ECLI:NL:RBOBR:2015:2389

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
01/035097-01
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling van een persoon met een geschiedenis van ontuchtige handelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 april 2015 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die in 2001 ter beschikking was gesteld na het plegen van ontuchtige handelingen met minderjarigen. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling met één jaar verlengd, ondanks een verzoek van de officier van justitie om een verlenging van twee jaar. De rechtbank baseerde haar beslissing op de risico-inschatting van de terbeschikkinggestelde, die op korte termijn als laag tot matig werd ingeschat, maar op lange termijn als verhoogd, gezien de kernproblematiek van de terbeschikkinggestelde en het gebrek aan copingvaardigheden.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die op 23 februari 2015 was ingediend, behandeld tijdens een openbare zitting op 10 april 2015. De terbeschikkinggestelde, zijn raadsman en deskundigen waren aanwezig. De deskundigen gaven aan dat de terbeschikkinggestelde momenteel in een RIBW+ verblijft en dat er een plan is voor zijn resocialisatie, maar dat er nog steeds een dwangkader nodig is. De rechtbank heeft de positieve ontwikkelingen van de terbeschikkinggestelde in overweging genomen, maar concludeerde dat een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging op dit moment niet aan de orde was.

De rechtbank heeft de reclassering opgedragen om in het komende jaar opnieuw de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging te onderzoeken, zodat dit aspect bij de volgende verlengingszitting kan worden betrokken. De beslissing om de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen, werd genomen in het belang van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/035097-01
Uitspraakdatum: 24 april 2015

Beslissing verlenging terbeschikkingstelling

Beslissing in de zaak van:

[terbeschikkinggestelde],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
verblijvende in [kliniek]

Het onderzoek van de zaak.

Bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 23 oktober 2001 is betrokkene ter beschikking gesteld. Deze terbeschikkingstelling is voor het laatst, bij beslissing van de rechtbank Oost-Brabant van 11 april 2014, met één jaar verlengd.
De vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank van 23 februari 2015 strekt tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaar.
Deze vordering is behandeld ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2015. Hierbij zijn gehoord de officier van justitie, deskundige drs. J. Thomsen, de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman, mr. W. Anker, advocaat te Leeuwarden.
In het dossier bevinden zich onder andere:
  • een rapport van de [kliniek] van 19 februari 2015, opgemaakt en ondertekend door ir. J. Groeneweg, hoofd van de inrichting, tevens directeur Algemene Zaken, mr. drs. S. Bellari, psychiater, en drs. J. Thomsen voornoemd, behandelcoördinator;
  • een adviesrapport voorbereiding voorwaardelijke beëindiging terbeschikkingstelling, van de Reclassering Nederland, van 19 maart 2015, opgemaakt en ondertekend door [reclasseringswerker 1], reclasseringswerker, en [reclasseringswerker 2], leidinggevende;
  • de omtrent de terbeschikkinggestelde gehouden wettelijke aantekeningen;
  • het persoonsdossier van de terbeschikkinggestelde.

De beoordeling.

De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van – kort gezegd – het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met een persoon beneden de leeftijd van zestien jaren en het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met een persoon tussen de leeftijd van twaalf jaren en zestien jaren, bestaande die ontuchtige handelingen uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eiste.
Het betreffen misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
In voornoemd advies van de [kliniek] is onder meer het navolgende gesteld, verkort en zakelijk weergegeven.
In geval van directe beëindiging van de tbs-maatregel, wordt het risico op seksueel gewelddadig gedrag op termijn ingeschat als matig. Betrokkene zal naar verwachting niet direct delictgedrag gaan vertonen, maar met het wegvallen van alle kaders en structuur zal betrokkene over onvoldoende copingvaardigheden beschikken om zich op de lange termijn staande te kunnen houden. Betrokkene zal proberen zijn zinvolle dagbesteding te continueren en geboden hulp zal betrokkene waarschijnlijk accepteren, maar hij zal niet in staat zijn om deze zelfstandig op te zoeken of vorm te geven. Het is tevens onzeker of betrokkene zijn medicatie met libidoremmende werking zal blijven gebruiken. Spanningen zullen worden geseksualiseerd, waarbij de gerichtheid op kinderen mogelijk wordt versterkt door de relatie met zijn (pedoseksuele) partner.
De kans dat betrokkene zich zal onttrekken wordt ingeschat als laag.
Het recidiverisico in geval van proefverlof wordt ingeschat als laag-matig. Mits er sprake is van een gestructureerd kader met toezicht en controle, zal betrokkene zich goed staande kunnen houden.
Het recidiverisico in geval van voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging wordt op korte termijn ingeschat als laag en op de lange termijn als matig. Betrokkene zal in een kader met minder toezicht en controle naar verwachting meer ruimte gaan zoeken.
Bij betrokkene is sprake van een hardnekkige kernproblematiek. Ten tijde van de tbs-oplegging werd betrokkene gediagnosticeerd met pedofilie en een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Voorts waren er aanwijzingen voor een gebrekkige impulscontrole en bleek de intelligentie van een zwak gemiddeld niveau. In de diagnostiek is de narcistische presentatie nu minder op de voorgrond, dit vertaalt zich in een veranderde diagnose op As II. Feitelijk betekent deze verandering een accentverschuiving. De borderline trekken bestaan in ieder geval uit het instabiele zelfbeeld en impulsiviteit. Behandeling van de problematiek is maar ten dele haalbaar gebleken. Betrokkene heeft wel wat meer zicht gekregen op zijn problematiek, realiseert zich op verstandelijk niveau ook wel dat zijn gedrag onwenselijk was maar beschikt in onvoldoende mate over copingvaardigheden om zich zelfstandig staande te houden in de maatschappij en voor zichzelf te zorgen in sociaal, emotioneel en praktisch opzicht.
Betrokkene verblijft op een RIBW Plus kamer (in de [instelling]). Mede door zijn slechte ADL en de aanwezige kernproblematiek zal het naar verwachting niet gemakkelijk zijn om betrokkene aan een geschikte verblijfsplek te koppelen.
Momenteel wordt de machtiging transmuraal verlof geëvalueerd en is het behandelteam voornemens om betrokkene meer mogelijkheden tot overnachtingen (bij netwerkleden) te geven. Volgens de afspraken tussen de [kliniek] en het [RIBW] wordt een bewoner met een transmuraal verlofkader op de uiteindelijke plek geplaatst en wordt er na een positieve beginperiode overwogen om een maatregelrapport aan te vragen. In casu heeft het behandelteam een voorkeur voor proefverlof.
Volgens het behandelteam is een dwangkader nog steeds geïndiceerd in deze fase van het traject.
Geadviseerd wordt om de tbs met twee jaren te verlengen.
In voornoemd adviesrapport van de reclassering is onder meer het volgende gesteld, verkort en zakelijk weergegeven.
Geadviseerd wordt om betrokkene niet in aanmerking te laten komen voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. Dit is vooral gebaseerd op de periode tussen 2007 en 2010. In die periode heeft betrokkene meerdere malen afspraken en voorwaarden overtreden met als gevolg dat zijn verloven zijn opgeschort. Sinds 2012 beschikt hij weer over gestructureerde doelgerichte verloven. Sindsdien zijn er geen onrechtmachtigheden geconstateerd. Ingeschat wordt voorts dat er risico op letselschade is voor jongeren. Bij de RIBW+ heeft betrokkene meer vrijheid en is er minder begeleiding, ondersteuning en controle dan op een behandelafdeling van de kliniek. Tijdens het onderzoek wordt duidelijk dat betrokkene zich nog niet bezig heeft gehouden met een invulling geven aan zijn individuele resocialisatietraject, zoals het opbouwen van een volwassen, niet crimineel gericht, sociaal netwerk en invulling geven aan zijn vrijetijdsbesteding in [gemeente]. Verder is betrokkene nog niet in staat om op een adequate wijze voor zichzelf en zijn omgeving te zorgen. Voor een eventuele doorplaatsing binnen de RIBW is minimaal vereist dat een bewoner zonder intensieve begeleiding zowel zichzelf als zijn omgeving kan verzorgen. Ondanks intensieve aansturing lukt het betrokkene nog niet om aan deze voorwaarden te voldoen. In het kader van een eventuele voorwaardelijke beëindiging valt hij buiten de structuur van de RIBW+ samenwerking, waardoor hij de begeleiding vanuit de RIBW misloopt en waardoor een soepele overgang naar de RIBW stagneert. Betrokkene beschikt momenteel nog alleen over doelgerichte gestructureerde onbegeleide verloven. Om de resocialisatie van betrokkene vorm te kunnen geven is het geïndiceerd om betrokkene te monitoren hoe hij omgaat met meer vrijheden, of hij betrouwbaar is, zich niet laat verleiden tot illegale praktijken en of hij op het juiste moment irritaties c.q. problemen, die hij oploopt in de maatschappij, bespreekbaar maakt met zijn begeleiders. Daarnaast kan hij in samenspraak met zijn begeleiders onderzoeken wat hem kan ondersteunen om te kunnen voldoen aan de minimale toelatingseis van het RIBW, hoe hij een protectief sociaal netwerk op kan bouwen (eventueel met ondersteuning van de COSA), een vrije tijdsinvulling kan vinden en hoe de relatie met zijn echtgenoot zich ontwikkelt nu zij niet meer samen in een kliniek verblijven. Gezien de problematiek en beperkingen van betrokkene adviseert de reclassering om dit proces fasegewijs te laten verlopen. Op deze wijze krijgt betrokkene de mogelijkheid om te experimenteren met meer vrijheden onder de beschermende vleugels van de RIBW+.
De deskundige, optredend namens voormelde inrichting, heeft bij de behandeling ter terechtzitting gepersisteerd bij voornoemd advies. Daarbij heeft hij onder meer nog het volgende aanvullend verklaard. Het is de vraag in hoeverre een verblijf binnen de structuur van de RIBW/RIBW+ mogelijk is bij een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Omdat de kernproblematiek van de terbeschikkinggestelde moeilijk te bewerken is, is een voorwaardelijke beëindiging een onwenselijk grote stap. Een stap die op de lange en de zeer lange termijn het risico op delictgedrag zal verhogen. Een langere periode met proefverloven is wenselijker. Gedacht wordt aan een proefverlofperiode van acht à negen maanden. Een proefverlofperiode van twee à drie maanden is te kort voor de beoordeling of over een jaar een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging mogelijk zal zijn. De kliniek acht het wenselijk dat de terbeschikkinggestelde vanuit de RIBW+ zal doorstromen naar de RIBW en vervolgens blijvend zicht zal hebben op doorstroming. De uitstroom zal wat de kliniek betreft moeten plaatsvinden via de RIBW en niet via een sociowoning. In september 2015 zal duidelijk zijn welke plaats binnen de RIBW voor de terbeschikkinggestelde geschikt is. Er moet echter rekening worden gehouden met een wachtlijst. De deskundige beaamt de stelling van de verdediging, dat in het geval dat de rechtbank kiest voor een voorwaardelijke beëindiging, hieraan uitvoering kan worden gegeven zonder het verlies van de structuur van de RIBW/RIBW+. De rechtbank kan hiertoe een verblijf binnen een RIBW/RIBW+ opnemen in de voorwaarden.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 10 april 2015 haar vordering gewijzigd in die zin dat zij thans verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling met één jaar heeft gevorderd.
De verdediging heeft allereerst aangevoerd dat wat haar betreft de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden verlengd. Nu de rechtbank reeds vorig jaar de maatregel met slechts één jaar heeft verlengd en de behandeling van de terbeschikkinggestelde, waaronder inbegrepen zijn verloven, in de afgelopen periode positief is verlopen, ziet de verdediging echter geen gronden om de maatregel te verlengen met een termijn van twee jaren. Zij heeft daarom verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar bepleit. Gelet op de positieve ontwikkeling van de terbeschikkinggestelde, de behandelduur tot op heden en in dat kader in aanmerking genomen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, heeft de verdediging voorts een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege bepleit. Het recidiverisico van de terbeschikkinggestelde wordt door de kliniek op de korte termijn als laag en op de lange termijn als matig ingeschat en staat aldus niet aan een voorwaardelijk beëindiging in de weg. Enkel op de lange en zeer lange termijn is er sprake van een verhoogd recidiverisico. Een voorwaardelijke beëindiging biedt toezicht en controle en sluit naadloos aan op het behandeltraject dat de terbeschikkinggestelde thans volgt. Daarbij kan een voorwaardelijke beëindiging een positief psychologisch effect op de terbeschikkinggestelde hebben, omdat de verpleging wordt beëindigd en het departement van het ministerie niet meer bij elke verlofaanvraag in beeld hoeft te komen. En de maatschappij is beveiligd, omdat de terbeschikkinggestelde reeds bij de kleinste misstap voor een periode van ten hoogste zeven weken kan worden teruggeplaatst in de kliniek. De verdediging heeft uit contacten met de kliniek begrepen dat een voorwaardelijke beëindiging ook kan plaatsvinden binnen de structuur van de RIBW/RIBW+.
De terbeschikkinggestelde heeft verklaard dat zijn voorkeur uitgaat naar een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. Hij is inmiddels al ruim twaalf jaar ter beschikking gesteld en hij vindt het een kwalijke zaak als de verpleging nu niet voorwaardelijk wordt beëindigd. Het verblijf in zijn nieuwe woning verloopt naar behoren. Hij kan goed met de veranderingen omgaan en geniet thans meer vrijheden dan daarvoor. De [kliniek] gunt hem echter onvoldoende ruimte om een sociaal netwerk op te bouwen door bijvoorbeeld te eisen dat hij nieuwe contacten informeert over zijn terbeschikkingstelling en zijn contacten te screenen. Op dit moment zijn er bij hem in zijn visie geen risico’s meer, temeer nu er bij de RIBW altijd controle is. Hij wil graag begeleid wonen. Hij is medicatietrouw, maar hij wil eigenlijk zijn medicatiegebruik in eigen beheer nemen. Hij is voornemens de medicatie ook in een vrijwillig kader te blijven gebruiken. Er is op dit moment met hem een plan opgesteld voor zijn persoonlijke hygiëne.
De rechtbank overweegt het navolgende.
De rechtbank verenigt zich met het advies van de [kliniek] en met de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting door de deskundige, voor wat betreft de motivering van het recidiverisico. Het recidiverisico bij de terbeschikkinggestelde wordt, indien de structuur van de behandeling zou wegvallen, op korte termijn als laag tot matig ingeschat. Op de lange tot zeer lange termijn is er echter sprake van een verhoogd recidiverisico, omdat de terbeschikkinggestelde nog over onvoldoende copingvaardigheden beschikt om zich op de lange termijn staande te kunnen houden. Gelet op het vorenstaande, gezien de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht, is de rechtbank dan ook van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank acht het wenselijk om de ontwikkelingen van de terbeschikkinggestelde te monitoren, nadat zijn overplaatsing naar de RIBW en het proefverlof gerealiseerd zijn. De rechtbank acht daarom, evenals de officier van justitie en de verdediging, in tegenstelling tot genoemd advies van de [kliniek], een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van slechts één jaar gerechtvaardigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege op dit moment nog niet aan de orde. De rechtbank stelt vast dat de terbeschikkinggestelde het afgelopen jaar naar een RIBW+ is verhuisd. Deze overplaatsing en de verhuizing van zijn partner hebben spanningen met zich gebracht, maar niet tot grote problemen geleid. De kliniek wil de vrijheden van de terbeschikkinggestelde in de komende periode verder uitbreiden, onder meer door proefverlof en overplaatsing van de terbeschikkinggestelde naar het begeleid wonen. Dit is evenwel nog niet gerealiseerd en de rechtbank volgt de visie van de kliniek dat het komende jaar binnen het gedwongen kader dient te worden bezien hoe de terbeschikkinggestelde om zal gaan met deze uitbreiding van vrijheden. Dit gelet op de nog altijd aanwezige kernproblematiek van de terbeschikkinggestelde en de door de kliniek gesignaleerde aandachtsgebieden, te weten het ontbreken van een voldoende ondersteunend sociaal netwerk van de terbeschikkinggestelde, zijn algemene dagelijkse verzorging en de medicatietrouwheid bij minder toezicht en controle. De rechtbank wijst dan ook het verzoek van de verdediging tot een voorwaardelijke beëindiging op dit moment af.
De rechtbank acht het evenwel wenselijk en noodzakelijk dat de reclassering in het komende jaar (wederom) de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege (opnieuw) zal onderzoeken en op dit punt tegen het tijdstip van de nadere verlengingszitting zal rapporteren, zodat dit aspect (opnieuw) nadrukkelijk bij de beoordeling van de volgende verlengingsvordering kan worden betrokken.

De beslissing.

De rechtbank verlengt de termijn gedurende welke
[terbeschikkinggestelde]ter beschikking is gesteld met
één jaar.
Deze beslissing is gegeven door
mr. H.F. Koenis, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. H.H.E. Boomgaart, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F. van Hulst, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2015.