ECLI:NL:RBOBR:2015:1453

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
01/845118-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens handel in harddrugs met recidive en psychische problematiek

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is de verdachte beschuldigd van handel in harddrugs gedurende een periode van ongeveer een jaar. De zaak is aanhangig gemaakt op 8 mei 2014 en de rechtbank heeft op 18 maart 2015 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat er geen gronden zijn voor schorsing van de vervolging. De verdachte is schuldig bevonden aan het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van amfetamine en MDMA, middelen die onder de Opiumwet vallen. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 400 dagen, waarvan 356 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de noodzaak voor diagnostisch onderzoek en behandeling van zijn psychische problematiek. De rechtbank heeft ook besloten tot teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 825,-- aan de verdachte, omdat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat dit bedrag door middel van de bewezenverklaarde feiten is verkregen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken en is op tegenspraak gewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845118-14
Datum uitspraak: 18 maart 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1988],
wonende te [woonplaats]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 mei 2014, 22 juli 2014 en 4 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 mei 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 22 juli 2014 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2012 tot en met 18 februari 2014 te [pleegplaats] (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of een hoeveelheid pillen bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 18 februari 2014 te [pleegplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 464 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 81 pillen, in elk geval een hoeveelheid pillen bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijsoverweging.
Door de verdediging is vrijspraak van het ‘dealen’ van drugs bepleit. De rechtbank acht ‘de handel’, in de zin van verkopen, evenwel bewezen, gelet op de verklaring van verdachte zelf, de verklaring van[getuige] en door verdachte gevoerde chatgesprekken.
Uit deze bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte langer dan vanaf januari 2013 in harddrugs heeft gehandeld. Gelet op vorenstaande zal de rechtbank ten aanzien van feit 1 een kortere periode bewezen verklaren dan ten laste is gelegd.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. o
p tijdstippen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 februari 2014 te [pleegplaats] (telkens) opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of een hoeveelheid pillen bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 18 februari 2014 te [pleegplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en een hoeveelheid pillen bevattende MDMA, zijnde amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.

Ten aanzien van feit 1 en 2: een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 825,--.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich te [pleegplaats] gedurende de periode van ongeveer een jaar schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 januari 2015 blijkt dat verdachte meerdere keren eerder ter zake van soortgelijke feiten werd veroordeeld.
De rechtbank houdt daarentegen, in het voordeel van verdachte, rekening met de omstandigheid dat verdachte een eigen woning, een baan en een (schijnbaar) stabiele relatie heeft. Voorts betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat de deskundige[deskundige], reclasseringswerker, ter terechtzitting heeft verklaard dat bij verdachte probleembesef ontbreekt, alsmede dat een diagnostisch onderzoek door een Forensische Psychiatrische Polikliniek of soortgelijke instelling, gewenst is. Dat diagnostisch onderzoek zou dan bij voorkeur dienen te worden opgelegd in het kader van een (voorwaardelijke) straf met bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bereid te zijn om mee te werken aan een diagnostisch onderzoek.
Bij haar beslissing haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat diagnostisch onderzoek van verdachte, alsmede (vervolgens) een op de problematiek van verdachte toegespitste behandeling dringend noodzakelijk is. Het voortvarend uitvoeren van dit diagnostisch onderzoek en de behandeling van verdachte zouden door oplegging van een gevangenisstraf zoals geëist worden belemmerd. Gelet hierop en op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals hiervoor genoemd, zal de rechtbank ondanks de ernst van de bewezenverklaarde feiten volstaan met oplegging van een straf zoals hierna te melden. Daarmee biedt de rechtbank verdachte een kans om nu daadwerkelijk zijn leven een positieve wending te geven en te stoppen met het plegen van misdrijven. Verdachte dient er daarbij wel rekening mee te houden dat, mocht hij deze kans niet grijpen en zich weer schuldig maken aan het plegen van harddrugs gerelateerde misdrijven, hij gelet op zijn strafblad en de thans bewezenverklaarde feiten, niet meer hoeft te rekenen op een nieuwe kans en in beginsel rekening dient te houden met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. Gelet op de aard en ernst van de feiten en de bij verdachte aanwezige persoonsproblematiek zal de rechtbank aan de voorwaardelijke straf een proeftijd van drie jaar verbinden.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen in beslag genomen geldbedrag aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het in beslag genomen goed. De rechtbank acht op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, anders dan de officier van justitie, onvoldoende aannemelijk geworden dat dit geldbedrag door middel van de bewezenverklaarde feiten is verkregen, zodat de rechtbank niet komt tot verbeurdverklaring van dit geldbedrag.

Voorlopige hechtenis.

De rechtbank zal voorts het, op 4 april 2014 reeds geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 63
Opiumwet art. 2, 10.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

Ten aanzien van feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.Ten aanzien van feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

Ten aanzien van feit 1, feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 400 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27Wetboek van Strafrecht waarvan 356 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3jaren

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de
medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden
gegeven door de reclassering;
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd bij reclassering Novadic & Kentron te
Helmond (Zuidende 33) zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van
verdovende middelen en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te
werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek; - dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen
voor zijn drugsgebruik en psychische problematiek bij (Forensische) Verslavingszorg
Novadic &Kentron of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van
de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het
kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden
gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde zal deelnemen aan een diagnostisch onderzoek, aangeboden door een
Forensische Psychiatrische Polikliniek of soortgelijke instelling, waarbij veroordeelde zich
gedurende de proeftijd dient te houden aan de aanwijzingen voortvloeiend uit voornoemd
diagnostisch onderzoek, welke door of namens voornoemde instelling aan veroordeelde
zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG
te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de
voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Ten aanzien van feit 1:Teruggave inbeslaggenomen goederen, aan verdachte te weten: een geldbedrag van € 825,--(goednummer 761353).

Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Dit bevel werd reeds geschorst per 4 april 2014.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M. Klinkenbijl , voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 18 maart 2015.