De terbeschikkingstelling is toegepast ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en de voortgezette handeling van poging doodslag en mishandeling, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eiste. De hiervoor genoemde misdrijven betreffen misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
In voornoemd
adviesvan het hoofd van de inrichting is onder meer het navolgende gesteld:
“Het risico op recidive moet op basis van de risicotaxatie als matig tot hoog worden ingeschat wanneer de dwangverpleging wordt beëindigd. Echter, de inschatting is dat het risico enigszins gematigd wordt door de specifieke situatie van betrokkene (..) Betrokkene is een 72-jarige man met een voorgeschiedenis van GGZ-contacten als gevolg van relationele problematiek, welke uiteindelijk tot de huidige veroordeling hebben geleid. Hoewel betrokkene meermaals Pro Justitia is onderzocht, wordt de diagnostisering bemoeilijkt wegens het ontbreken van adequate informatie uit het verleden. In contact wordt betrokkene beschreven – wat ook binnen de huidige kliniek wordt waargenomen - als een man die voortdurend frustratie en onmacht ervaart als gevolg van problemen in contact met derden. Hierbij gaat hij dwangmatig op zoek naar beheersbaarheid, welke hij niet verkrijgt waarna hij deze gevoelens wenst af te laten vloeien middels alcoholgebruik. Hierdoor nemen gevoelens van onmacht verder toe, waaruit de delicten lijkten te zijn ontstaan.
In de over betrokkene uitgebrachte (oplegging)rapportages is overeenkomst over de onderliggende pathologie (persoonlijkheidspathologie), het recidiverisico en het benodigde risicomanagement, doch de manier en plek waarop dit risicomanagement ten uitvoer dient te worden gelegd wordt niet eenduidig beschreven. Er wordt gesproken in de range van wonen op afstand van zijn ex-partner met ambulant toezicht tot het opleggen van een TBS met dwangverpleging daar andere klinieken en/of instanties het risicomanagement onvoldoende ten uitvoer zouden kunnen brengen. Ook wordt door een rapporteur de mogelijkheid van een TBS met voorwaarden (en de daarbij benodigde voorwaarden) geschetst. Ten aanzien van behandelinterventies wordt over het algemeen geschetst dat hiervan weinig te verwachten is. Betrokkene wordt in 2011 tot tbs met dwangverpleging veroordeeld en wordt in dit kader in juli 2013 opgenomen in [kliniek] op de opnameafdeling. In contact geeft hij voortdurend aan zich af te vragen wat een man van zijn leeftijd, in een dergelijk kwetsbare somatische situatie in een tbs-kliniek te zoeken heeft. Hij is wantrouwend naar zijn behandelaars en wenst nergens aan mee te werken. In principe is hij een verblijfspatiënt met een dagbesteding die zich op de afdeling prima verhoudt. Hoewel betrokkene niet heeft meegewerkt aan de geïndiceerde assessmentonderdelen (als diagnostisch onderzoek), wordt de 'formele' assessmentperiode in december 2013 afgesloten, waarbij door het behandelteam wordt geconcludeerd dat een langdurig
klinisch verblijf weinig zinvol is en versneld dient over te worden gegaan tot resocialisatie, te starten met begeleid verlof. In dat kader wordt betrokkene overgeplaatst naar een
behandelafdeling. Na plaatsing op de behandelafdeling wordt duidelijk dat betrokkene niet tot nauwelijks gemotiveerd kan worden tot deelname aan behandelinterventies. Hij blijft vasthouden aan het feit dat hij onterecht veroordeeld zou zijn en geen behandeling benodigt. Al snel wordt het - in navolging van de rapporteurs - ook de kliniek duidelijk dat van behandeling in engere zin weinig effecten te verwachten zijn. In mei 2014 is de casus van betrokkene besproken in het COP-overleg (centraal overleg patiëntenzorg). Hierin is besproken dat de verwachting is dat het intramurale verblijf bij betrokkene tot weinig verandering zal leiden. Besloten is om een traject richting een voorwaardelijke beëindiging in te gaan zetten voor de komende verlengingszitting. Hiervoor zal een versnelde gecombineerde aanvraag begeleid en onbegeleid verlof worden aangevraagd. Echter, bij
aanstelling van de huidige (tijdelijke) behandelcoördinator eind september, blijkt dat het ingezette traject ernstig vertraagd is wegens werkdruk van de oud-behandelcoördinator en daarnaast bemoeilijkt wordt door het ontbreken van afgeronde modules op delictdynamiek en/of verlofmodaliteiten, maar dat getracht zal worden alsnog de reclassering te benaderen teneinde de mogelijkheden van een dergelijk traject zonder deze modules en verlofvorm te onderzoeken. Met betrokkene wordt besproken in hoeverre hij bereid is alsnog een delictanalyseprocedure te starten alsmede mee te werken aan afname van de PCL-r. Patiënt geeft aan boos en teleurgesteld te zijn dat zaken zijn blijven liggen, doch zegt zijn medewerking toe. Er is derhalve ingezet op een versnelde uitvoering van beide modules, welke kort daarna gestart zijn en zich nu In de afrondende fase bevinden. Er is daarnaast contact gelegd met de reclassering teneinde bovengenoemde vraag voor te leggen. Op 20 november is een verzoek gedaan door de kliniek tot het opstellen van een maatregelenrapportage. De reclassering heeft toegezegd deze uit te zullen voeren onder de
voorwaarde dat er ook door een psychiater, welke niet verbonden is aan de behandeling,
onderzoek wordt gedaan naar de risico-inschatting en recidivekans aangezien er geen behandeling heeft plaatsgevonden en patiënt niet over verlofmodaliteiten beschikt. Daarnaast wensen zij een uitspraak of een voorwaardelijke beëindiging niet te prematuur zou zijn gezien de geringe intramurale vorderingen. Momenteel wordt intern overlegd hoe deze psychiatrische rapportage vorm te geven.
Hoewel de kliniek zich realiseert dat er sprake is van een man die nog (relatief) kort in de kliniek verblijft (zonder enige vorm van verlof), zijn problemen en delict niet (h)erkent en er sprake is van persoonlijkheidspathologie in combinatie met middelenproblematiek welke een risicocomplex met zich meebrengen, acht de kliniek het wenselijk dat een maatregelenrapportage wordt opgemaakt, daar zij onderzocht wil zien of risicomanagement buiten een gestructureerde klinische, hoog beveiligde setting kan worden vorm gegeven zonder dat de risico's daarbij verhoogd zijn. Indien met betrokkene in overleg duidelijke afspraken kunnen worden gemaakt met betrekking tot contact met zijn ex-partner, het aangaan van (nieuwe) liefdesrelaties, het onthouden van alcoholgebruik (met daarop forse controle) en het aanbieden van een adequate dagbesteding (creatief) is de kliniek van mening dat een eventuele uitplaatsing onder deze voorwaarden tot de mogelijkheden zou kunnen behoren. Hierbij dient onderzocht te worden in hoeverre betrokkene zich aan deze voorwaarden kan verbinden. Gedacht wordt aan een beschermende woonsituatie (op afstand van zijn ex-echtgenote) met dagelijkse sociale controle en toezicht waarbij een preventieve werking uitgaat ten aanzien van mogelijke teloorgang door eenzaamheid en alcoholmisbruik. Samengevat kan gesteld worden dat ook de huidige kliniek zich kan vinden In de gestelde pathologie, het risicocomplex en het benodigde risicomanagement. Echter, ook binnen de kliniek ontstaan vragen over waar dit risicomanagement het beste kan worden vormgegeven daar van verdere intramurale therapeutische beïnvloeding geen effecten meer te verwachten zijn en het de vraag is of dit risicomanagement niet buiten een hoog beveiligde setting kan worden voortgezet.
Wij adviseren u, vooruitlopend, de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen en de TBS te continueren met een termijn van twee jaar.”