ECLI:NL:RBOBR:2015:2181

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
01/839288-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing door twee of meer verenigde personen met bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 15 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afpersing door twee of meer verenigde personen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 293 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De zaak is aanhangig gemaakt na een dagvaarding op 26 juni 2012, en de rechtbank heeft de feiten en omstandigheden onderzocht die hebben geleid tot de tenlastelegging. De verdachte en zijn mededaders hebben de [slachtoffer] bedreigd met geweld en gedreigd met een inval in haar café, waarbij een bedrag van ongeveer 120.000 euro geëist werd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn mededaders, wat heeft geleid tot de conclusie dat er sprake was van medeplegen. Het verweer van de raadsman dat er sprake was van vrijwillige terugtred werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat was om het misdrijf te stoppen door zijn betaling aan een medeverdachte. De rechtbank heeft de ernst van de bedreigingen en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 45, en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/839288-12
Datum uitspraak: 15 april 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1987],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 juli 2012, 2 september 2014, 27 januari 2015 en 1 april 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 juni 2012.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 januari 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 april 2012 tot en met 6 april 2012 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of tot het aangaan van een schuld,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) [medeverdachte 1] te kennen gegeven dat zij aan voornoemde [slachtoffer] moest mededelen dat: - hij een lid van de Molukse motorbende binnen had zitten en dat [slachtoffer] moest oppassen wat zij allemaal ging doen en/of
- er een inval zou komen bij [bedrijf] in de nacht van 5 op 6 april 2012, welke mededelingen op of omstreeks 6 april 2012 ook daadwerkelijk ter kennis zijn gekomen van voornoemde [slachtoffer]
en/of
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) [medeverdachte 1] te kennen gegeven dat zij aan voornoemde [slachtoffer] moest mededelen dat:
- [slachtoffer] een bedrag van ongeveer 120.000 euro moest betalen en/of
- als [slachtoffer] dit niet zou betalen er dan 400 man in haar [bedrijf] zouden binnen komen en/of dit café van haar zouden afpakken en/of
- zij zouden zorgen dat zij, [slachtoffer], en haar dochter zouden verdwijnen en/of
- zij, [slachtoffer], contact met hen moest opnemen in verband met de betaling,
welke mededelingen op of omstreeks 6 april 2012 ook daadwerkelijk ter kennis zijn gekomen van voornoemde [slachtoffer],
en/of
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) (meermalen) een bezoek gebracht aan [bedrijf]
en/of
hebbende verdachte met zijn mededader(s) gesproken over het aanpakken van [slachtoffer], welk gesprek [slachtoffer] daadwerkelijk of of omstreeks 6 april 2012 ter kennis is gekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 317 jo 47 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 5 april 2012 tot en met 6 april 2012 te Eindhoven, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
[medeverdachte 1] te kennen gegeven dat zij aan voornoemde [slachtoffer] moest mededelen dat: - hij een lid van de Molukse motorbende binnen had zitten en dat [slachtoffer] moest oppassen wat zij allemaal ging doen en/of
- er een inval zou komen bij [bedrijf] in de nacht van 5 op 6 april 2012, welke mededelingen op of omstreeks 6 april 2012 ook daadwerkelijk ter kennis zijn gekomen van voornoemde [slachtoffer]
en/of
[medeverdachte 1] te kennen gegeven dat zij aan voornoemde [slachtoffer] moest mededelen dat:
- [slachtoffer] een bedrag van ongeveer 120.000 euro moest betalen en/of
- als [slachtoffer] dit niet zou betalen er dan 400 man in haar café [bedrijf] zouden binnen komen en/of dit café van haar zouden afpakken en/of
- zij zouden zorgen dat zij, [slachtoffer], en haar dochter zouden verdwijnen en/of
- zij, [slachtoffer], contact met hen moest opnemen in verband met de betaling,
welke mededelingen op of omstreeks 6 april 2012 ook daadwerkelijk ter kennis zijn gekomen van voornoemde [slachtoffer],
en/of
hebbende verdachte met zijn mededader(s) gesproken over het aanpakken van [slachtoffer], welk gesprek [slachtoffer] daadwerkelijk op of omstreeks 6 april 2012 ter kennis is gekomen.
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
in de periode van 5 april 2012 tot en met 6 april 2012 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer],
hebbende verdachte en/of zijn mededaders [medeverdachte 1] te kennen gegeven dat zij aan voornoemde [slachtoffer] moest mededelen dat: - hij een lid van de Molukse motorbende binnen had zitten en dat [slachtoffer] moest oppassen wat zij allemaal gingen doen en
- er een inval zou komen bij [bedrijf] in de nacht van 5 op 6 april 2012, welke mededelingen op of omstreeks 6 april 2012 ook daadwerkelijk ter kennis zijn gekomen van voornoemde [slachtoffer]
en
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) [medeverdachte 1] te kennen gegeven dat zij aan voornoemde [slachtoffer] moest mededelen dat:
- [slachtoffer] een bedrag van ongeveer 120.000 euro moest betalen en
- als [slachtoffer] dit niet zou betalen er dan 400 man in haar café [bedrijf] zouden binnen komen en dit café van haar zouden afpakken en
- zij zouden zorgen dat zij, [slachtoffer], en haar dochter zouden verdwijnen en
- zij, [slachtoffer], contact met hen moest opnemen in verband met de betaling,
welke mededelingen op 6 april 2012 ook daadwerkelijk ter kennis zijn gekomen van voornoemde [slachtoffer],
en
hebbende verdachte en zijn mededaders een bezoek gebracht aan [bedrijf],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De raadsman van verdachte ter terechtzitting van 1 april 2015 het verweer gevoerd, kort gezegd, dat verdachte geen medepleger was omdat niet nauw en/of bewust is samengewerkt met anderen gericht op het pogen af te persen en/of te bedreigen.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Met name uit de beelden alsook de geluidsopname welke op 5 april 2012 zijn gemaakt van een ontmoeting en een gesprek tussen verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de zaak “[naam 1]”, leidt de rechtbank af dat verdachte ten nauwste betrokken is geweest bij het bespreken van het plan en de uitvoering daarvan om het [slachtoffer] af te persen, gelet op hetgeen hij en zijn medeverdachten in dat gesprek hebben gezegd. Daarnaast is verdachte ook met zijn medeverdachten meegegaan naar het café “[bedrijf]”, het café van [slachtoffer], om de dreiging jegens haar kracht bij te zetten. Dat verdachte, anders dan zijn medeverdachten, toen de toegang is geweigerd doet daaraan niet af.
Op grond hiervan acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zodanig bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn medeverdachten dat sprake is van medeplegen van het tenlastegelegde en wijst zij het verweer af.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat er sprake is geweest van een vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht, door het betalen van een bedrag van 2500 euro aan [medeverdachte 3], teneinde hem met de verdere uitvoering van de afpersing te doen ophouden wijst de rechtbank dit verweer af en overweegt daarbij als volgt.
Als het al zo zou zijn dat verdachte een bedrag van 2500 euro heeft betaald aan [medeverdachte 3] - met het doel om de afpersing te doen stoppen -, overweegt de rechtbank dat [slachtoffer] direct nadat zij bekend raakte met de (poging tot) afpersing, op 6 april 2012 daarvan aangifte heeft gedaan bij de politie en dat reeds op grond daarvan gezegd kan worden dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die onafhankelijk zijn van de wil van verdachte.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen waarvan 293 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
Taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing tezamen met anderen door onder meer te dreigen met een inval in het café van [slachtoffer] door een beruchte motorclub en dat zij of haar dochter zouden verdwijnen. Uit de eerder in dit vonnis genoemde beelden en geluidsopname blijkt eveneens de ernst van de ter uitvoering van de afpersing voorgenomen handelingen.
Verdachte heeft daarmee een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en het slachtoffer gedreigd haar lichamelijke integriteit aan te tasten. Met name de bedreiging met het optreden van de motorclub ([naam 2]) moet een grote indruk op haar hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt bovendien veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat sinds het tijdstip waarop het door hem gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad een onwenselijke lange termijn is verstreken, te weten een periode van 3 jaren.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur als hierna te melden. Daarnaast acht de rechtbank een forse taakstraf passend en geboden.
De rechtbank zal de gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 45, 317.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1 primair: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1 primair: Gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 293 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
T.a.v. feit 1 primair: Taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden, welk bevel op 25 juli 2012 werd geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. R.J. Bokhorst, leden,
in tegenwoordigheid van L.D. Wittenberg, griffier,
en is uitgesproken op 15 april 2015.