ECLI:NL:RBOBR:2015:2002

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
01/860380-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van seksueel misbruik van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van seksueel misbruik van zijn stiefkind. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat de verklaring van de aangeefster onvoldoende werd ondersteund door ander bewijs. De zaak was aanhangig gemaakt na een aangifte van de aangeefster, die gedetailleerd beschreef hoe het misbruik zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster consistent waren, maar dat er onvoldoende steunbewijs was om de verdachte te veroordelen. De getuigen die waren gehoord, hadden geen directe waarnemingen van het vermeende misbruik gedaan en de rechtbank vond dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende konden worden onderbouwd met ander bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de tenlastegelegde feiten had gepleegd. Daarom werd de verdachte vrijgesproken en werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01/860380-[verdachte ]
Strafrecht
Parketnummer: 01/860380-14
Datum uitspraak: 09 april 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte ],
geboren te [geboorteplaats] op [1971],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 december 2014 en van 26 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 november 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 5 juli 2004 tot en met 5 juli 2005 te Curaçao, met [slachtoffer] (geboren op [1993]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht/gehouden en/of zich laten pijpen door die [slachtoffer];
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 juli 2006 tot en met 5 juli 2009 te Rotterdam en/of Eindhoven en/of Peer (België), in elk geval in Nederland en/of België,
met [slachtoffer] (geboren op [1993]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte, een of meermalen,
- met zijn vinger(s)/hand tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gewreven en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht/gehouden en/of zich door die [slachtoffer] laten pijpen en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd/gebracht/gehouden en/of
- de/een hand(en) van die [slachtoffer] op/om zijn, verdachtes, penis gelegd/geplaatst en/of zich door die [slachtoffer] laten aftrekken;
- de borsten en/of vagina van die [slachtoffer] betast;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 juli 2009 tot en met 5 juli 2011 te Curaçao (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind en/of pleegkind, althans een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer], geboren op [1993], bestaande die ontucht (telkens) uit - het een of meermalen duwen/brengen/houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] en/of het zich door die [slachtoffer] laten pijpen en/of
- het een of meermalen leggen/plaatsen van de hand(en) van die [slachtoffer] op/om zijn, verdachtes penis en/of het zich laten aftrekken door die [slachtoffer];

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Tevens heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] dient te worden toegewezen als voorschot tot een bedrag van € 20.699,65 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vermeerderd met de wettelijke rente.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld – kort samengevat – dat er sprake is van onvoldoende wettig bewijs, omdat niet is voldaan aan het vereiste bewijsminimum, neergelegd in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast heeft hij zich op het standpunt gesteld dat er ook onvoldoende overtuigend bewijs is, gelet op verschillende ongerijmdheden. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.

Het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde op grond van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de rechter op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat een verdachte het tenlastegelegde heeft begaan niet uitsluitend kan aannemen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel; niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun vindt. Dit voorschrift betekent dat als van elkaar te onderscheiden beslissingen moeten worden aangemerkt enerzijds de beslissing of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en anderzijds de beslissing of de verklaring van aangeefster in ander bewijsmateriaal voldoende steun vindt. Het feit dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar wordt geacht, kan niet op zichzelf als voldoende steunbewijs dienen. Het steunbewijs zal verder dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen. Deze aan te leggen toets brengt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
Op 9 januari 2014 heeft de politie een informatief gesprek zeden gevoerd met [slachtoffer]. Vervolgens heeft [slachtoffer] op 22 januari 2014 en dinsdag 28 januari 2014 bij de politie aangifte gedaan van seksueel misbruik door verdachte - haar stiefvader - in de periode van 30 december 2003 tot en met 30 december 2013. [slachtoffer] heeft tijdens het gesprek en de aangifte uitgebreid en gedetailleerd verklaard over de plaatsen waar zij - het merendeel van de tijd samen met verdachte - heeft gewoond, over belangrijke gebeurtenissen in haar leven en over de seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgehad tussen haar en verdachte. Zij benoemt daarbij verschillende specifieke momenten van seksueel misbruik en geeft aan wat er op die momenten zou zijn gebeurd en waar, wanneer en onder welke omstandigheden dit zou hebben plaatsgehad. De verklaringen van aangeefster zijn in de kern genomen consistent. Concrete en objectieve aanwijzingen die afdoen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van aangeefster, heeft de rechtbank niet of nauwelijks gevonden in het dossier, noch in het verhandelde ter zitting. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
Om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen, dient de verklaring van aangeefster, zoals hiervoor uiteengezet, evenwel in voldoende mate te worden ondersteund door ander bewijs. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De gehoorde getuigen hebben niet verklaard dat zij zelf iets van het vermeende seksueel misbruik hebben gezien of gehoord. Ook blijken uit hun verklaringen geen concrete vermoedens hieromtrent. Op zichzelf is dat ook niet noodzakelijk. Steunbewijs kan er uit bestaan dat een ander of anderen dan aangeefster specifieke feiten of omstandigheden in relatie tot het tenlastegelegde kunnen onderschrijven. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank evenwel ook onvoldoende sprake. Verdachte, die stellig ontkent aangeefster seksueel te hebben misbruikt, heeft ter zitting te kennen gegeven dat de verklaringen van aangeefster over waar zij heeft gewoond, met wie zij daar heeft gewoond en over belangrijke gebeurtenissen in haar leven, niet zijnde het misbruik, op zichzelf kloppen. Aan de omstandigheid dat verdachte de verklaringen van aangeefster op deze punten onderschrijft, kent de rechtbank in dit verband echter geen betekenis toe, omdat verdachte en aangeefster gedurende het grootste gedeelte van haar jeugd bij elkaar hebben gewoond. De bevestigde feiten en omstandigheden staan daarbij in een te ver verwijderd verband van de tenlastegelegde gedragingen.
Ook heeft verdachte bepaalde details uit de verklaringen van aangeefster beaamd, zoals het feit dat hij haar wonden heeft gecontroleerd na de blinde darmoperatie alsmede dat verdachte en aangeefster op momenten in één slaapkamer hebben geslapen. Verdachte heeft in dat verband ter zitting aangegeven dat dit was vanwege een gebrek aan slaapruimte in de woning(en), waar zij toen logeerden. Ook heeft hij bevestigd dat er op enig moment zilveren handboeien en seksspeeltjes in hun woning aanwezig zijn geweest. Verdachte heeft hiervoor ter zitting als verklaring gegeven dat deze deel uitmaakten van de bezittingen van de overleden moeder van aangeefster. De bevestiging van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om tot een veroordeling te kunnen komen van hetgeen verdachte ten laste is gelegd. De stellige ontkenning van verdachte dat hij aangeefster seksueel heeft misbruikt zoals ten laste gelegd, kan niet met een voldoende mate van zekerheid als bezijden de waarheid terzijde worden geschoven. Ook het tussen verdachte en aangeefster gevoerde telefoongesprek dat door aangeefster is opgenomen, biedt onvoldoende steun aan de verklaring van aangeefster. De reacties van verdachte tijdens dit gesprek op hetgeen aangeefster zegt, onder meer over “seksuele dingen” die zouden hebben plaatsgehad, roepen vragen op, maar zijn niet van dien aard, dat daarin een bevestiging voor het vermeende seksuele misbruik kan worden gevonden. De verklaringen van getuigen dat zij van aangeefster hebben gehoord over het misbruik en de verklaringen van getuigen over de emoties die zij bij aangeefster hebben waargenomen, kunnen de nodige steun evenmin bieden, nu aangeefster steeds de enige bron is geweest van deze verklaringen.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om een veroordeling voor het tenlastegelegde te kunnen dragen. De rechtbank zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken.

De vordering van de benadeelde partij.

Nu verdachte van het hem onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3: Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. H.F. Koenis, leden,
in tegenwoordigheid van F.H.M. Klerkx, griffier,
en is uitgesproken op 9 april 2015.