In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 maart 2015 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een betrokkene, die ter beschikking was gesteld na een arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 24 maart 2011. De terbeschikkingstelling was eerder verlengd op 31 januari 2013. De officier van justitie had op 22 december 2014 verzocht om een verlenging van de terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaar, maar de rechtbank heeft besloten om deze met slechts één jaar te verlengen. De rechtbank baseerde haar beslissing op de noodzaak om de voortgang van de behandeling van de betrokkene te blijven volgen en de veiligheid van anderen te waarborgen.
Tijdens de zitting op 12 maart 2015 zijn de officier van justitie, deskundigen en de terbeschikkinggestelde zelf gehoord. De deskundigen gaven aan dat er positieve ontwikkelingen waren, maar dat er ook nog steeds een hoog recidiverisico bestond, vooral in verband met middelengebruik. De terbeschikkinggestelde heeft aangegeven dat hij zich inzet voor zijn behandeling en dat hij positieve stappen heeft gezet in zijn werk en persoonlijke leven. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook gekeken naar de adviezen van de deskundigen en de inrichting, maar besloot uiteindelijk dat een verlenging van één jaar meer passend was, zodat er over een jaar opnieuw gekeken kan worden naar de voortgang.
De rechtbank heeft in haar beslissing artikel 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen, waarbij de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen voorop staan. De rechtbank heeft de termijn van terbeschikkingstelling met dwangverpleging met één jaar verlengd, waarbij de betrokkene de kans krijgt om verder te werken aan zijn behandeling en de mogelijkheid van begeleid verlof in de toekomst te verkennen.