ECLI:NL:RBOBR:2015:1680

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
01/865116-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op ex-partner met mes, met terbeschikkingstelling en schadevergoeding

Op 27 maart 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord op zijn ex-vrouw. De verdachte heeft op 18 september 2014 in Veldhoven zijn ex-vrouw meerdere malen met een mes gestoken, nadat hij had vernomen dat zij een nieuwe relatie had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet en voorbedachten rade heeft gehandeld, wat blijkt uit zijn eerdere bedreigingen en de voorbereiding van de aanval. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot moord en hem een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, evenals de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer ter hoogte van € 13.595,99, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het delict, de impact op het slachtoffer en de noodzaak van behandeling van de verdachte voor zijn persoonlijkheidsproblematiek. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865116-14
Datum uitspraak: 27 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1968],
wonende te [woonplaats], [adres 1],
thans gedetineerd te: PI Middelburg- locatie Torentijd.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 maart 2015 en 19 december 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 november 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 september 2014 te Veldhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf,
om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp voorwerp, in de rug en/of het been en/of de arm, in elk geval in het lichaam van voornoemde [slachtoffer], heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding. [1]
Op 18 september 2014 heeft verdachte zijn ex-vrouw [slachtoffer] meerdere malen met een mes gestoken. [2] Dit vond plaats omstreeks 08.25 uur op de [adres 2] te Veldhoven. [3] [slachtoffer] had zojuist hun jongste zoon naar school gebracht. [4] [slachtoffer] werd gestoken in haar linkerbeen (ter hoogte van haar knie), in haar linker bovenarm en driemaal in haar rug (ter hoogte van beide schouderbladen). [5] Verdachte heeft erkend dat hij zijn ex-vrouw heeft gestoken. [6]
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor poging tot moord.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde. De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake was van opzet op de dood, ook niet in voorwaardelijke zin, en ook ontbrak volgens de raadsman de voorbedachten raad.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met opzet en voorbedachten rade heeft gehandeld.
Er is sprake van opzet als de verdachte ‘willens en wetens’ heeft gehandeld. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘opzet’ moet komen vast te staan dat de verdachte wist tot welk gevolg zijn handelen zou (kunnen) leiden en dat hij dat gevolg ook heeft gewild.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank acht in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
[slachtoffer] heeft ongeveer anderhalf jaar voor het ten laste gelegde de relatie met verdachte verbroken. [7] Na de verbreking van de relatie volgde een periode waarin verdachte regelmatig bedreigingen uitte richting zijn ex-vrouw. [8] [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte bijvoorbeeld zei dat hij haar kapot zou maken als zij een andere vent zou krijgen. [9] [slachtoffer] voelde zich erg bedreigd en leefde naar eigen zeggen als een kluizenaar. [10] Zij droeg als gevolg van de bedreigingen een alarmknop bij zich, het zogeheten Aware systeem, waarmee zij de politie kon alarmeren in geval van dreigend geweld. [11]
Op maandag 15 september 2014 heeft [betrokkene 1], de dochter van verdachte en [slachtoffer], verdachte verteld dat haar moeder een nieuwe vriend had. [12] Verdachte reageerde agressief op dit nieuws, aldus [betrokkene 2], de dochter van [slachtoffer], en [getuige 2], de zus van [slachtoffer] en tevens buurvrouw van verdachte. [13] [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben verklaard dat verdachte zei dat hij ‘haar’ had gewaarschuwd. [14] Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij verdriet voelde en woede en ‘dat het klaar was vanaf het moment dat hij wist dat ze een andere vent had’. [15] Verdachte heeft ook verklaard: ‘gewoon kapot maken die hap’. [16] Verdachte heeft verder verklaard dat het zijn bedoeling was om zijn ex-vrouw te doden vanaf het moment dat hij hoorde dat zij een nieuwe relatie had. [17] Verdachte heeft dit herhaald in zijn verhoor bij de rechter-commissaris in het kader van de toetsing van de inverzekeringstelling en inbewaringstelling.
Verdachte heeft verklaard dat hij op dinsdag 16 september 2014 op pad is gegaan met het voornemen om zijn ex-vrouw te doden en dat hij daartoe een mes bij zich droeg. Verdachte heeft er toen van afgezien, omdat een andere vrouw en zijn jongste zoon te dichtbij waren. [18]
Op donderdag 18 september 2014 in de ochtend is verdachte wederom op pad gegaan met hetzelfde mes. [19] Verdachte was op de hoogte van het tijdstip waarop [slachtoffer] hun jongste zoon naar school bracht. [20] Verdachte had ook een tasje met kleding en foto’s van zijn kinderen meegenomen. [21] De reden hiervoor was, zo heeft verdachte verklaard, dat hij zich ging melden. [22]
De rechtbank acht komen vast te staan dat verdachte op [slachtoffer] is afgegaan en haar meteen heeft gestoken. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij verdachte aan zag komen fietsen, dat zij vluchtte, dat verdachte zijn fiets neer gooide en dat zij voor zij het wist een stomp op haar rug, naar haar later bleek een steek met een mes, voelde. [23] Ook verdachte heeft, bij de politie, verklaard dat hij op [slachtoffer] is afgefietst, dat [slachtoffer] ‘er tussen uit naaide’, dat hij achter haar aan is gegaan, dat zij viel en dat hij toen gewoon heeft gestoken. Hij heeft verklaard dat hij niet weet waar in haar lichaam hij heeft gestoken, maar dat het twee, drie keer is geweest met een steakmes, met kartels. [24] Uit niets blijkt dat verdachte met [slachtoffer] wilde praten, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard.
Verdachte heeft meerdere malen in het lichaam van [slachtoffer] gestoken. [25] Zij had steekverwondingen in haar linkerbeen (ter hoogte van haar knie), in haar linker bovenarm en op drie plaatsen in haar rug (ter hoogte van beide schouderbladen). [26] De verwonding aan de binnenzijde van de knieschijf was een diepe verwonding tot aan het bot/gewricht en er was sprake van een botbreuk van het schouderblad rechts. [27] Meerdere steekwonden zijn gehecht [28] en [slachtoffer] heeft een knieoperatie ondergaan, aangezien een pees was doorgesneden. [29]
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte het volle opzet had en het vooropgezette plan het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat verdachte wist tot welk gevolg zijn handelen zou kunnen leiden en dat hij dat gevolg ook heeft gewild en verder dat verdachte vóór de uitvoering van zijn daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Dat verdachte boos was maakt dat niet anders. Evenmin is gebleken van contra-indicaties die het aannemen van voorbedachten raad in de weg staan. De stelling van de raadsman dat verdachte het mes bij zich had om personen die hem eerder zouden hebben belaagd af te schrikken, vindt geen enkele steun in het dossier of het verhandelde ter terechtzitting. Verdachte heeft dit nimmer, ook niet ter terechtzitting, naar voren gebracht.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten raad heeft gehandeld en acht poging tot moord bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 18 september 2014 te Veldhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes in de rug en het been en de arm van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte ten aanzien van poging tot moord op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte bewezen gevaarlijk is en dat, gelet op de weigering van verdachte om mee te werken aan gedragsdeskundig onderzoek, enkel een TBS met bevel tot verpleging rest om het recidivegevaar te beteugelen. De officier van justitie heeft aangevoerd dat aan de formaliteiten voor het opleggen van die maatregel is voldaan.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de strafmaat verzocht aan verdachte enkel een gevangenisstraf op te leggen en niet daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen TBS opgelegd wenst te krijgen, dat de in het verleden opgestelde rapportages te gedateerd zijn en de huidige onderzoekers geen onderbouwde uitspraken doen over het bestaan van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Specifiek/strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft gepoogd zijn ex-vrouw om het leven te brengen door haar meerdere malen met een mes te steken. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zijn wraakgevoelens jegens zijn ex-vrouw op deze gewelddadige wijze tot uiting heeft gebracht en de belangen van zijn kinderen, die bij voltooiing van het delict hun moeder hadden moeten missen, daaraan volledig ondergeschikt heeft gemaakt.
Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en de op de terechtzitting door de oudste dochter van het slachtoffer voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Een delict als het onderhavige veroorzaakt bovendien veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers, te meer daar het overdag heeft plaatsgevonden op straat en meerdere personen daarvan getuige waren.
Strafmatigende omstandigheden
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat het door verdachte gepleegde strafbare feit in verminderde mate aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank overweegt hierna waarom zij van oordeel is dat sprake is van een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De straf en maatregel
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Er is getracht verdachte te observeren in het Pieter Baan Centrum. Verdachte heeft zich aldaar rigide en halsstarrig opgesteld als een weigerende observandus. De psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum hebben gelet op de weigerachtige houding van verdachte geen diagnostische uitspraken kunnen doen louter gebaseerd op het huidige beeld van verdachte. Zij hebben teruggegrepen op de in 1991 opgemaakte gedragsdeskundige rapportages van dr. P.J.A. van Panhuis, psychiater, en drs. H.G.M. Bergmans, klinisch psycholoog, alsmede de rapporten opgemaakt omtrent het verloop van de eerder aan verdachte opgelegde TBS-maatregel.
De psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum hebben in hun rapport van 11 februari 2015 onder meer geconcludeerd en geadviseerd:
“Betrokkene is naar aanleiding van brandstichting in 1990 Pro Justitia onderzocht. Klinisch
psycholoog Bergmans concludeerde in zijn rapportage d.d. 12.02.1991 tamelijk ernstige
karakterpathologie. Betrokkene zou in extreme mate te kampen hebben met intrapsychische
klachten en conflicten. Hij zou niet beschikken over een innerlijk sturend houvast dat hem in staat stelt om op adequate wijze om te gaan met de sociale werkelijkheid. “Impulsief agressief acting out gedrag ligt bij voortduring op de loer, mede in de hand gewerkt door geringe frustratietolerantie. Betrokkene is in sterke mate geneigd om oorzaken van onlust buiten zichzelf te plaatsen”. Betrokkene zou op kinderlijke en onvolwassen wijze behoefte hebben aan affectie. Bergmans concludeert op grond van testpsychologisch onderzoek: “Wat gechargeerd gezegd, kan men stellen dat betrokkene niets is zonder een ander, maar
tegelijkertijd niet in staat is om een bevredigende relatie met een ander aan te gaan. Immers,
in zijn angst de liefde van de ander te verliezen eigent hij zich die ander met huid en haar
toe.” Samenvattend stelt hij dat er sprake is van een overwegend antisociale persoonlijkheidsproblematiek op basis van diepliggende identiteitsproblematiek. Geadviseerd wordt betrokkene sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Psychiater Van Panhuis onderzoekt betrokkene in hetzelfde traject. Hij concludeert in Pro Justitia rapport d.d. 1 februari 1991 dat er sprake is van ontwikkelingspsychopathie, dat de persoonlijkheid van betrokkene fors gestoord is. Van Panhuis werkt verder uit dat bij betrokkene veelvuldig sprake is van splitting, dat bij betrokkene lange tijd negatieve gevoelens (onbewust) worden afgesplitst totdat deze doorbreken en betrokkene overspoelen wat tot ongebreidelde agressie jegens de ander (in de vorm van het delict) of hemzelf (de suïcidepoging) leidt. Ook Van Panhuis adviseert betrokkene sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Betrokkene wordt de maatregel van tbs opgelegd”.
“Betrokkene heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd. Er is slechts summier
gesprekscontact geweest en informatie kon vanwege zijn weigering niet worden opgevraagd
bij recente behandelaars in de GGZ. Aangezien door de onderzoekers nauwelijks eigen
onderzoek kon plaatsvinden, kunnen thans geen onderbouwde diagnostische uitspraken
worden gedaan over het bestaan van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van betrokkenes geestvermogens. Wel zijn op basis van de beschikbare informatie de volgende overwegingen van belang. In 1990 is er door collega’s Van Panhuis en Bergmans Pro Justitia gerapporteerd over betrokkene, naar aanleiding van een brandstichting na beëindiging van een relatie. Zij concludeerden dat er sprake was van ernstige persoonlijkheidsproblematiek. In de daaropvolgende tbs-behandeling is de diagnostiek van Van Panhuis en Bergmans overgenomen en als basis voor de behandeling gebruikt. Als betrokkene zijn medewerking had verleend, hadden onderzoekers willen onderzoeken of het diagnostisch beeld zoals dat in 1990 is beschreven, nu nog aanwezig is. Het gedrag dat betrokkene nu in de observatie toont spreekt dit beeld niet tegen. Het zwart wit denken dat betrokkene nu in de observatie laat zien, sluit aan bij de destijds gestelde diagnostiek. Persoonlijkheidspathologie is in het algemeen hardnekkig en intensieve langdurige behandeling is nodig om hierin verandering te bewerkstelligen. Uit de verslagen in het tbs-dossier komt naar voren dat men door de forse afweer van betrokkene in de behandeling niet tot de kern van de problematiek is gekomen; betrokkene is niet een psychotherapeutisch proces aangegaan en heeft geweigerd over het delict en over zijn verleden te spreken. Er is geen delictanalyse opgesteld. Uiteindelijk is de behandeling uitgekomen, en de maatregel beëindigd, op gedragsverandering, waarbij de situationele context significant verbeterd was. Betrokkene was toen ingebed wat betreft financiën, wonen, werk en relatie. Betrokkene heeft vervolgens gedurende zestien jaar relatief stabiel gefunctioneerd, hij werkte en er zijn geen gedocumenteerde geweldsincidenten. Dit spreekt overigens de destijds gestelde persoonlijkheidsdiagnostiek niet tegen. Het functioneren van betrokkene kan immers mogelijk sterk zijn bepaald door de kwaliteit van zijn leefomgeving c.q. relatie en de structuur die hij hieraan ontleende. Samenvattend, indien de destijds gestelde persoonlijkheidsproblematiek correct gediagnosticeerd is, is de kans groot dat deze nog steeds bij betrokkene aanwezig is”.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over.
De psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum hebben de door Van Panhuis en Bergmans gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornis niet weersproken en constateren bovendien dat sprake is van parallellen in de door verdachte gepleegde delicten. Zij achten de kans groot dat de gestelde persoonlijkheidsproblematiek nog steeds aanwezig is, nu de persoonlijkheidsstoornis tijdens de eerdere TBS-maatregel in de kern niet is behandeld, maar enkel is ingezet op gedragsverandering. Uit het rapport volgt verder dat de kans op herhaling aanwezig is als de veilige situatie van een relatie wegvalt.
De psychiater en de psycholoog hebben geen advies kunnen geven over de mate van toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het rapport van het Pieter Baan Centrum sprake was van een zekere mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het delict.
De rechtbank acht het van belang dat verdachte wordt behandeld voor zijn persoonlijkheids-problematiek. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt. Ook is de rechtbank van oordeel dat verdachte van overheidswege dient te worden verpleegd. De rechtbank ziet onvoldoende waarborgen in een behandeling in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling en verdachte heeft onderzoek naar minder ingrijpende modaliteiten dan de TBS-maatregel met bevel tot verpleging door zijn weigerachtige houding onmogelijk gemaakt. Het dossier en het verhandelde ter terechtzitting bieden bovendien geen enkel aanknopingspunt voor een andere beslissing.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het hierna te kwalificeren feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat geen TBS kan worden opgelegd, omdat de in het verleden opgestelde rapportages te gedateerd zijn. De rechtbank baseert haar beslissing niet op de ‘oude rapportages’, maar op het rapport van het Pieter Baan Centrum waarin die ‘oude rapportages’ worden aangehaald. Bovendien vervalt voor het opleggen van een terbeschikkingstelling de eis van een recent multidisciplinair onderzoek, indien - zoals in de onderhavige zaak - de verdachte zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
Gelet op de aard van de problematiek van verdachte die volgens de gedragsdeskundigen in het algemeen hardnekkig is en intensieve langdurige behandeling vereist alsook gelet op het ontbreken van ziekte-inzicht bij verdachte, houdt de rechtbank er sterk rekening mee dat een lange behandelduur noodzakelijk is. Daarom zal de rechtbank een kortere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van een kortere gevangenisstraf en de terbeschikkingstelling met verpleging met naar verwachting een aanzienlijke (behandel)duur de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van
€ 14.470,13 en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De officier van justitie acht toewijsbaar de gevorderde vergoeding ter zake van reiskosten, medische kosten, kleding en opvragen medische informatie. De officier van justitie acht de gevorderde vergoeding voor huishoudelijke hulp deels toewijsbaar, tot een bedrag van
€ 1.680,00. Ook de gevorderde vergoeding voor immateriële schade acht de officier van justitie deels toewijsbaar tot een bedrag van € 12.000,00.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat hij het voor wat betreft de gevorderde vergoeding voor huishoudelijke hulp eens is met de officier van justitie. De raadsman heeft zich ten aanzien van de vergoeding ter zake van de overige materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft aangevoerd dat het gevorderde bedrag voor immateriële schade fors gematigd dient te worden, tot een bedrag van € 3.000,00.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, de gevorderde vergoeding voor materiële schade in haar geheel en een deel van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag voor huishoudelijke hulp in haar geheel toewijsbaar. Het gevorderde bedrag is overeenkomstig de letselschaderichtlijn 2014 en onvoldoende betwist.
De rechtbank acht de gevorderde vergoeding voor immateriële schade toewijsbaar tot een bedrag van € 10.000,00. De rechtbank vindt dit bedrag passend. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft het meer gevorderde, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de toegewezen schadevergoeding vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met behulp van welke het feit is begaan.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45, 289.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

poging tot moord.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
Gevangenisstrafvoor de duur van
3 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.

Maatregel van schadevergoeding van € 13.595,99 subsidiair 102 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]van een bedrag van
€ 13.595,99(zegge: dertienduizend-vijfhonderdvijfennegentig euro en negenennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 102 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van
€ 3.595,99 materiële schadevergoeding en € 10.000,00 immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van € 13.595,99 (zegge: dertienduizendvijfhonderdvijfennegentig euro en negenennegentig eurocent), te weten € 3.595,99 materiële schadevergoeding en € 10.000,00 immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten:

- mes, goednummer PL2200-2014125083-830048.

Teruggave in beslag genomen goederen, te weten:

  • tas met inhoud, goednummer PL2200-2014125083-830054;
  • snelbinders fiets, goednummer PL2200-2014125083-830053;
  • handvat fiets rechts, goednummer PL2200-2014125083-830052;
  • handvat fiets links, goednummer PL2200-2014125083-830051;
  • plakband, foedraal tape/aluminiumfolie, goednummer PL2200-2014125083-830050;
  • elastiekje, goednummer PL2200-2014125083-830049;
  • haar, goednummer PL2200-2014125083-34739;
  • wattenstaafje, goednummer PL2200-2014125083-34738;
aan
de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. C.J. Sangers- de Jong en mr. W.B. Kok, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Pol-Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 27 maart 2015.
mr. W.B. Kok is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, DistrictsRecherche Eindhoven, Locatie Valkenswaard, proces-verbaal onderzoek [onderzoeksnaam] 22GRE14063, onderzoeknummer BVH 2014125083.
2.Aangifte [slachtoffer], dossierpagina 45-46, verklaring verdachte, dossierpagina 41 en verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting
3.Aangifte [slachtoffer], dossierpagina 45 en verklaring [getuige 1], dossierpagina 176
4.Aangifte [slachtoffer], dossierpagina 45 en verklaring verdachte, dossierpagina 40
5.Aangifte [slachtoffer], dossierpagina 46 en medisch formulier d.d. 7 november 2014
6.Verklaring verdachte, dossierpagina 41, verklaring verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris in het kader van de toetsing van de inverzekeringstelling en inbewaringstelling en verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting
7.Aangifte [slachtoffer], dossierpagina 44 en verklaring [getuige 2], dossierpagina 165
8.Aangifte [slachtoffer], dossierpagina 45, verklaring [getuige 3], dossierpagina 186 en relaas verbalisant[verbalisant 1], dossierpagina 84-85
9.Aangifte [slachtoffer], dossierpagina 45
10.Aangifte [slachtoffer], dossierpagina 45
11.Aangifte [slachtoffer], dossierpagina 45, relaas verbalisant[verbalisant 1], dossierpagina 85 en relaas verbalisant [verbalisant 2], dossierpagina 1
12.Aangifte [slachtoffer], dossierpagina 45, verklaring [getuige 4], dossierpagina 183 en verklaring verdachte, dossierpagina 39-40
13.Verklaring [getuige 3], dossierpagina 186 en verklaring [getuige 2], dossierpagina 166
14.Verklaring [getuige 4], dossierpagina 183 en verklaring [getuige 3], dossierpagina 186
15.Verklaring verdachte, dossierpagina 39
16.Verklaring verdachte, dossierpagina 39-40
17.Verklaring verdachte, dossierpagina 42
18.Verklaring verdachte, dossierpagina 40 en verklaring verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris in het kader van de toetsing van de inverzekeringstelling en inbewaringstelling
19.Verklaring verdachte, dossierpagina 40-41
20.Verklaring verdachte, dossierpagina 40
21.Verklaring verdachte, dossierpagina 41 en relaas verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], dossierpagina 99 en 124
22.Verklaring verdachte, dossierpagina 41
23.Aangifte [slachtoffer], dossierpagina 45
24.Verklaring verdachte, dossierpagina 41
25.Aangifte [slachtoffer], dossierpagina 45-46, verklaring verdachte, dossierpagina 41 en verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting
26.Aangifte [slachtoffer], dossierpagina 46 en medisch formulier d.d. 7 november 2014
27.Medisch formulier d.d. 7 november 2014
28.Relaas verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], dossierpagina 100 en 131-133
29.Aangifte [slachtoffer], dossierpagina 46