tussenliggende perioden waarin betrokkene zich stabiel voelt. (..)
De bipolaire stoornis betreft een chronische aandoening die ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde. (..)
Ondanks dat betrokkene slechts fragmentarisch over het ten laste gelegde heeft kunnen (of willen) verklaren en ondergetekenden daardoor maar beperkt zicht hebben gekregen op de eventuele (pathologische) motieven en drijfveren van betrokkene met betrekking tot het tenlastegelegde, zijn zij wel van mening dat het bovengenoemde manische psychotische toestandsbeeld (in het kader van de bipolaire stoornis), aanzienlijk heeft doorgewerkt in het tenlastegelegde.
(..) Zij zijn (..) van mening dat bij betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld en dat een aanzienlijke doorwerking vanuit dit ziektebeeld aannemelijk is. In elk geval resulterend in een substantiële vermindering van de toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank verenigt zich met dit oordeel aan en maakt dit tot het hare. De rechtbank gaat uit van een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde. De rechtbank houdt hiermee in strafmatigende zin rekening.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten en de ernst van de gevolgen en vanuit een oogpunt van vergelding enkel een langdurige gevangenisstraf als passend kan worden beschouwd.
De rechtbank zal een hogere gevangenisstraf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf omdat de rechtbank anders dan door de officier van justitie gevorderd, niet de Tbs-maatregel zal opleggen. De rechtbank overweegt hierbij dat terbeschikkingstelling weliswaar als primaat behandeling en terugkeer in de maatschappij heeft, maar tegelijkertijd ook een vrijheidsbenemend karakter. Bij oplegging van een Tbs-maatregel zou met dat vrijheidsbenemende aspect in strafmatigende zin rekening gehouden zijn.
Met betrekking tot de gevorderde Tbs-maatregel overweegt de rechtbank als volgt.
Bovengenoemde deskundigen hebben in hun rapport het volgende opgenomen:
“Hoewel ondergetekenden van mening zijn dat bij betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld en zij een substantiële doorwerking op het ten laste gelegde aannemen, kunnen zij niet verklaren waarom betrokkene met dit ziektebeeld op dit moment tot dit delict gekomen is. Oftewel, is maar beperkt te onderbouwen welke factoren uit de stoornis in het delict hebben doorgewerkt.
Mede gezien de fragmentarische verklaringen van betrokkene (die verband kunnen houden met de aanwezigheid van een ernstig psychotisch ontremd toestandsbeeld ten tijde van het ten laste gelegde en daardoor een mogelijk niet gestructureerd opslaan van informatie in het geheugen, maar die evenzeer vanuit de procespositie van betrokkene verklaard kunnen worden en/of vanuit psychologische afweermechanismen omdat herinneringen bijvoorbeeld te pijnlijk zijn), hebben zij tevens weinig zicht verkregen op situationele factoren die mogelijk (mede) bepalend zijn geweest in het ten laste gelegde.
Gezien het bovenstaande, gecombineerd met het feit dat bij betrokkene ondanks een lang bestaande psychiatrische voorgeschiedenis, nimmer eerder sprake is geweest van een geweldsincident (en dus ook geen patroon van agressie onderscheiden kan worden), achten ondergetekenden zich vanuit de stoornis en/of situationele factoren niet in staat een onderbouwde schatting te maken van de kans op recidive op een soortgelijk feit.”
Ter zitting hebben de deskundigen dit standpunt toegelicht en herhaald.
De deskundigen hebben ter zitting aanvullend verklaard dat het risico op herhaling niet enkel uit de aanwezigheid van de ziekelijke stoornis kan worden afgeleid en dat met het ontbreken van andere objectieve aanknopingspunten geen uitspraak kan worden gedaan over het gevaar van herhaling.
Gelet op het dossier en deze toelichting ter zitting en het overige ter zitting besprokene ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor de vaststelling dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Nu niet wordt voldaan aan één van de formele voorwaarden voor oplegging van de Tbs-maatregel, kan de rechtbank deze maatregel niet aan verdachte opleggen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 289.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

moord.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.
Gevangenisstrafvoor de duur van
8 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. H.H.E. Boomgaart en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 1 mei 2015.

BIJLAGE

De bewijsmiddelen.
Bronnen:
Een einddossier van de politie eenheid Oost-Brabant, TGO naam 21TGO14002/Capella, met BVH zaaknummer 2014073511, afgesloten d.d. 11 december 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 632.
Een proces-verbaal technisch sporenonderzoek, TGO “Capella”, zaaknummer PL21002014073511, ontvangen 19 december 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 403.
De stukken van het kabinet van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, zoals blijkt uit het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 17 april 2015.
IV. Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 17 april 2015, inhoudende de verklaring van verdachte
Toen ik thuis in mijn eigen bed lag, kwam ik in een split second tot de conclusie dat [slachtoffer] iets moest overkomen omdat anders de wereld zou vergaan. Ik heb niet getwijfeld aan mijn besluit. Ik herinner mij dat ik op 31 juli 2014, toen het nog donker was, naar de woning van [slachtoffer] ben gegaan. Ik belde aan en [slachtoffer] deed open; op dat moment had hij geen verwondingen. Toen [slachtoffer] zich omdraaide, heb ik [slachtoffer] in de hal met een bloembak, die ik van de galerij had gepakt, op zijn hoofd geslagen. Ik heb [slachtoffer] geslagen. Ik had een wit shirt van het merk Fruit of the Loom en een mes meegenomen naar de woning van [slachtoffer]; waarom dat is duidelijk. Het mes had ik in mijn jaszak gestopt. Dat was een donkere jas, die ik in mijn woning had aangedaan. De bloembakjes had ik al eerder op de galerij klaargezet om aan [slachtoffer] te geven. In één van die bloembakjes zat een plantje. Toen ik [slachtoffer] in de hal op zijn hoofd had geslagen, bleef hij staan. Ik ben toen met [slachtoffer] meegegaan in de woning. [slachtoffer] ging op de bank in de woonkamer zitten. Ik stelde voor om een biertje te drinken. Ik heb toen een blik bier uit koelkast gehaald. Dat blik bier was bedoeld om [slachtoffer] mee te slaan en hem te doden. Vervolgens heb ik [slachtoffer] met dat bierblik tegen zijn hoofd geslagen. [slachtoffer] ging op de grond zijn bril zoeken. Ik heb voordat ik de woning verliet een plant op het gezicht/de hals van [slachtoffer] gezet. Toen ik de woning van [slachtoffer] verliet, lag hij op de grond met zijn hoofd richting het raam. [slachtoffer] bewoog niet meer en zei niets meer. Ik ben alleen naar de woning van [slachtoffer] toegegaan; een derde persoon was er volgens mij niet bij betrokken.
I. Verklaring verdachte bij de politie, d.d. 2 augustus 2014 te 17.22 uur, p.204- 208 voor zover dit inhoudt –zakelijk weergegeven -:
p. 204-205:
Ik heb aangebeld bij [slachtoffer] (rechtbank leest slachtoffer). Want iets in mij zei als hij niet sterft dan is het gedaan. Hij zat achter die aanslag, dat dat vliegtuig neerstort met die Nederlanders. Hij heeft mijn vader al vermoord op een of andere manier. Als hij niet sterft dan gaat het helemaal fout. Hij opende de deur en ik wilde er eigenlijk in één slag een einde aan maken. Maar dat lukte niet, omdat hij gewoon weer opstond. Ik ben via de galerij proberen te vluchten in mijn jas. Ik had een spijkerbroek aan en ik denk All stars schoenen. Hebben jullie die kleren niet gevonden? Ik weet waar die zijn. In Schijndel in het [adres 3]. Helemaal achterin als je er voor staat is het links achter, is er zo’n duiker. Zitten twee zakken in met kleding. Ik had die die nacht aan.
p. 207: Ik zei zullen we een biertje vatten. Toen hoopte ik hem in één slag uit te schakelen. Hij bleef maar gewoon opstaan.
p. 208: Ik heb die kleren in die zak in de duiker gedaan omdat ik hoopte hier niet te zitten. Op die kleren kan je bloed vinden natuurlijk. Ik heb dat op een gegeven moment gezien.
I. Verklaring verdachte bij de politie, d.d. 19 augustus 2014 tussen 9:32 uur en 12:10 uur, p.244 voor zover dit inhoudt –zakelijk weergegeven -:
Ik ben denk ik doorgegaan tot ik dacht dat hij niet meer leefde. Slaan denk ik.
I. Verklaring verdachte bij de politie, d.d. 3 oktober 2014 tussen te 10:15 uur, p.309 voor zover dit inhoudt –zakelijk weergegeven -:
Ik nam een doek mee ik denk de illusie van dat ze dan niet weten wie het gedaan heeft. Ik wilde met die doek sporen verwijderen of zo.
II. Proces-verbaal Technisch sporenonderzoek plaats delict, 31 juli 2014, met bijlagen p. 40-82
Op 31 juli 2014 te 14.30 uur werd forensisch onderzoek naar sporen verricht in het pand [adres 2] te Schijndel (noot rechtbank: de woning van het slachtoffer). Ter plaatse zagen wij verbalisanten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], op de stijl van de voordeur van het pand [adres 2] bloedvegen zitten. Tevens zagen wij op de galerij ogenschijnlijk potaarde/zand liggen. (..) Wij zagen dat op de deurstijl en deurklink van [adres 2] bloedvegen zaten. (..) Tijden het oriënterend onderzoek zagen wij dat het slachtoffer op zijn rug lag voor de driezitbank en kennelijk verwondingen had aan zijn hoofd en lichaam. Wij zagen dat op het lichaam van de persoon ter hoogte van de buik een zogenaamde droogloopmat lag. Op de hals zagen wij een plant liggen. Wij zagen dat de man in een plas bloed lag. Wij zagen in de nabijheid van de persoon op de vloer, in het bloed scherven liggen van vermoedelijk een bloempot en potaarde/zand. (..) Onder het raam zagen wij op de vloer een bebloed blikje bier liggen.
Onderzoek plaats delict
Galerij
Tijdens het maken van de foto’s zagen wij bij de voordeur van het pand [adres 1] (noot rechtbank: de woning van verdachte) een substantie liggen op de drempel van de woning. Deze substantie zag er eveneens ogenschijnlijk uit als potaarde/zand.
Voordeur woning [adres 2]
Op de stijl van de voordeur zagen wij meerdere bloedvegen zitten. Tevens zagen wij op de deurklink bloedvegen zitten.
Gang
In de gang zagen wij(..) een substantie liggen die er ogenschijnlijk uitzag als potaarde/zand. Onder de potaarde/zand zagen wij bloedsporen en schoensporen gezet in bloed. (..) Op de vloer in de gang zagen wij een deel van een stenen bloempot liggen.
Woonkamer
(..)
Op de eettafel in de woonkamer zagen wij onder een deel van een stenen scherf van een bloempot een wit kleurig T-shirt liggen. (..) Wij zagen onder de linkerpoot van de stoel die over het linkerbeen/voet van het slachtoffer stond, een bebloed bierblikje liggen.
Wij zagen dat het slachtoffer met zijn rug en achterhoofd in het bloed lag. (..) Op de hals van het slachtoffer zagen wij een plant liggen. Wij zagen rondom het slachtoffer ter hoogte van het hoofd meerdere stenen scherven in het bloed liggen van een bloempot. Wij zagen op de vloer van de woonkamer en op het slachtoffer potaarde/zand liggen.
(..)
Op het aanrechtblad zagen wij twee aangebroken blikjes bier staan. Tevens zagen wij op het aanrechtblad twee kunststof cd-hoesjes liggen. Op de cd-hoesjes zagen wij een stenen scherf liggen van een bloempot met daarin potaarde/zand.
II. Proces-verbaal technisch sporenonderzoek plaats delict, 1 augustus 2014, p. 93-94:
CD-verpakking en potscherf
Op het aanrechtblad zagen wij plantenresten op een kapotte cd-verpakking liggen. Wij zagen dat deze plantenresten aanwezig waren in een geglazuurde aardewerk scherf, kennelijk een deel van een bloempot, gezien de daarin aanwezige plantenresten. (..) Wij lazen op de cd-verpakking de tekst “Genees Jezelf”.
Potscherven en T-shirt
In de woonkamer zag ik, [verbalisant 3], scherven van een bloempot liggen. Deze lagen gedeeltelijk op een samengepakte lap witte stof. De samengepakte lap witte stof bleek een wit T-shirt te zijn. Ik zag op het label in de hals van dit T-shirt dat deze van het merk “Fruit of the Loom” was in de maat “M”.
II. Proces-verbaal technisch sporenonderzoek plaats delict, 2 augustus 2014, p. 115:
In de woonkamer zagen wij verbalisanten op de vloer, onder de radiator tegen de buitenmuur van de woning, een bebloed vol blikje bier liggen.
II. Proces-verbaal vastleggen letsel/inbeslagname kleding/bemonsteren verdachte, d.d. 1 augustus 2014, p.254:
De verdachte werd onderzocht op aanwezigheid van letsel en (bloed)sporen.
Door verbalisanten werd op de beide handen van de verdachte diverse kleine verwondingen waargenomen. Wij zagen dat op de linkerhand aan de bovenzijde op de duim een oppervlakkige huidbeschadiging in de vorm van een cirkel van ongeveer 5 millimeter zichtbaar was. Op de wijsvinger zagen wij een huidbeschadiging in de vorm van een snee van ongeveer 8 millimeter. Aan de binnenzijde van deze hand zagen wij op het topje van de pink een huidbeschadiging in de vorm van een horizontale snee van ongeveer 4 millimeter. Op de middelvinger op het bovenste kootje was een horizontale snee van ongeveer 6 millimeter zichtbaar.
Op de rechterhand werd door ons op de bovenzijde aan de ringvinger een huidbeschadiging in de vorm van een snee van ongeveer 5 millimeter waargenomen. Aan de binnenzijde van deze hand zagen op het topje van de pink een horizontale snee van ongeveer 5 millimeter lengte. Op de rechterarm aan de binnenzijde werden door ons meerdere huidbeschadigingen in de vorm van sneden waargenomen.
II. Proces-verbaal Onderzoek kleding verdachte, aangetroffen [adres 3] te Schijndel, verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5], d.d. 7 augustus 2014, p. 370-374:
Op de door verdachte aangewezen locatie, in een hoek van [adres 3], gelegen aan de [adres 3] te Schijndel, hebben verbalisanten veiliggesteld:
(..)
  • Een blauwe spijkerbroek met in de linker broekzak aan de achterzijde een cd met de tekst “Genees Jezelf, je genezende vermogen activeren Self Healing Series, gewaarmerkt en voorzien van SIN: AAGY0510NL.
  • Donkerblauwe gymp achtige schoenen, donkerblauw, maat 42, gewaarmerkt en voorzien van SIN: AAGY0514NL.
III. Bloedspoorpatroononderzoek, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in Schijndel op 31 juli 2014, ing. M.J. van der Scheer en dr. J. Warnaar, d.d. 12 december 2014 (zie map RC stukken):
  • Broek AAGY0510NL#03 (bloed), DNA-profiel van slachtoffer, matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard.
  • Broek AAGY0510NL#05 en 06 (bloed), DNA-profiel van verdachte, matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard.
  • Schoenen AAGY0514NL#01 en #02, DNA-mengprofiel van minimaal drie personen, waaronder verdachte en slachtoffer, matchkans niet berekend.
  • Schoenen AAGY0514NL#07, onvolledig DNA-profiel slachtoffer, matchkans niet berekend.
III. Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, M. Buiskool, d.d. 5 december 2014 (zie map RC stukken)
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer], geboren op [1967] is het navolgende gebleken:
(..) Aan de rechterzijde van de borstkas was er een afplatting en was de borstkas iets ingezakt. Verspreid aan het lichaam, maar met name aan de voorzijde van de borstkas was beiderzijds uitgebreide blauwe tot rode verkleuring van de huid door onderhuidse bloeduitstorting met plaatselijk oppervlakkige huidbeschadiging waarvan het grootste gebied borstkas links zijwaarts van circa 27 x 14 cm. (..)
Bij de borstkas werden onder andere aan de borstkas letsels (sub A5, B2, B5) vastgesteld die bij leven waren ontstaan door inwerking van stomp botsend, samendrukkend, mogelijk (deels) schurend tot schavend geweld zoals bijvoorbeeld door stoten (slaan, (samen) drukken, vallen, tegen structuren aankomen) kan ontstaan. De afplatting van de borstkas aan de rechterzijde, de vele ribbreuken waarbij enkele ribben op meer dan 1 plaats gebroken waren en de letsels aan de longen, betekent dat het geweld fors is geweest. Door het bovengenoemd geweld aan de borstkas, is directe schade ontstaan sub B2 met daarbij luchtophoping tussen de longen en de borstkast (klaplong beiderzijds) met daarmee longfunctiestoornissen. Daarbij dient rekening gehouden te worden dat door bovengenoemd geweld beperking van de ademhalingsbewegingen kan zijn ontstaan (enerzijds door druk op de borstkast (mechanische asfyxie) anderzijds door pijn van de vele ribbreuken met verstikking en overlijden tot gevolg. Het overlijden wordt verklaard door opgetreden longfunctiestoornissen door inwerking van stomp botsend, samendrukkend geweld aan de borstkas.
Conclusie.
Bij sectie op het lichaam van vermoedelijk [slachtoffer], 46 jaren oud geworden, wordt het overlijden verklaard door opgetreden longfunctiestoornissen ten gevolge van inwerking van stomp botsend, samendrukkend geweld aan de borstkas.