ECLI:NL:RBOBR:2015:1645
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling voor bedreiging via WhatsApp en verboden wapenbezit
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere bedreigingen via WhatsApp, waaronder een bedreiging aan het adres van Minister-President Mark Rutte, en verboden wapenbezit. De verdachte, geboren in 1996 en op dat moment preventief gedetineerd in JJI Hartelborgt, werd op 14 april 2014 beschuldigd van het bedreigen van een slachtoffer met de dood en zware mishandeling. Dit gebeurde door middel van dreigende berichten waarin hij aangaf dat hij het slachtoffer wel ergens zou vinden en dat hij voor wapens had gezorgd. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het bedreigen van Minister Rutte met soortgelijke woorden, waarin hij aangaf dat hij van plan was om geweld te gebruiken tegen de regering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende tijdstippen in april 2014 wapens en munitie in zijn bezit had, waaronder een gas-alarmpistool en een geluidsdemper. Tijdens de zittingen zijn meerdere getuigen gehoord en zijn er rapportages van deskundigen gepresenteerd. De rechtbank heeft de bedreigingen als ernstig beoordeeld, vooral gezien het feit dat een van de bedreigingen gericht was tegen de minister-president. De verdachte heeft eerder ook al veroordelingen voor vergelijkbare feiten gehad, wat meegewogen is in de beslissing.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een behandelverplichting opgelegd, waarbij de verdachte zich moet laten opnemen in een forensische psychiatrische kliniek. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere veroordelingen afgewezen, omdat de verdachte meer gebaat is bij een intensieve begeleiding en hulpverlening. De uitspraak is gedaan in het kader van de ernst van de feiten en de noodzaak om de samenleving te beschermen tegen de verdachte.