ECLI:NL:RBOBR:2015:2246

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
01/045101-01
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling in verband met geweldsdelicten en de beoordeling van de veiligheid van anderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 april 2015 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een betrokkene, die ter beschikking was gesteld na meerdere geweldsdelicten, waaronder diefstal met geweld en diefstal in vereniging. De terbeschikkingstelling was voor het laatst verlengd op 9 mei 2014 en de officier van justitie heeft op 12 maart 2015 een vordering ingediend voor een verlenging van één jaar. Tijdens de openbare terechtzitting op 7 april 2015 zijn de officier van justitie, deskundigen en de terbeschikkinggestelde zelf gehoord.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de ernst van de gepleegde delicten en de impact daarvan op de veiligheid van anderen. De deskundigen hebben aangegeven dat de betrokkene lijdt aan een combinatie van psychische stoornissen, waaronder een persoonlijkheidsstoornis en ernstige verslavingsproblematiek. Ondanks enige vooruitgang in de behandeling, zijn er nog steeds zorgen over de zelfcontrole van de betrokkene, vooral in situaties van hoge spanning. De deskundigen hebben bevestigd dat de kans op nieuw gewelddadig gedrag hoog is zonder de dwangverpleging.

De rechtbank heeft de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar toegewezen, en het verzoek van de verdediging om de mogelijkheden voor een voorwaardelijke beëindiging te onderzoeken afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen de verlenging van de maatregel eist en dat het thans prematuur is om te kijken naar een voorwaardelijke beëindiging. De reclassering is opgedragen om voor de volgende verlengingszitting onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/045101-01
Uitspraakdatum: 21 april 2015

Beslissing verlenging terbeschikkingstelling

Beslissing in de zaak van:

[terbeschikkinggestelde],

geboren te [geboorteplaats] op [1964],
verblijvende in de [kliniek]

Het onderzoek van de zaak.

Bij vonnis van de rechtbank van 16 augustus 2001 is betrokkene ter beschikking gesteld. Deze terbeschikkingstelling is voor het laatst, bij beslissing van deze rechtbank van 9 mei 2014 met één jaar verlengd. Deze verlenging is door het gerechtshof te Arnhem van 4 december 2014 bevestigd.
De vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank ingekomen op 12 maart 2015 strekt tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling voor de duur van één jaar.
Deze vordering is behandeld ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 april 2015.
Hierbij zijn de officier van justitie, deskundige en de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman gehoord.
In het dossier bevinden zich onder andere:
  • het advies van mw. E.P.M.T. Brouns, plaatsvervangend hoofd van de inrichting waar betrokkene verblijft en drs. P.H.L. Smeets, behandelcoördinator, d.d. 16 februari 2015;
  • een correctie verlengingsadvies d.d. 16 maart 2015;
  • de omtrent de terbeschikkinggestelde gehouden wettelijke aantekeningen;
  • het persoonsdossier van terbeschikkinggestelde.

De beoordeling.

De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van driemaal kort gezegd diefstal met geweld en een diefstal in vereniging, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eiste. De hiervoor genoemde misdrijven betreffen misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
In voornoemd advies van het hoofd van de inrichting is onder meer het navolgende gesteld:
“In de Pro Justitia rapportage uit 2001 die over betrokkene is uitgebracht naar aanleiding van de indexdelicten is betrokkene gediagnostiseerd met een persoonlijkheidsstoornis, ernstige verslavingsproblematiek en een aandachttekortstoornis. Dat stemt op hoofdlijnen overeen met de diagnostische overwegingen van de Pro Justitia rapporteurs uit 2013 en met de DSM diagnostiek vanuit de[kliniek] (zie punt 2 van voorliggende rapportage). De combinatie van stoornissen die een rol speelde bij de totstandkoming van de indexdelicten is derhalve nog steeds actueel.
Betrokkene is van goede wil en doet er binnen zijn mogelijkheden en beperkingen alles aan om op een sociaal acceptabele wijze om te gaan met zijn problematiek. Door de combinatie van medicatie en langdurige intramurale behandeling heeft betrokkene hier ook meer greep op gekregen. Zo is er onderliggend nog steeds sprake van zuchtigheid maar slaagt betrokkene er al geruime tijd in om hier maar incidenteel aan toe te geven. De gedragsproblematiek is over de gehele linie bezien milder dan voorheen. Dat neemt niet weg dat we nog steeds gedrag zien dat als ernstig grensoverschrijdend gekwalificeerd moet worden. Toen hij nog bij de [afdeling 1] verbleef hebben meerdere incidenten plaatsgevonden waarbij betrokkene zich verliest in heftige scheldpartijen en intimiderend en dreigend overkomt. Alle incidenten komen onderliggend voort uit onmacht en frustratie maar dat maakt de impact van zijn gedrag niet minder. Personeel van de RIBW was oprecht bang dat hij daadwerkelijk tot agressie zou komen. Op momenten dat betrokkene zich
verliest in een scheldpartij is hij ook niet meer aanspreekbaar. Hij kan corrigerende signalen vanuit de omgeving niet verdragen of lijkt ze zelfs niet te horen. Als hij weer wat rustiger is heeft hij spijt van wat hij gedaan heeft en probeert hij de ander gerust te stellen. Na een aantal van deze incidenten was de maat voor de RIBW echter vol en in juni van 2014 moest hij heropgenomen worden op een van de interne resocialisatieafdelingen. Bij het bespreken van de incidenten valt op dat betrokkene sterk de neiging heeft zijn eigen gedrag te rechtvaardigen. Hij kan nog wel zeggen dat hij zich eigenlijk anders had moeten gedragen maar laat ook frequent horen dat de begeleiders tekortschieten, dat ze anders met hem om moeten gaan, dat ze toch weten dat hij niet de gemakkelijkste is etcetera. Echt besef van de impact van zijn gedrag lijkt hij niet te hebben. In de eerste weken na de terugplaatsing verliest hij zich ook in de kliniek nog een aantal malen in forse scheldpartijen omdat hij zich door de terugplaatsing ernstig tekort gedaan voelt en het systeem verwijt er doelbewust op uit te zijn hem het leven onmogelijk te maken. Als betrokkene weer wat langer in de kliniek is, in een voor hem veilige en voorspelbare structuur waarbij hij weet waar de grenzen liggen en wat er van hem verwacht wordt, valt er weer prima met hem samen te werken.
Dat is eigenlijk steeds het beeld dat we over de afgelopen jaren zien. Binnen functioneert hij goed omdat de soms verregaande inkadering hem beschermt tegen zijn eigen impulsiviteit en onmacht.
Uiteindelijk is het uiteraard de bedoeling dat betrokkene ook buiten de kliniek kan functioneren zonder tot verregaande grensoverschrijdingen te komen. Omdat na al die jaren wel duidelijk is dat een louter gedragsmatige aanpak tekortschiet is in overleg met hem besloten Depakine voor te schrijven. Betrokkene wil dat eigenlijk niet en laat de eerste tijd horen dat het voor zijn gevoel echt niet uitmaakt of hij wel of niet deze medicatie slikt. Begeleiders zien wel degelijk een verschil en rapporteren dat Depakine betrokkene rustiger maakt. Verder heeft hij medicamenteuze ondersteuning in de vorm van een soort strippenkaart die hem de mogelijkheid biedt om bij hoog oplopende spanningen een paar keer per jaar gelegitimeerd benzodiazepines te gebruiken en dat geeft eveneens meer rust. Realiteit blijft echter dat medicatie uiteindelijk niet kan voorkomen dat betrokkene ook in de toekomst incidenteel zijn zelfcontrole kan kwijtraken. In samenhang met de eerder gememoreerde incidenten leidt dit tot de conclusie dat voortzetting van de dwangverpleging
nog steeds geïndiceerd is. Dat wordt bevestigd door de gestandaardiseerde risicotaxatie die ook uitwijst dat de kans op nieuw gewelddadig gedrag hoog is zonder dwangkader, niet omdat betrokkene doelbewust er op uit is om andere fysieke schade toe te brengen maar omdat hij in een losser kader te weinig zelfcontrole heeft en onvoldoende coping heeft om spanningen te reguleren.
Vanuit onvermogen kan hij vervolgens ongewild weer tot een fysiek agressieve ontlading komen.”
De terbeschikkinggestelde heeft verklaard dat hij vijf dagen per week werkt en niet begrijpt wat hij nog meer moet doen om uit de TBS te komen. De voorwaarden waaraan de terbeschikkinggestelde zich in het kader van de verlofaanvragen moet houden zijn hem duidelijk.
De deskundige mw. M.J.F. van Grunsven, optredend namens voormelde inrichting, heeft bij de behandeling ter terechtzitting gepersisteerd bij voornoemd advies. Zij heeft voorts verklaard dat het verblijf van betrokkene in [afdeling 2] naar tevredenheid verloopt, maar dat de kliniek moeite heeft het middelengebruik in goede banen te leiden. De deskundige heeft voorts verklaard dat betrokkene medicijnen gebruikt tegen zijn impulsiviteit. Tot slot heeft de deskundige verklaard dat de kliniek bezig is met het zoeken naar een geschikte RIBW-voorziening die niet alleen is ingesteld op begeleiding maar ook op de woede-uitbarstingen; de kliniek heeft hier ongeveer 3 maanden voor nodig.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er wordt toegewerkt naar voorwaardelijke beëindiging maar dat thans nog wel een verlenging van de maatregel wordt geadviseerd. De officier van justitie vindt het spijtig dat de reclassering niet heeft gerapporteerd maar dat komend jaar concreet moet worden gekeken naar haalbare voorwaarden voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging en naar een geschikte RIBW-locatie.
De officier van justitie persisteert bij de vordering tot verlenging van de TBS-maatregel met één jaar.
De raadsman van de terbeschikkinggestelde heeft aangevoerd dat de proportionaliteit van de maatregel inmiddels in het geding is en dat een beslissing van de rechtbank ex artikel 509t lid 5 Sv de reclassering zal dwingen onderzoek te doen naar voorwaarden ten behoeve van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging en een geschikte RIBW-locatie te vinden. De verdediging verzoekt de rechtbank de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging te doen onderzoeken en daarom de beslissing voor ten hoogste drie maanden aan te houden ex artikel 509t lid 5 Sv.
De rechtbank verenigt zich met het advies van voornoemde inrichting alsmede met de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting door de deskundige.
Gelet op het vorenstaande, gezien artikel 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank zal het verzoek tot het doen onderzoeken van de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging afwijzen, nu de noodzaak daarvan niet is gebleken. De rechtbank acht een voorwaardelijke beëindiging van de maatregel thans prematuur.
De rechtbank acht het gewenst dat de reclassering voor de volgende verlengingszitting onderzoek doet naar de (on)mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege en dat daarover voor die zitting wordt gerapporteerd.

DE BESLISSING

De rechtbank:
verlengt de termijn gedurende welke [terbeschikkinggestelde] ter beschikking is gesteld met één jaar en
wijst af het verzoek tot het doen onderzoeken van de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging.
Deze beslissing is gegeven door
mr. I.L.A. Boer, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 april 2015.
Mr. Damen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.