ECLI:NL:RBOBR:2015:1902

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
01/879099-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. J.H.P.G. Wielders
  • mr. C.J. Sangers-de Jong
  • mr. W.T.A.M. Verheggen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot diefstal in vereniging dmv braak en inklimming in een garage en diefstal van een laptop en gereedschap uit een loods

Op 2 april 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere diefstallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 juni 2013 in Grave samen met anderen heeft geprobeerd een garage te beroven, waarbij geweld is gebruikt tegen het slachtoffer. De verdachte is ook beschuldigd van een diefstal op 9 oktober 2013 in Terschuur, waar hij een laptop en gereedschap heeft gestolen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de eerste beschuldiging, omdat er onvoldoende bewijs was. Echter, de rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot diefstal en de diefstal, en heeft hem een gevangenisstraf van 5 maanden opgelegd, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/879099-13
Datum uitspraak: 02 april 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1969],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 januari 2014 en 19 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 januari 2014. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 maart 2015 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 15 juni 2013 te Grave tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit de garage bij de woning [adres 2] een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader die [slachtoffer 1] met kracht tegen de grond heeft/hebben gesmeten en/of geduwd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geschopt en/of geslagen en/of (daarbij) dreigend tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd "zeg het nou, dan ben je van ons af. Anders moet ik je straks nog gaan pijnigen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of die [slachtoffer 1] met tape bij zijn benen en/of polsen heeft/hebben vastgebonden, terwijl het feit voor die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een heupfractuur en/of een elleboogfractuur, in elk geval zwaar lichamelijk letsel, ten gevolge heeft gehad;
2. hij op of omstreeks 04 juli 2013, in elk geval op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 juni 2013 tot en met 04 juli 2013, te Grave ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit (de garage bij) de woning [adres 2] weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning en/of de garage bij die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen een breekvoorwerp tegen de garagedeur heeft gezet en/of geduwd en/of (aldus) met dat breekvoorwerp de garagedeur heeft trachten open te breken en/of een raam van die garage heeft opengebroken en/of die garage is binnengeklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op of omstreeks 09 oktober 2013 te Terschuur, gemeente Barneveld, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning/bedrijf/loods aan [adres 3] heeft weggenomen een accuboormachine en/of een laptop en/of een cirkelzaag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak feit 1.

Met de officier van justitie en de raadsvrouwe is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen aan verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Inleiding.
Verdachte wordt verweten dat hij op 4 juli 2013 samen met een ander geprobeerd heeft geld en/of goederen weg te nemen uit een garage in Grave (feit 2). Tevens is aan verdachte ten laste gelegd dat hij op 9 oktober 2013 uit een loods in Terschuur een laptop en gereedschap heeft gestolen (feit 3).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van oordeel dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft betoogd dat verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van een bewezenverklaring van feit 3 heeft de raadsvrouwe zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Ten aanzien van feit 2:
Bij de beoordeling van de tenlastelegging acht de rechtbank de volgende bewijsmiddelen van belang.
Op 4 juli 2013 omstreeks 01.00 uur kwam bij de meldkamer de melding binnen dat er op [adres 4]/[adres 5] te Grave twee mannen in donkere kleding tussen de garageboxen liepen. De mannen waren uit een donkerkleurige stationwagen gestapt. Verbalisanten zijn ter plaatse gegaan en hebben een donkerkleurige personenauto staande gehouden. Achter de bijrijdersstoel lag een tas met verschillende soorten gereedschap. [2] In de auto zaten verdachte en [medeverdachte]. [3] Verdachte en zijn medeverdachte zijn op 4 juli 2013 om 01.29 uur aangehouden ter zake van het voorhanden hebben van inbrekerswerktuig. [4] De auto waarin zij reden, is voor onderzoek in beslag genomen. In de auto werd onder meer een breekijzer gevonden en in beslag genomen. [5]
Namens [slachtoffer 1] is aangifte gedaan van een poging tot diefstal uit een garage gelegen bij een woning aan de [adres 2] te Grave. Aangeefster constateerde op 4 juli 2013 rond 14.30 uur dat het raampje bovenin de muur van de garage was opengebroken en dat in de garage alles overhoop was gehaald. [6] Sporenonderzoek op 5 juli 2013 aan de woning heeft uitgewezen dat men toegang tot de garage had verkregen door met vermoedelijk de klauwzijde van een breekijzer in de sluitnaad van het uitzetraam van de garage te wrikken. Hierdoor werd het uitzetijzer ontzet en kon het uitzetraam in zijn geheel worden geopend. Op de onderzijde van het uitzetraam werd een werktuigspoor aangetroffen en veiliggesteld. Door middel van inklimmen werd de garage betreden. [7]
Vervolgens is een vergelijkend werktuigsporenonderzoek verricht naar overeenkomsten tussen het op het uitzetraam aangetroffen werktuigspoor en het in de auto bij verdachte aangetroffen breekijzer. De conclusie van dit onderzoek is dat de werktuigsporen zijn veroorzaakt met dit breekijzer. [8]
Op grond van voormeld werktuigsporenonderzoek gaat de rechtbank ervan uit dat het uitzetraam in de garage aan de [adres 2] te Grave is opengebroken met het breekijzer dat in de auto is aangetroffen waarin verdachte reed.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte en/of diens medeverdachte verantwoordelijk zijn voor de poging diefstal. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte en zijn medeverdachte zijn vlak na de melding aangetroffen in de omgeving van de garage waar gepoogd is in te breken. In de auto waarin zij zitten wordt een breekijzer aangetroffen, waarvan vast staat dat dat gebruikt is bij het openbreken van het uitzetraam van eerdergenoemde garage. Verdachte heeft verklaard dat hij met de medeverdachte op zoek was naar een te koop staande auto en dat ze de weg waren kwijtgeraakt. De rechtbank acht deze verklaring, gelet op het tijdstip waarop beiden in de auto zijn aangetroffen, volstrekt onaannemelijk. De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf, maar zeker in samenhang bezien, wijzen zodanig sterk in de richting van verdachte dat deze in beginsel vragen om een redelijke verklaring van de zijde van verdachte. Verdachte heeft deze verklaring niet willen geven.
Gelet op het voorgaande, bezien in onderlinge samenhang, acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en diens medeverdachte degenen zijn geweest die op 4 juli 2013 geprobeerd hebben in te breken in de garage bij de woning aan de [adres 2] te Grave.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van dit feit sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, terwijl namens de verdediging geen vrijspraak is bepleit. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring van dit feit hebben geleid:
- aangifte door [slachtoffer 3]; [9]
- relaas van verbalisant; [10]
- verklaring van [slachtoffer 2]; [11]
- bekennende verklaring van verdachte. [12]

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
2.
op 04 juli 2013 te Grave, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de garage bij de woning aan de [adres 2] weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer 1], en zich daarbij de toegang tot die garage bij die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen van hun gading onder hun bereik te brengen door middel van braak en inklimming, met zijn mededader een raam van die garage heeft opengebroken en die garage is binnengeklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. op 09 oktober 2013 te Terschuur, gemeente Barneveld, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een loods aan [adres 3] heeft weggenomen een accuboormachine en een laptop en een cirkelzaag, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
  • Ten aanzien van feit 2 en 3: een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
  • Teruggave van de in beslag genomen 600 euro aan verdachte.
  • Afwijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft betoogd een eventuele strafoplegging te beperken tot een gevangenisstraf gelijk aan het reeds ondergane voorarrest.
Gelet op de bepleite vrijspraak moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal uit een garage bij een woning en een voltooide diefstal uit een loods. Dergelijke feiten brengen voor de benadeelden materiële schade en overlast met zich mee. Verdachte heeft zich daar niets van aangetrokken en heeft zich enkel laten leiden door financiële motieven.
Voordat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd, is hij meerdere malen voor soortgelijke feiten veroordeeld tot (on)voorwaardelijke gevangenisstraffen. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden de bewezen verklaarde feiten te plegen.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte word vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van de verdachte als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Deze kosten worden begroot op nihil.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Ten aanzien van feit 3:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Ten aanzien van feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ten aanzien van feit 1:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Teruggave in beslag genomen goederen aan veroordeelde, te weten: een geldbedrag van
600 euro.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. C.J. Sangers-de Jong en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van drs. B.C. van Wijmen, griffier,
en is uitgesproken op 2 april 2015.
Mr. W.T.A.M. Verheggen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar een proces-verbaal van politie Eenheid Oost Brabant, Districtelijke Opsporing Maas en Leijgraaf, met dossiernummer 2013061622 (onderzoek Antas), afgesloten 8 juli 2014, aantal doorgenummerde pagina's 740.
2.Relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 4 juli 2013 (p. 636-637).
3.Relaas van [verbalisant 3] d.d. 9 juli 2013 (p. 600).
4.Proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 4 juli 2013 (p. 630-631), proces-verbaal aanhouding [medeverdachte] d.d. 4 juli 2013 (p. 622-623).
5.Relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 4 juli 2013 (p. 637).
6.Aangifte door [persoon] namens [slachtoffer 1] d.d. 4 juli 2013 (p. 597-598).
7.Relaas sporenonderzoek van [verbalisant 4] d.d. 5 juli 2013 (p. 603-604).
8.Proces-verbaal vergelijkend werktuigsporenonderzoek van [verbalisant 5] d.d. 2 september 2013 (p. 612-614).
9.Aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 10 oktober 2013 (p. 718-720).
10.Relaas van [verbalisant 6] d.d. 31 januari 2014 (p. 727-728).
11.Verklaring van [slachtoffer 2] d.d. 15 februari 2014 (p. 731-732).
12.Bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 19 maart 2015.