In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 april 2015 uitspraak gedaan over de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling (TBS) van de terbeschikkinggestelde, die in 1995 ter beschikking was gesteld wegens ontucht met minderjarigen. De officier van justitie had op 22 december 2014 een vordering ingediend tot verlenging van de TBS-maatregel voor de duur van één jaar. Tijdens de zittingen op 19 februari en 3 april 2015 zijn de terbeschikkinggestelde, zijn raadsman, de officier van justitie en deskundigen gehoord. De deskundige, mevr. A.J. Prins, en psychiater dr. L.H.W.M. Kaiser hebben in hun rapporten aangegeven dat de kans op recidive laag is, mits de terbeschikkinggestelde zijn libidoremmende medicatie blijft gebruiken. De reclassering heeft eveneens geadviseerd om de TBS-maatregel niet te verlengen, gezien de positieve ontwikkeling van de terbeschikkinggestelde en zijn goede samenwerking met de reclassering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde zijn leven op orde heeft, een sociaal netwerk heeft opgebouwd en gemotiveerd is om zijn medicatie te blijven gebruiken. De rechtbank concludeert dat het recidivegevaar thans gereduceerd is tot een aanvaardbaar niveau en dat de veiligheid van anderen niet langer een verlenging van de TBS-maatregel eist. Daarom heeft de rechtbank de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling afgewezen en de terbeschikkingstelling beëindigd. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij mr. H.A. van Gameren als voorzitter fungeerde.