III. andere geschriften, opgesteld door een arts verbonden aan het Radboud ziekenhuis te Nijmegen d.d. 15 december 2014 en door [huisarts] d.d. 16 januari 2015, betreffende het letsel van [slachtoffer] (gevoegd als bijlagen 8 en 9 bij de vordering benadeelde partij van [slachtoffer] d.d. 11 maart 2015).
Inleiding.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte een relatie heeft gehad met het slachtoffer [slachtoffer] en dat zij samen een zoontje hebben dat bij verdachte woont. In de nacht van 15 december 2014 is verdachte tot twee keer toe naar de woning van [slachtoffer] gereden en heeft zij zijn woning betreden. Nadat er tijdens haar eerste bezoek ruzie is ontstaan en hij haar in niet mis te verstane bewoordingen te kennen heeft gegeven dat zij moet vertrekken, verlaat ze zijn huis en keert ze terug naar haar eigen woning. Wanneer verdachte een uur later besluit om weer terug te gaan naar de woning van [slachtoffer], steekt zij een mes bij zich. Ook het tweede bezoek ontaardt al snel in een ruzie. Als [slachtoffer] tijdens de woordenwisseling op verdachte afloopt/afrent, trekt zij het mes onverhoeds uit haar jas en brengt ze het mes voor zich met de punt in zijn richting. [slachtoffer] wordt hierbij geraakt in de borst, als gevolg waarvan hij een klaplong oploopt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord, nu geen sprake is voorbedachten rade. Wel kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging doodslag, nu uit de verklaringen volgt dat verdachte het slachtoffer bewust met een mes in de borst heeft gestoken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu er geen sprake is van voorbedachten rade en evenmin van (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. Subsidiair doet de verdediging een beroep op noodweer(exces), waardoor verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het impliciet primair tenlastegelegde (poging moord)
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachten rade geprobeerd heeft om het slachtoffer van het leven te beroven. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord.
Ten aanzien van het impliciet subsidiair tenlastegelegde (poging doodslag)
Het staat voor de rechtbank vast dat verdachte op 15 december 2014 met een mes [slachtoffer] heeft verwond. Dat volgt allereerst uit zijn verklaring en vindt bevestiging in haar verklaring en het bij hem geconstateerde letsel. Ook de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse ondersteunen dit gegeven. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe deze verwonding exact is toegebracht en welke juridische kwalificatie daaraan dient te worden verbonden.
Op 15 december 2014 omstreeks 4.00 uur treffen verbalisanten een bebloede man aan in de woning aan de [adres 2] in Gemert-Bakel naar aanleiding van een melding dat op dit adres een man zou zijn neergestoken door zijn vriendin. Verbalisanten zien dat deze man een steekwond heeft van 3-5 cm groot links van zijn borst.
[slachtoffer] wordt later die dag door verbalisanten bezocht in het Radboud Ziekenhuis te Nijmegen waar hij vertelt dat hij is gestoken door [verdachte], de moeder van zijn zoon [naam] (bron I, p. 61-62).
Uit medische informatie volgt onder meer dat [slachtoffer] van 15 december tot 21 december 2014 opgenomen is geweest in het Radboud Ziekenhuis in verband met een pneumathorax (klaplong) na een steekverwonding.
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte op 15 december 2014 rond 4.00 uur ’s nachts voor de tweede keer die nacht zijn slaapkamer binnenkwam en hem wakker maakte. Er ontstond een woordenwisseling over wie er op dat moment bij hun zoon [naam] was. [slachtoffer] was intussen uit bed gestapt en naar de woonkamer gelopen waar hij en verdachte op een bepaald moment ieder aan een kant van de tafel stonden. Toen hij voor de derde keer aan verdachte vroeg wie er bij hun zoon was en hij geen antwoord kreeg, wilde hij haar vastpakken. Hij liep hij op haar af naar de andere kant van de tafel, waarna zij een beweging naar achteren maakte en hem vervolgens stak met een mes. Hij zag het mes pas toen zij hem stak. Hij heeft het mes niet eerder gezien.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op 15 december 2014 rond 4.00 uur voor de tweede keer die nacht bij [slachtoffer] thuis was waar zij een woordenwisseling kregen over wie er op dat moment bij hun kind was. Verdachte had van thuis een mes meegenomen uit de la waar ook haar autosleutels lagen voor het geval [slachtoffer] agressief zou worden, in welk geval ze zichzelf zo nodig zou kunnen verdedigen. Verdachte had het mes aan de binnenzijde van haar jas tussen de ceintuur van haar jas gestoken. Op enig moment stonden zij beiden aan een andere kant van de tafel. [slachtoffer] wilde naar haar toe, was agressief en dreigde de tafel om te gooien. Toen verdachte vervolgens hard op haar af kwam rennen, deinsde zij achteruit en trok ze het mes achter haar jas vandaan. Zij heeft het mes voor haar lichaam gebracht en in de richting van [slachtoffer] gehouden met de punt naar voren. Toen zij het mes uit haar jas trok, stond hij direct bij haar. Hij deinsde vervolgens achteruit waarna zij direct is vertrokken.
Gelet op de verklaring van [slachtoffer] dat hij het mes niet eerder heeft gezien dan op het moment dat het in hem stak, de plaats van het letsel en de verklaring van verdachte zelf staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte het mes plotseling tevoorschijn heeft gehaald en voor haar lichaam heeft gebracht terwijl verdachte zag dat op datzelfde moment het slachtoffer van korte afstand met (enige) vaart op haar afkwam, waardoor hij het mes niet heeft kunnen ontwijken. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat verdachte [slachtoffer] met een mes in de borststreek heeft gestoken. De vraag is hoe deze handeling gekwalificeerd moet worden.
Door de raadsman is verweer gevoerd dat het opzet van verdachte niet gericht was op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank acht op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen wel bewezen dat verdachte het voorwaardelijke opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Uit de medische informatie blijkt dat de steekwond 2 centimeter lang is en zich bevindt in de borst van het slachtoffer, tussen de ribben en 4 centimeter naast het sternum (borstbeen) links.
De rechtbank stelt voorop dat het met een mes in iemands hartstreek/borst steken naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in zich bergt. In het bovenlichaam bevinden zich immers kwetsbare en vitale organen. Een steekverwonding in dergelijke kwetsbare en vitale delen van het lichaam kan levensbedreigend zijn en gemakkelijk tot de dood leiden. Dat verdachte zich daarvan niet bewust zou zijn geweest is niet aannemelijk geworden.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte, zoals die naar voren komen uit de gebezigde bewijsmiddelen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij door haar handelwijze een of meer vitale delen van het lichaam van het slachtoffer zou raken en hem aldus van het leven zou beroven. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.