ECLI:NL:RBOBR:2015:1645

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
01/855016-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging via WhatsApp en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere bedreigingen via WhatsApp, waaronder een bedreiging aan het adres van Minister-President Mark Rutte, en verboden wapenbezit. De verdachte, geboren in 1996 en op dat moment preventief gedetineerd in JJI Hartelborgt, werd op 14 april 2014 beschuldigd van het bedreigen van een slachtoffer met de dood en zware mishandeling. Dit gebeurde door middel van dreigende berichten waarin hij aangaf dat hij het slachtoffer wel ergens zou vinden en dat hij voor wapens had gezorgd. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het bedreigen van Minister Rutte met soortgelijke woorden, waarin hij aangaf dat hij van plan was om geweld te gebruiken tegen de regering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende tijdstippen in april 2014 wapens en munitie in zijn bezit had, waaronder een gas-alarmpistool en een geluidsdemper. Tijdens de zittingen zijn meerdere getuigen gehoord en zijn er rapportages van deskundigen gepresenteerd. De rechtbank heeft de bedreigingen als ernstig beoordeeld, vooral gezien het feit dat een van de bedreigingen gericht was tegen de minister-president. De verdachte heeft eerder ook al veroordelingen voor vergelijkbare feiten gehad, wat meegewogen is in de beslissing.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een behandelverplichting opgelegd, waarbij de verdachte zich moet laten opnemen in een forensische psychiatrische kliniek. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere veroordelingen afgewezen, omdat de verdachte meer gebaat is bij een intensieve begeleiding en hulpverlening. De uitspraak is gedaan in het kader van de ernst van de feiten en de noodzaak om de samenleving te beschermen tegen de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer dagvaarding: 01/855016-14
Parketnummer vorderingen: 02/700151-13 en 01/834089-12
Datum uitspraak: 25 maart 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1996],
nu preventief gedetineerd in JJI Hartelborgt, Borgtweg 1, 3202 LJ Spijkenisse.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
25 juli 2014, 28 augustus 2014, 19 november 2014, 16 februari 2015 en 11 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 juli 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 14 april 2014 te Son en Breugel en/of Zoetermeer en/of Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk[slachtoffer 2] via What's App foto(s) (waarop verdachte staat afgebeeld met een vuurwapen) en/of berichten gestuurd -daarin sprekend over die [slachtoffer 1]- en daarin dreigend de woorden toegevoegd :"Ik vind dat kk flikkertje wel ergens" en/of "Heb voor 3 magazijnen bij" en/of "Moet genoeg zijn toch" en/of "Wat is zijn nummer", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke dreigende woorden die [slachtoffer 1] op of omstreeks 14 april 2014 te Alpen aan den Rijn kennis heeft genomen;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 25 april 2014 te Son en Breugel en/of Zoetermeer en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, minister-president M. Rutte heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk[slachtoffer 2] meerdere zogenaamde What's App berichten gestuurd -daarin sprekend over die Rutte- en daarin dreigend de woorden toegevoegd: "Enige wat ik wil helpen is mensen om zeep, Al die vuile kk lijers, die Mark Rutte komt toch op zijn fietsje naar het werk dus die wordt een makkie, ik pak ze allemaal, heel dit kk land, ik pak iedereen en eindig bij de regering, chloor bommen overal naar binnen" en/of "Ik loop straks naar buiten en begin gewoon te schieten, ik denk dat ik psychotisch word, ik word gek, het boeit me echt geen fuck, je komt er wel achter op het nieuws, ik pak ze stuk voor stuk op een andere manier, ik heb niks meer te verliezen, ik doe het gewoon en heb er schijt aan, ik ga doen wat ik al maanden geleden van plan was, zaterdag heb ik een vuurwapen, heb t al geregeld",
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke dreigende woorden die Rutte op of omstreeks 25 april 2014 te 's-Gravenhage kennis heeft genomen;
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
1 april 2014 tot en met 16 mei 2014 te Son en Breugel een of meer wapens van categorie III, te weten een semi-automatisch centraalvuur gas-alarmpistool, merk Walther, model P22, kaliber 9mm, en/of munitie van categorie III, te weten dertien stuks 9mm centraalvuur knalpatronen, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 15 april 2014 te Son en Breugel een of meer wapens van categorie I, onder 3, te weten een geluidsdemper voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 11 mei 2014 te Nijmegen en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland,[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde[slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Weet je, ik heb ook wat mensen buiten, ik hoef niet perse vast te zitten om dingen te laten gebeuren, dus ja, dat je het weet", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 02/700151-13 is aangebracht bij vordering van 7 juli 2014.
Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige strafkamer te Breda van
13 november 2013.
De zaak met parketnummer 01/834089-12 is aangebracht bij vordering van 17 juni 2014.
Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter te ’s-Hertogenbosch van
11 oktober 2012.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding en de oproepingen geldig zijn.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bijzondere bewijsoverweging ten aanzien van feit 1.

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte op 14 april 2014[slachtoffer 2] via whatsapp foto’s heeft gestuurd waarop verdachte staat afgebeeld met een vuurwapen. Verdachte erkent weliswaar deze foto’s aan[slachtoffer 2] te hebben verstuurd, maar op een eerdere datum dan 14 april 2014 en in heel een andere context.
De rechtbank stelt in zijn algemeenheid vast dat niet goed is vast te stellen welke whatsapp gesprekken, op welk moment, door verdachte aan[slachtoffer 2] zijn verstuurd.
Wel staat vast dat verdachte op 14 april 2014 berichten aan die[slachtoffer 2] heeft gestuurd met daarin onder meer de in de bewezenverklaring opgenomen teksten. Mede gelet op de eerder door verdachte aan[slachtoffer 2] verstuurde foto waarop hij met een (al dan niet echt) vuurwapen is te zien zijn deze teksten van dien aard en onder zodanige omstandigheden gestuurd dat bij[slachtoffer 2] en via haar [slachtoffer 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte [slachtoffer 1] zou vinden en een vuurwapen tegen deze [slachtoffer 1] zou gebruiken. De woorden ‘heb voor 3 magazijnen bij’ kunnen in dit verband niet anders worden geduid.
Daarmee acht de rechtbank de ten laste gelegde bedreiging bewezen.

Bijzondere bewijsoverweging ten aanzien van feit 2.

Hoewel de door verdachte in een whatsapp bericht geuite woorden, die onmiskenbaar een bedreiging inhouden van – onder meer – minister-president Rutte, in een één op één conversatie zijn verstuurd, heeft hij, gelet op de ernst van zijn woorden, het feit dat ze – mede – gericht waren tegen de minister-president en het feit dat uitvoerbaarheid van de bedreiging concreet wordt gemaakt door eraan toe te voegen dat de minister-president op zijn fiets naar het werk komt, welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze woorden de minister-president zouden bereiken; hetgeen ook is gebeurd. De ten laste gelegde bedreiging kan dan ook bewezen worden verklaard.

Vrijspraak feit 5.

Ten aanzien van de onder 5 aan verdachte tenlastegelegde bedreiging is de rechtbank het met de officier van justitie en de verdediging eens dat, gelet op de omstandigheden waaronder de desbetreffende woorden zijn geuit, in het bijzonder de gebleken intonatie van de door verdachte gebruikte woorden, er gerede twijfel is of deze woorden daadwerkelijk bedreigend zijn, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
op 14 april 2014 te Son en Breugel, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk[slachtoffer 2] via What's App berichten gestuurd -daarin sprekend over die [slachtoffer 1]- en daarin dreigend de woorden toegevoegd: "Ik vind dat kk flikkertje wel ergens" en "Heb voor 3 magazijnen bij" en "Moet genoeg zijn toch" en "Wat is zijn nummer", van welke dreigende woorden die [slachtoffer 1] op 14 april 2014 te Alpen aan den Rijn kennis heeft genomen;
2.
in de periode van 1 april 2014 tot en met 25 april 2014 in Nederland, minister-president M. Rutte heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk[slachtoffer 2] meerdere zogenaamde What's App berichten gestuurd -daarin sprekend over die Rutte- en
daarin dreigend de woorden toegevoegd: "Enige wat ik wil helpen is mensen om zeep, Al die vuile kk lijers, die Mark Rutte komt toch op zijn fietsje naar het werk dus die wordt een makkie, ik pak ze allemaal, heel dit kk land, ik pak iedereen en eindig bij de regering, chloor bommen overal naar binnen", van welke dreigende woorden die Rutte op of omstreeks 25 april 2014 te 's-Gravenhage kennis heeft genomen;
3.
in de periode van 1 april 2014 tot en met 16 mei 2014 te Son en Breugel een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch centraalvuur gas-alarmpistool, merk Walther, model P22, kaliber 9mm, en munitie van categorie III, te weten dertien stuks 9mm centraalvuur knalpatronen, voorhanden heeft gehad;
4.
in de periode van 1 april 2014 tot en met 15 april 2014 te Son en Breugel een wapen van categorie I, onder 3, te weten een geluidsdemper, voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
Bewezenverklaring ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4.
In navolging van de deskundigen van de ForCa, de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering dient toepassing te worden gegeven aan het bepaalde van artikel 77b Wetboek van Strafrecht, zodat verdachte volgens het meerderjarigenstrafrecht wordt berecht.
Verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De Reclassering heeft een maatregelrapport opgemaakt over de bijzondere voorwaarden waar verdachte zich in dat geval aan dient te houden. Een voorwaarde is opname in [citaat uit rapport] of een soortgelijke intramurale instelling. Een exacte opname- datum kan nog niet worden gegeven, maar toegezegd is dat verdachte daar over ongeveer anderhalf tot twee maanden kan worden opgenomen. Verdachte dient een zodanige gevangenisstraf te worden opgelegd, dat hij één op één overgaat van detentie naar de kliniek.
Uitvoerbaarverklaring van de bijzondere voorwaarden bij voorraad.
Afwijzing van beide vorderingen tot tenuitvoerlegging, aangezien een tenuitvoerlegging de gevorderde klinische behandeling van verdachte zou doorkruisen.
Het oordeel van de rechtbank
Het toe te passen sanctiestelsel.
Uit het Wetboek van Strafrecht, Boek I, Titel VIII A, bijzondere bepalingen voor jeugdige personen, volgt dat ten aanzien van de verdachte die ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten de leeftijd van twaalf jaren, doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt, ten aanzien van de op te leggen straf en of maatregel in beginsel de bepalingen van het strafrecht voor minderjarigen dienen te worden toegepast.
Op grond van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan hiervan echter worden afgeweken indien verdachte ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van zestien jaren, doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt en de rechtbank daartoe grond vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of omstandigheden waaronder het feit is begaan.
In deze strafzaak had verdachte ten tijde van het plegen van de hiervoor bewezenverklaarde feiten de leeftijd van zestien jaren, doch niet de leeftijd van achttien jaren bereikt.
De rechtbank ziet in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht buiten toepassing te laten en recht te doen overeenkomstig de bepalingen in de Titels I tot en met VII van voormeld wetboek vervat.
Hierbij baseert de rechtbank zich mede op de in het dossier aanwezige rapportages van:
- Forensisch Centrum Teylingereind (ForCa) d.d. 12 augustus 2014 en het aanvullend psychiatrisch
en psychologisch advies d.d. 16 februari 2015;
- de Jeugdreclassering van Buro jeugdzorg Noord Brabant d.d. 27 augustus 2014 en 11 februari 2015 en
- de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 18 november 2014 en 4 maart 2015.
Het rapport en advies van Forensisch Centrum Teylingereind houdt onder meer in:
[citaat uit rapport]
De Jeugdreclassering van Buro jeugdzorg Noord Brabant en de Raad voor de Kinderbescherming sluiten in hun afzonderlijke rapporten aan bij de bevindingen van het ForCa dat een volwassen bejegening van verdachte meer passend is bij de problematiek van verdachte en er voor de noodzakelijke behandeling van verdachte geen toereikende mogelijkheden zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank ziet voorts in de ernst van de feiten die thans aan de orde zijn grond om recht te doen overeenkomstig de bepalingen voor strafrechtelijk meerderjarigen. De rechtbank wijst daarbij, naast de ernst van de feiten op zich, ook op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 5 februari 2015 betreffende verdachte, waaruit volgt dat verdachte op 11 oktober 2012 en 13 november 2013 door respectievelijk de kinderrechter en de meervoudige strafkamer is veroordeeld voor onder andere bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht. Daarbij komt nog dat verdachte deze nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijden welke hem bij deze veroordelingen zijn opgelegd. Deze eerdere veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden opnieuw vergelijkbare, ernstige strafbare feiten te plegen.
De op te leggen straf en/of maatregel.
Bij de beslissing over de straf en/of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft bedreigingen geuit met enig misdrijf tegen het leven gericht die, naar het oordeel van de
rechtbank, zeer indringend van aard zijn. Het is bekend dat bij slachtoffers van deze misdrijven
gedurende lange tijd gevoelens van onrust en onveiligheid (kunnen) blijven bestaan. Dat een van de
bedreigingen is gericht tegen de minister-president rekent de rechtbank verdachte daarbij extra zwaar
aan.
Daarnaast heeft verdachte een gas-alarmpistool, munitie en geluiddemper voorhanden gehad, geschikt om af te dreigen.
Bij de beslissing over een passende afdoening heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit voormelde rapportages naar voren zijn gekomen.
Het rapport en advies van Forensisch Centrum Teylingereind houdt hierover onder meer het volgende in:
[citaat uit rapport]
De Jeugdreclassering van Buro jeugdzorg Noord Brabant en de Raad voor de Kinderbescherming
adviseren evenals de ForCA een klinische opname binnen een forensische psychiatrische kliniek binnen
een volwassen setting, gezien de hoge behandelintensiteit en het hoge beveiligingsniveau van de setting.
De rechtbank oordeelt op basis van hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de rapportages naar voren is gekomen, dat verdachte gebaat is bij een intensieve begeleiding en hulpverlening die hem ondersteunt in zijn algehele functioneren en ervoor zorgt dat verdachte zijn leven weer op de rails krijgt en niet opnieuw overgaat tot het plegen van strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft op 11 februari 2015 aanvullend gerapporteerd ten aanzien van het
onderzoek naar een TBS met voorwaarden voor verdachte. De reclassering acht de maatregel TBS met voorwaarden technisch uitvoerbaar. De reclassering adviseert, evenals ForCa een klinische opname binnen een forensisch psychiatrische kliniek gezien de hoge behandelintensiteit en het hoge beveiligingsniveau van de setting. Als voorwaarden wordt onder andere geadviseerd opname in [citaat uit rapport] of een soortgelijke intramurale instelling met aansluitend aan zijn klinische behandeling opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijk opvang.
Met uitzondering van het advies de behandeling en begeleiding van verdachte plaats te laten vinden binnen het kader van een TBS met voorwaarden, neemt de rechtbank voormelde conclusies en adviezen en de gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de hare.
Het Forensisch Centrum Teylingereind, Reclassering Nederland en de Raad voor Kinderbescherming benadrukken in hun afzonderlijke rapporten dat het risico op onttrekken aan de voorwaarden door verdachte hoog is. De reclassering is ook van mening dat er sprake is van een (zeer) groot afbreukrisico. De Raad voor de Kinderbescherming vraagt in haar rapporten aandacht voor de vraag ‘wat als’.
Is een eventuele omzetting in de toekomst wel wenselijk gelet op zijn leeftijd, ontwikkeling en persoonlijkheid? In het rapport van het Forensisch Centrum Teylingereind wordt in dit verband opgemerkt dat in geval van het overtreden van de gestelde voorwaarden zorgvuldig bekeken moet worden of dit moet leiden tot het maken van nieuwe afspraken of dat de voorwaardelijke opgelegde maatregel omgezet dient te worden in een onvoorwaardelijke maatregel.
De officier van justitie ziet geen andere mogelijkheid en vindt een gedwongen behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden de beste optie. De verdediging verzoekt af te zien van de voorgestelde voorwaardelijke TBS en behandeling en begeleiding van verdachte op te leggen als bijzondere voorwaarde in de proeftijd bij een voorwaardelijke straf.
Alles afwegend ziet de rechtbank thans onvoldoende grond om aan verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen. Het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstaf met bijzondere voorwaarden, biedt naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog voldoende mogelijkheden ter bescherming van de samenleving. Gelet hierop is het thans niet aangewezen om verdachte het zwaardere juridisch kader van de TBS op te leggen.
De rechtbank betrekt daarbij:
- de ernst van de door verdachte onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. Deze bedreigingen zijn geen geweldsmisdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen in de zin van artikel 38, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht;
- het hoge risico op onttrekken aan de voorwaarden, het genoemde afbreukrisico en daardoor de reële mogelijkheid van omzetting naar TBS met dwangverpleging acht de rechtbank in dit stadium niet de juiste interventie;
- de bij de rechtbank bestaande twijfel of verdachte daadwerkelijk en intrinsiek instemt met de in het kader van een TBS met voorwaarden geadviseerde voorwaarden.
In verband met een juiste normhandhaving is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is om verdachte het verkeerde van zijn handelen te laten inzien en hem duidelijk te maken dat de samenleving dit gedrag niet tolereert.
Daarbij heeft de rechtbank mee laten wegen dat verdachte deze nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd
tijdens twee proeftijden, welke hem bij de veroordeling van 11 oktober 2012 en 13 november 2013 zijn
opgelegd. Deze proeftijden hebben hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal de gevangenisstraf, zoals eerder aangegeven, deels voorwaardelijk opleggen om verdachte niet alleen ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, maar vooral om het mogelijk te maken dat verdachte zich klinisch en ambulant laat behandelen. Om dat te verzekeren, zal de rechtbank bij de voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd opleggen van 3 jaar, binnen welke termijn verdachte ook aan zijn behandelverplichtingen kan voldoen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen, overeenkomstig het advies van de reclassering d.d. 11 februari 2015, na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal bevelen dat de gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. Redengevend daarvoor is naar het oordeel van de rechtbank dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan en dat misdrijf gericht zal zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank baseert dit op de aard van de thans bewezen verklaarde feiten en op de eerdergenoemde eerdere veroordelingen van verdachte.
De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.
De rechtbank zal de gevorderde tenuitvoerleggingen met parketnummers 02/700151-13 en 01/834089-12 afwijzen. Tenuitvoerlegging van de taakstraffen acht de rechtbank, evenals de officier van justitie en de verdediging, niet opportuun. Verdachte is meer gebaat bij een aan de detentie aansluitende intensieve begeleiding en hulpverlening die hem ondersteunt in zijn algehele functioneren en ervoor zorgt dat verdachte zijn leven weer op de rails krijgt.
De toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 77b en 285.
Wet wapens en munitie art. 2, 13, 26 en 55.

DE UITSPRAAK

De rechtbank.
Verklaart het onder 5 aan verdachte ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie (munitie). feit 4: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of
meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de
medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen twee dagen na het uitspreken van het vonnis telefonisch meldt bij de Reclassering
Nederland op telefoonnummer 073-6408080 (momenteel op het adres Polluxstraat 114 te Eindhoven)
en zich bij de reclassering blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich op laat nemen in [citaat uit rapport], of een soortgelijke
intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, voor een maximale termijn van 2
jaren of zoveel korter als de leiding van de inrichting waar de behandeling wordt ondergaan in
overleg met de reclassering wenselijk en verantwoord acht. Veroordeelde dient zich te houden aan
de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)
directeur van die instelling zullen worden gegeven, ook indien dit inhoudt het nemen van medicatie;
- aansluitend aan zijn klinische behandeling meewerkt aan een traject voor RIBW-begeleid wonen
(indien geïndiceerd door IFZ), zulks ter beoordeling van de reclassering, aldaar te verblijven en
zich te houden aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft
opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van
toezicht worden gegeven door de reclassering;
- inzicht geeft in zijn financiën wanneer de reclassering dit nodig acht en dient mee te werken aan
eventuele bewindvoering of ondersteuning te accepteren door een andere, door de reclassering aan
te wijzen, instelling;
- dient zorg te dragen voor een zinvolle dagbesteding en de eventueel door de reclassering aan
te wijzen dagbesteding dient te volgen.
Geeft Reclassering Nederland, regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te
's-Hertogenbosch, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beslissing over de voorlopige hechtenis.Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde vrijheidsstraf.
Beslissing over de voorwaardelijke veroordelingen.
Afwijzing van de vordering met parketnummer 02/700151-13 van de officier van justitie d.d. 7 juli 2014.
Afwijzing van de vordering met parketnummer 01/834089-12 van de officier van justitie d.d. 17 juni 2014.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 25 maart 2015.