ECLI:NL:RBOBR:2015:1375

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
01/997020-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verontreiniging van oppervlaktewater door lozing van afvalwater in strijd met omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een recyclingbedrijf dat beschuldigd werd van het lozen van verontreinigd water in een kavelsloot en het in strijd handelen met de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 15 februari 2013 verontreinigd water van het terrein van de verdachte in de kavelsloot is geloosd, wat in strijd is met de Waterwet. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013, er meermalen overtollig water via de wasplaats is geloosd, zonder dat hiervoor een geldige omgevingsvergunning was verleend. De rechtbank heeft het verweer van de verdachte, dat er sprake was van overmacht, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende maatregelen had getroffen om te voorkomen dat verontreinigd water in de kavelsloot zou stromen. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 75.000,-, waarvan € 25.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een geldboete van € 2.000,- voor de overtreding. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor het milieu in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/997020-13
Datum uitspraak: 17 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[bedrijf],

gevestigd te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
3 maart 2015. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 januari 2015. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 maart 2014 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:

1. zij op of omstreeks 15 februari 2013, te Sterksel, gemeente Heeze-Leende, al dan niet opzettelijk stoffen, te weten verontreinigd en/of afvalwater, heeft gebracht in een kavelsloot aan of nabij de [adres] aldaar, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl:


een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap en

daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en

artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was;

2. zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013, in de gemeente Heeze-Leende, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans een maal, heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant d.d. 9 november 2006, welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten, veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting, gevestigd te [adres], immers werd toen daar telkens, in strijd met voorschrift 4.1.10, overtollig water uit de bassins geloosd op de wasplaats en niet in een gesloten tankwagen overeenkomstig de wettelijke voorschriften afgevoerd naar een erkend verwerker;

en/of
zij in of omstreeks de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013, in de gemeente Heeze-Leende, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het veranderen en/of veranderen van de werking, van een inrichting en/of het na veranderingen te hebben aangebracht of de werking te hebben veranderd in werking hebben van die inrichting ten aanzien van die veranderingen en/of die veranderde werking zijnde genoemde inrichting een inrichting, als bedoeld in Onderdeel C, categorie 28.4 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, in elk geval als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die was gelegen aan de [adres], bestaande die veranderingen en/of die veranderde werking uit lozen van afvalwater op de wasplaats.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Inleiding.
Verdachte staat terecht omdat er op 15 februari 2013 vanaf haar perceel gelegen aan de [adres], verontreinigd water in de naast het perceel gelegen kavelsloot is gebracht [feit 1] en er in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013, in strijd met de aan verdachte verleende omgevingsvergunning, tijdens werkzaamheden op het bedrijf van verdachte, overtollig water via de wasplaats is geloosd [feit 2].
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir genoemde gronden heeft de officier van justitie geconcludeerd dat beide ten laste gelegde feiten, in de misdrijfvariant, wettig en overtuigend bewezen zijn.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging primair tot vrijspraak van verdachte geconcludeerd.
De bewijsmiddelen.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en de inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit.
 De herkomst van het geloosde water.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verbalisant 1] op 15 februari 2013 heeft geconstateerd dat vanaf de noord-westhoek van het terrein van verdachte een aanzienlijke hoeveelheid water in een kavelsloot, grenzend aan het perceel van verdachte, terecht is gekomen. Dat dit water van het perceel van verdachte afkomstig was blijkt uit de waarnemingen van [verbalisant 1] en de verklaring die de directeur van verdachte ter terechtzitting van 3 maart 2015 heeft afgelegd. Deze verklaringen vinden bevestiging in de nagenoeg overeenkomende EGV-waarde die tevens op 15 februari 2013 is gemeten op het terrein van verdachte, waarbij de EGV-waarden van dat terreinwater bij meetpunt 7, 2000 µS/cm (micro-Siemens per centimeter) bedroeg. Uit de metingen die [verbalisant 1] op 15 februari 2013 in de kavelsloot heeft uitgevoerd en uit de analyserapporten van Aquon en AL-West BV blijkt dat het water in de kavelsloot verontreinigd was.
 De [waterwet]vergunning.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het zowel onder de oude Wvo-vergunning, als onder de nieuwe Waterwetvergunning is verboden verontreinigd water op een oppervlaktewater te lozen en dat het onder vigeur van deze vergunningen was toegestaan potentieel verontreinigd water afkomstig van het oostelijk deel van het terrein op het oppervlaktewater te lozen. Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat het water dat op 15 februari 2013 in de kavelsloot is geloosd, afkomstig was van het noordwestelijk deel van de inrichting. Het lozen van water afkomstig van dit deel van de inrichting was onder de Wvo-vergunning, noch onder Waterwetvergunning vergund.
Door de verdediging is een beroep gedaan op de vrijstellingsclausule bedoeld in artikel 3.33 eerste lid van het Activiteitenbesluit. Daarin is bepaald dat het is toegestaan in een oppervlaktewaterlichaam, niet zijnde een vuilwaterriool, water te lozen indien dat water in contact met inerte goederen is geweest indien het gehalte aan onopgeloste stoffen in enig steekmonster niet meer bedraagt dan 300 milligram per liter. In de visie van de verdediging betrof het geloosde water smeltwater dat via zand, een inert goed, in de kavelsloot terecht is gekomen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. In artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit wordt onder inerte goederen verstaan “goederen die geen bodembedreigende stoffen, gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen zijn”. [verbalisant 1] heeft vastgesteld dat gezien de aard van de opgeslagen goederen, zoals zeefzand uit de compostering, er geen sprake is geweest van inerte goederen. Deze vaststelling wordt bevestigd door de analyseresultaten van het geloosde water waaruit is gebleken dat dit water sterk was verontreinigd met mineralen en zouten. Dit op zich duidt er al op dat het water met niet inerte goederen in aanraking is geweest. Nu het geloosde water niet – in elk geval niet alleen - met inerte goederen in contact is geweest, kan verdachte zich niet met succes beroepen op de bepaling neergelegd in artikel 3.33 eerste lid van het Activiteitenbesluit.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wijst de rechtbank het ter terechtzitting van 3 maart 2015 door de raadsman van verdachte gedane verzoek een deskundige te horen over het gehalte onopgeloste stoffen in het geloosde water af, nu de rechtbank van oordeel is dat het geloosde water met niet-inerte goederen in contact is geweest.
 Al dan niet opzettelijk handelen.
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage weergegeven bewijsmiddelen en op grond van hetgeen verder ter terechtzitting van 3 maart 2015 is gebleken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er op 15 februari 2013 een aanzienlijke hoeveelheid verontreinigd water vanaf het terrein van verdachte in de aan dat terrein grenzende kavelsloot is gestroomd. De rechtbank heeft echter niet vast kunnen stellen op welke wijze dat water in de kavelsloot is gekomen noch dat [personeelsleden van] verdachte wetenschap had(den) van het feit dat water vanaf het terrein in de kavelsloot stroomde. Om die reden kan de rechtbank niet vaststellen of verdachte dit feit opzettelijk heeft gepleegd, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet. Daarom zal verdachte ten aanzien van dit onderdeel bij het onder 1 bewezen verklaarde feit, de zogenaamde misdrijfvariant, worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank had het echter wel op de weg van verdachte gelegen zodanige voorzieningen te treffen dat het verontreinigde water niet in de kavelsloot kon stromen. Nu verdachte dat heeft nagelaten, acht de rechtbank de zogenaamde overtredingsvariant van het onder 1 ten laste gelegde feit wel wettig en overtuigend bewezen.
 Conclusie.
De door de verdediging gevoerde verweren die hiervoor niet zijn besproken, worden verworpen door de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank voor dit feit heeft gebezigd. De rechtbank zal daar niet expliciet op ingaan. De door de raadsman aangevoerde feiten en omstandigheden zijn niet van die aard en ernst, dat de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen zoals die in de bijlage zijn weergegeven, in combinatie met hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder 1 aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
 Lozingen op de wasplaats en de herkomst van het geloosde water.
Op grond van de inhoud van de in de bewijsbijlage weergegeven bewijsmiddelen en op grond van hetgeen verder ter terechtzitting van 3 maart 2015 is gebleken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat op diverse tijdstippen in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 ongeveer 200 lozingen van water op de wasplaats van het perceel van verdachte hebben plaatsgevonden en dat in elk geval van 48 van die lozingen vaststaat dat het water, nadat dit van de bassins naar de wasplaats is vervoerd, daar is geloosd.
Aldus is in elk geval 48 keer gehandeld in strijd met voorschrift 4.1.10 verbonden aan de omgevingsvergunning die Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant op 9 november 2006 aan verdachte heeft verleend. Aldus is gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2.3 aanhef onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Uit deze vergunning of de daaraan verbonden voorwaarden, blijkt niet dat het verdachte is vergund water op de wasplaats te lozen, ongeacht de herkomst van dat water. Door desondanks op grote schaal water op de wasplaats te lozen, heeft verdachte de werking van de inrichting veranderd. Voor zover de herkomst van het geloosde water niet is vast te stellen, is de lozing van dat water op de wasplaats in strijd met het bepaalde in artikel 2.1 eerste lid aanhef onder e sub 2o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 Overtollig water in de zin van vergunningvoorschrift 4.1.10
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de verdediging aangevoerd dat er eerst sprake van “overtollig” water kan zijn indien de opslagcapaciteit voor water in de inrichting niet toereikend zou zijn.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Reeds uit het enkele feit dat verdachte zich van het water heeft willen ontdoen, volgt dat verdachte dit water niet langer nuttig kon gebruiken. Daarmee werd dat water voor verdachte overtollig.
 Al dan niet opzettelijk handelen.
Zoals hiervoor al is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat een persoon die in dienstbetrekking bij verdachte werkzaam was, op diverse tijdstippen in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 verschillende omvangrijke lozingen van water op de wasplaats van het perceel van verdachte heeft uitgevoerd.
Voor zover de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat verdachte niet wist en niet hoefde te weten dat de handelingen van dit personeelslid, zouden [kunnen] leiden tot overtreding van de voorschriften, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat er sprake is van een verontschuldigbare onwetendheid te dien aanzien, waardoor iedere mate van verwijtbaarheid zou ontbreken. Van een professionele organisatie als verdachte, mag worden verwacht dat zij op de hoogte is van de bedrijfsvoering en de gevolgen daarvan, afgezet tegen de vigerende vergunningen, nu deze de kern raken van haar bedrijfsactiviteiten.
Niet is gebleken dat door verdachte in de bedrijfsvoering een structuur is gecreëerd teneinde voldoende toezicht te houden op de uitgevoerde werkzaamheden, of dat namens verdachte voldoende toezicht is gehouden. Evenmin is gebleken dat de werknemers van verdachte zodanig adequaat zijn geïnstrueerd dat zij hun werkzaamheden binnen de grenzen van de geldende regelgeving konden uitvoeren. Aldus heeft verdachte het betrachten van de zorg die in redelijkheid van haar kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de overtreding van de ten laste gelegde vergunning c.q. vergunningvoorschriften nagelaten. Hierdoor heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat een of meer van haar medewerkers in strijd met de aan verdachte verleende omgevingsvergunning of met de daaraan verbonden voorwaarden, zou kunnen handelen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt de rechtbank het door de verdediging gevoerde verweer dat verdachte deze feiten niet opzettelijk heeft gepleegd.
 Conclusie.
De door de verdediging gevoerde verweren die hiervoor niet zijn besproken, worden verworpen door de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank voor dit feit heeft gebezigd. De rechtbank zal daar niet expliciet op ingaan. De door de raadsman aangevoerde feiten en omstandigheden zijn niet van die aard en ernst, dat de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen zoals die in de bijlage zijn weergegeven, in combinatie met hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder 2 aan verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

1. op 15 februari 2013, te Sterksel, gemeente Heeze-Leende, stoffen, te weten verontreinigd water, heeft gebracht in een kavelsloot aan of nabij de[adres] aldaar, zijnde een oppervlaktewaterlichaam, terwijl:


een daartoe strekkende vergunning niet was verleend door Onze Minister dan wel het bestuur van het betrokken waterschap en

daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur en

artikel 6.3 van de Waterwet niet van toepassing was.

2. in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 in de gemeente Heeze-Leende tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk meermalen heeft gehandeld in strijd met een voorschrift van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant d.d. 9 november 2006, welk voorschrift betrekking had op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het veranderen van de werking van een inrichting gevestigd te Sterksel, [adres], immers werd toen daar telkens, in strijd met voorschrift 4.1.10, overtollig water uit de bassins geloosd op de wasplaats en niet in een gesloten tankwagen overeenkomstig de wettelijke voorschriften afgevoerd naar een erkend verwerker;

of
in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 in de gemeente Heeze-Leende tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, dat bestond uit het veranderen van de werking van een inrichting, zijnde genoemde inrichting een inrichting, als bedoeld in Onderdeel C, categorie 28.4 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die was gelegen aan de [adres], bestaande die veranderde werking uit lozen van afvalwater op de wasplaats.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman van verdachte geconcludeerd dat verdachte er geen rekening mee had hoeven te houden dat op 15 februari 2013 smeltwater vanaf haar terrein in de aangrenzende kavelsloot zou kunnen komen doordat een grote hoeveelheid smeltwater op een bevroren bodem terecht zou komen en daardoor niet in de bodem zou kunnen trekken en vervolgens naar de kavelsloot zou afvloeien. De raadsman concludeert hieruit dat sprake is van overmacht als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Voor zover al uitgegaan moet worden van de lezing van verdachte dat sprake is van smeltwater, overweegt de rechtbank daartoe als volgt. De plotselinge aanwezigheid van een flinke hoeveelheid smeltwater op een deels bevroren ondergrond, vormt niet een zodanig extreme omstandigheid dat verdachte zich daarop niet had kunnen voorbereiden door het treffen van voorzieningen om ook onder de omstandigheden zoals die op 15 februari 2013 waren, te voorkomen dat verontreinigd water in de kavelsloot zou kunnen stromen. Nadat dit feit op 15 februari 2013 was geconstateerd, heeft verdachte de volgende dag een aarden wal opgeworpen waardoor het afvloeien van het water naar de kavelsloot is gestopt. Die voorziening had verdachte eerder kunnen en moeten treffen.
Ten aanzien van de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht bij beide feiten de misdrijfvariant wettig en overtuigend bewezen. Hij vordert dat verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot:
  • een geldboete van € 75.000,-- waarvan € 25.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en
  • drie maanden stillegging van de onderneming voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een veroordeling van verdachte kan worden volstaan met de oplegging van een geldboete. Stillegging van de onderneming, ook in voorwaardelijke vorm, is een te ingrijpende maatregel voor verdachte en doet geen recht aan de ernst en de omvang van de ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met situatie van verdachte, waaronder haar draagkracht, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting van 3 maart 2015 is gebleken.
In het nadeel van verdachte weegt mee dat verdachte zich, door water te lozen in strijd met de omgevingsvergunning, een concurrentievoordeel heeft verworven ten opzichte van haar branchegenoten die zich wel aan de voorgeschreven regels hebben gehouden en kosten hebben gemaakt om het overtollige water op legale wijze af te voeren.
De rechtbank is van oordeel, dat kan worden volstaan met het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke geldboete. Enerzijds wil de rechtbank daarmee de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds wil zij door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een [soortgelijk] strafbaar feit tegengaan.
De door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke stillegging van de onderneming zal de rechtbank niet opleggen. Oplegging van een dergelijke maatregel acht de rechtbank thans nog niet opportuun.
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat het passend en geboden is verdachte tot geldboeten te veroordelen, een en ander zoals hierna in het dictum nader zal worden omschreven.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 47, 51, 57, 62, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht,
1a, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten,
6.1, 6.2, 6.3 en 10.6 van de Waterwet en
1.1, 2.1, 2.3 en 8.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
De overtreding van:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 6.2, eerste lid van de Waterwet, begaan door een rechtspersoon.Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Het misdrijf van:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 aanhef en onder a of b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd

of

medeplegen van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1, eerste lid aanhef en onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
 Een
geldboetevan
€ 2.000,--[tweeduizend euro].

Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit.

 Een
geldboetevan
€ 75.000,--[vijfenzeventigduizend euro].
Bepaalt dat een gedeelte van deze geldboete groot
€ 25.000,-- [vijfentwintigduizend euro] niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.L.A. Boer, voorzitter,
mr. R.J. Bokhorst en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 17 maart 2015.
Bijlage bevattende de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen. [1]
TEN AANZIEN VAN HET ONDER 1 TEN LASTE GELEGDE FEIT
==================================================

Het relaas van [verbalisant 1].
[pag. 43-46]
pag. 43: Op 15 februari 2013 omstreeks 09.00 uur stelde ik een onderzoek in aan de [adres]. Van de aangetroffen situatie zijn foto’s gemaakt [foto’s pag. 55-61]. Vanaf de [adres] liep ik in westelijke richting langs de kavelsloot. De kavelsloot is een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in de Waterwet. Ik voerde een aantal veldmetingen uit met behulp van de geleidbaarheidsmeter, welke meting wordt aangeduid als EGV-waarde (elektrisch geleidingsvermogen) [foto’s meetpunten: pag. 53]. De geleidbaarheid geeft een indicatie van de in het water opgeloste zouten. De EGV-waarde van een niet verontreinigd oppervlaktewaterlichaam bedraagt circa 400 µS/cm (micro-Siemens per centimeter).
pag. 44: Ter hoogte van de poort op de noord-west hoek zag ik op twee plaatsen water van een op dat moment nog onbekende kwaliteit vanaf het bedrijfsterrein van [bedrijf] in de kavelsloot stromen [foto 3 t/m 10]. Ik schatte de hoeveelheid op circa 60 liter per minuut. Om de kwaliteit te kunnen vaststellen, nam ik omstreeks 10.20 uur in tweevoud, ten behoeve van een mogelijke contra-analyse, een monster met code 279040 van het geloosde terreinwater juist voor instroming in de kavelsloot [foto 13 en 14]. Ik zag dat het monster lichtgeel van kleur was en dat de EGV-waarde 1.870 µS/cm bedroeg. Omstreeks 11.00 uur betrad ik het bedrijfsterrein en voerde ik een EGV-meting uit bij meetpunt 7. De EGV-waarde van het terreinwater bedroeg 2.000 µS/cm [foto 11 en 12]. Ik zag dat dit water rechtstreeks via het terrein afstroomde in de kavelsloot.
Omstreeks 11.15 uur meldde ik mij bij [medeverdachte 1], bedrijfsleider / operationeel manager van [bedrijf]. Ik deelde hem mijn bevindingen mee, gaf aan dat ik monsters had genomen van het geloosde terreinwater teneinde de kwaliteit te kunnen vaststellen en ik vertelde [medeverdachte 1] dat zij recht hadden op de mogelijkheid tot contra-analyse. Hiervan is door [bedrijf] gebruik gemaakt. De contra-analysemonsters zijn nadien geanalyseerd door AL-West BV te Deventer. [medeverdachte 1] gaf aan dat zij de lozing vanaf het bedrijfsterrein in de kavelsloot zouden beëindigen.
Op 16 februari 2013 omstreeks 13.00 uur voerde ik op de locatie een hercontrole uit. Ik zag dat achter de poort op het bedrijfsterrein een zandwal was aangelegd en dat door die zandwal de lozing van terreinwater in de kavelsloot was beëindigd.

De brief van Waterschap de Dommel aan [bedrijf] van 15 maart 2013met bijlagen, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1]. Deze brief houdt onder meer en zakelijk weergegeven het navolgende in [pag. 74-76].
pag. 74: Op 15 februari 2013 bezocht ik uw bedrijf [bedrijf] aan de [adres] 43 in Sterksel. Ik controleerde de sloten rondom uw bedrijf. In deze brief leest u mijn bevindingen.
Bevindingen 15 en 16 februari 2013. Ik constateerde dat aan de noordzijde vanaf uw bedrijfsterrein een lozing van mogelijk verontreinigd water plaatsvond in de kavelsloot. Om de kwaliteit van dit water vast te stellen heb ik, in tweevoud, een monster genomen van het geloosde terreinwater. U heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot contra-analyse.
Toetsing lozingssituatie aan wetgeving. Op 3 januari 2013 is aan [bedrijf] een beschikking afgegeven op grond van de Waterwet. Deze beschikking lag ten tijde van deze lozing ter inzage vanaf 19 januari 2013 tot en met 1 maart 2013. Op het moment van de aangetroffen lozing was de “oude” Wvo-vergunning die van rechtswege is overgegaan in een Wm-vergunning nog van kracht. In die vergunning is lozing op oppervlaktewater niet toegestaan en op grond hiervan ook niet legaliseerbaar. Op grond van de nieuwe beschikking ingevolge de Waterwet is de lozing niet legaliseerbaar daar die vergunning voorschrijft dat het afvalwater slechts na toepassing van zuiveringstechnieken mag worden geloosd.

De brief van Waterschap de Dommel aan [bedrijf] van 24 april 2013opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1]. Deze brief houdt onder meer en zakelijk weergegeven het navolgende in [pag. 97-99].
pag. 98: De Wvo-vergunning van 24 oktober 2006 vermeldt expliciet dat het niet verontreinigd regenwater van het noordoostelijk terreindeel geloosd mag worden op een perceelsloot. Echter de lozing van 15 februari 2013 heeft plaatsgevonden op het noordwestelijk terreindeel. Uit de analyserapporten opgesteld door Aquon [pag. 80-82] en AL-West [pag. 77-79] blijkt dat het geloosde water verontreinigd terreinwater betrof.

De verklaring van [medeverdachte 2], directeur van verdachte, ter terechtzitting van 3 maart 2015 afgelegd.
Op 3 maart 2015 is er water vanaf het perceel van [bedrijf], gelegen aan de [adres], gemeente Heeze-Leende in de aan dit perceel grenzende kavelsloot gestroomd.
TEN AANZIEN VAN HET ONDER 2 TEN LASTE GELEGDE FEIT
==================================================

Het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3].
[pag. 154]
Op 18 februari 2013 omstreeks 14.00 uur voerden wij een milieuvlucht uit boven het ons bekende bedrijf [bedrijf] aan de [adres]. Om 14.04 uur heb ik, [verbalisant 2], van de locatie een luchtfoto genomen [pag. 156]. Op 19 februari 2013 bekeken wij de foto en wij zagen na inzoomen, dat op de wasplaats een trekker stond met daaraan een gierton gekoppeld. Wij zagen achter deze gierton een nat spoor richting de put van de wasplaats. Ook zagen wij dat aan de voor- en de zijkant van de trekker met gierton de wasplaats droog was.
Naar aanleiding van deze constatering voerden wij op 5 maart 2013 omstreeks 10.50 uur opnieuw een milieuvlucht uit boven het bedrijf. Hierbij hebben wij specifiek naar de wasplaats gekeken. Van de aangetroffen situatie heb ik, [verbalisant 2], omstreeks 11.02 uur foto’s genomen [pag. 158-161]. Wij zagen de trekker met aangekoppelde gierton op de wasplaats staan. Ook zagen wij uit de gierton vloeistof richting de put van de wasplaats stromen en wij zagen dat de wasplaats naast en voor de trekker droog was.

Het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3].
[pag. 196]
Op 8 augustus 2013 omstreeks 10.30 uur voerden wij een milieuvlucht uit boven het ons bekende bedrijf van [bedrijf] aan de [adres]. Omstreeks 10.35 uur zagen wij een groene trekker met aangekoppelde gele gierton op de wasplaats staan en wij zagen uit deze gierton lichtbruine vloeistof richting de put van de wasplaats stromen. Wij zagen dat de wasplaats naast de trekker droog was. Van de aangetroffen situatie heb ik, [verbalisant 2], foto’s genomen [foto’s pag. 200, 201].
Naar aanleiding van deze waarneming voerden wij omstreeks 11.40 uur opnieuw een controle boven het bedrijf uit. Omstreeks 11.42 uur zagen wij opnieuw een groene trekker met aangekoppelde gele gierton naast een bassin staan. Dit bassin is achter op het terrein gelegen. Wij zagen dat aan de gierton een slang gekoppeld was en dat deze slang was gekoppeld aan een buizenstelsel welke in het bassin met bruine vloeistof hing. Kennelijk werd hier vloeistof ingenomen. Omstreeks 11.48 uur zagen wij deze trekker met gierton wegrijden. Omstreeks 11.56 uur zagen wij deze trekker met gierton achteruit de wasplaats oprijden. Omstreeks 11.57 uur zagen wij deze trekker op de wasplaats staan en wij zagen uit de gierton lichtbruine vloeistof richting de put van de wasplaats stromen. Van de aangetroffen situatie heb ik, [verbalisant 2], foto’s genomen [foto’s pag. 203, 206].

Het relaas van [verbalisant 4].
[pag. 376-378]
pag. 376: Op 17 april 2013 werd ten behoeve van het onderzoek Duikerwants op het perceel van [bedrijf] aan de [adres] de technische hulpmiddelen camera met zich op gedeelte van bassins achterzijde perceel, camera met zicht op de wasplaats en baken op tractor met een dubbelassige tankwagen geplaatst.
Uit de camerabeelden van de wasplaats is gebleken dat in de periode van 30 mei tot en met 8 juli 2013 minimaal 145 keer een vloeistof geloosd werd op de wasplaats. Uit de bakengegevens is gebleken dat het baken zich op 30 juni 2013 acht maal ter hoogte van de wasplaats bevond.
pag. 378: In de periode van 26 juni tot en met 5 juli 2013 worden in totaal 54 lozingen op de wasplaats waargenomen. Alle lozingen vonden plaats met de tankwagen met de dubbele as. Op één geval na komen de vastgestelde tijden van begin lozingen op de camerabeelden overeen met de tijden van aankomst wasplaats volgens de bakengegevens.
Bij 48 van de 54 lozingen wordt het baken, voordat deze wordt waargenomen ter plaatse van de wasplaats, waargenomen op een locatie bij de bassins op de achterzijde van het terrein. Op één geval na komen de aankomsttijden volgens de bakengegevens overeen met de beelden op de camera. Bij zes waargenomen lozingen op de wasplaats wordt het baken in de periode daarvoor niet waargenomen bij locatie, de mestbassins. Uit de bakengegevens blijkt dat in vijf gevallen het baken zich voorafgaande aan de lozing bevindt tegenover de puinbreker, naast een depot met geel zand en in één geval nabij de puinbreker. Het baken is tussen de vier en vijftien minuten aanwezig. Vervolgens verplaatst het baken zich naar de wasplaats.

Het relaas van [verbalisant 4].
[pag. 434-436, inclusief foto’s]
Op 24 september 2013 omstreeks 08.58 uur bevond ik mij op de wasplaats op het terrein van [bedrijf] aan de [adres]. Ter plaatse zag ik een groene tractor met aangekoppelde gele dubbelassige giertank. Ik zag dat de achterzijde van de giertank in de richting van de afvoerput van de wasplaats stond. Ik zag dat aan de achterkant van de giertank, uit de meest linkse uitmonding en uit de uitmonding in het midden vloeistof stroomde. Op het bedrijfsterrein sprak ik een medewerker aan. Deze maakte zich later bekend als [medewerker1]. Ik hoorde hem zeggen “dat is water uit de bassins”.

Het besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant van 9 november 2006op de aanvrage van [bedrijf] [pag. 623-720]
pag. 623: Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op een aanvraag ingekomen van [bedrijf] aan de [adres] om een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4 eerste lid van de Wet milieubeheer.
pag. 664: Besluit de door [bedrijf] aangevraagde vergunning als bedoeld in artikel 8.4 eerste lid Wet milieubeheer, te verlenen. Aan de vergunning worden de voorschriften en beperkingen verbonden, zoals in de bijhorende voorschriften zijn opgenomen.
pag. 686: 4. Bodembescherming, bassins percolaat en hemelwater.
4.1.10: Overtollig water uit de bassins dient in een gesloten tankwagen overeenkomstig de wettelijke voorschriften uit de inrichting te worden afgevoerd naar een erkend verwerker.
pag. 666: Besluit 9 november 2006, Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant.

Het relaas van [verbalisant 5].
[pag. 220-232]
pag. 222: Voor de inrichting [bedrijf] gelegen aan de [adres], is een Wm-vergunning afgegeven welke op 18 december 2012 in werking is getreden. De onderhavige wasplaats is krachtens de milieuvergunning vergund voor het afspuiten/reinigen van voertuigen. Het lozen van afvalwater, anders dan ontstaan bij het reinigen van voertuigen middels deze wasplaats, is een wijziging van de werking van de inrichting. Het veranderen of het veranderen van de werking van de inrichting is in strijd met het verbod van artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht [hierna: Wabo]. Voorschrift 4.1.10 van de milieuvergunning luidt: “Overtollig water uit de bassins dient in een gesloten tankwagen overeenkomstig de wettelijke voorschriften uit de inrichting te worden afgevoerd naar een erkend verwerker”. Overtreding van dit voorschrift is overtreding van artikel 2.3 onder a van de Wabo.

Het relaas van [verbalisant 6].
[pag. 219]
Op 17 december 2013 werd door mij het geautomatiseerde systeem bevraagd waarin alle meldingen van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen [systeem Amice] over de periode 1 februari 2013 tot en met 30 september 2013 met als ontdoeners [bedrijf]. Gebleken is dat in deze periode geen afvalwater werd afgegeven.

De verklaring van [medeverdachte 3]
[pag. 849a-886]
pag. 851: Sinds 4 oktober 2010 ben ik bij [bedrijf] werkzaam. Mijn werk bestaat uit het stofvrij houden en het schoonhouden van de locatie. Ik heb op de wasplaats een gierton met schoon water geloosd. Als het regent wordt het water met een pomp afgevoerd naar een bassin. Vanuit het bassin pomp ik het water in de tank en ik rijd het uit over het terrein. Ik zuig ook wel eens water op dat in plassen op het terrein aanwezig is. Dit water pomp ik in de bassins.
pag. 854: Op 24 september 2013 heb ik de watertank gevuld vanaf het punt bij de wasplaats. Dat is een pomp met grondwater. Toen het 09.00 uur was ben ik gaan pauzeren. Als er veel water is loos ik
pag. 855: ook in de mestzakken. Deze worden dan gebruikt als waterreservoirs. U toont mij de foto’s 1 tot en met 11 [pag. 856a-864] De persoon op foto 2 ben ik. Ik zie op de foto’s dat daar water wordt gelekt [opmerking rechtbank: foto’s zijn onder meer gemaakt op 30 mei 2013, 10 juni 2013, 12 juni 2013, 13 juni 2013 en 21 juni 2013.
Soms lekt de tank veel, soms minder. De persoon op foto 19 [pag. 872] ben ik [rechtbank: gemaakt op 6 juli 2013]. Ik denk dat het mij te verwijten is dat er zoveel water is weggevloeid bij de wasplaats.
pag. 881: U confronteert mij met de camerabeelden die van de wasplaats zijn gemaakt. De persoon die in beeld komt en langs de tractor loop ben ik. Ik zie dat er een beetje water uit komt. De beelden die u mij laat zien, zijn van één keer. Kennelijk haal ik daar bewust de hendel van de aanhangwagen over zodat het water er sneller uitloopt.
pag. 882: Op 24 september 2013 heb ik bij de bassins water ingenomen. Bij de wasplaats ben ik gaan pauzeren. Ik heb toen de tank open gezet om te controleren of er nog water in zat. Toen jullie er waren heeft de lozing nog maar vijf minuten geduurd. Als ik klaar ben met mijn werk of als ik iets anders ga doen zet ik de tractor op de wasplaats. Ik zet de tractor daar al twee jaar neer.

De verklaring van [medeverdachte 4].
[pag. 895-918]
pag. 896: Ik ben de planner. Ik verdeel de werkzaamheden. De taak van [medeverdachte 3] is stofbestrijding. [medeverdachte 3] kreeg in de beginfase zijn werkinstructies van mij. Sindsdien is er niets meer veranderd en werkt hij naar eigen inzicht.
pag. 895: De reden dat [medeverdachte 3] de tractor op de wasplaats parkeert, is omdat deze lekt. Het parkeren vindt plaats tijdens de schaft, lunch en ’s-avonds aan het eind van de werkdag wanneer [medeverdachte 3] stopt met werken. Verder parkeert hij de tractor met tank op de wasplaats wanneer er geen stof behoeft te worden bestreden. Ik denk dat de watertank, het is een oude giertank, al enkele maanden lekt.
pag. 896: Ik heb zelf wel eens gezien dat de waterton met de ketsplaat open stond en dat er breedwerpig water werd geloosd. Dat was ook zo op de wasplaats.
pag. 899: Wat ik op de luchtfoto’s [pag. 903-913] zie is geen lekken meer. Ik sta er van te kijken dat dit routinematig plaatsvindt [opmerking rechtbank: Deze foto’s zijn onder meer gemaakt op 15 februari 2013, 5 maart 2013, 16 april 2013, 8 augustus 2013].

De verklaring van [medeverdachte 1].
[pag. 928-937]
pag. 928: Ik ben operationeel manager bij [bedrijf] aan de [adres]. Binnen de inrichting zijn de afvalwaterstromen hemelwater en percolaatwater.
pag. 929: Percolaatwater is afkomstig uit compostering. Het percolaatwater wordt in het composteringsproces teruggebracht. Het hemelwater wordt gebruikt voor de stofbestrijding op het hele terrein. Ik heb met [medeverdachte 3], de planner en de werfcoördinator besproken op welke locaties we conform de omgevingsvergunning hemelwater/terreinwater en percolaatwater mogen toepassen. De waterton wordt op de wasplaats gestald wanneer [medeverdachte 3] koffie gaat drinken of naar de werkplaats gaat. De watertank is een gele ton aangedreven door een tractor. Er zitten afsluiters en sproeiknoppen op.
pag. 931: U deel mij mede dat er een groot aantal lozingen van afvalwater op de wasplaats is vastgelegd en toont mij enkele afdrukken van opgenomen camerabeelden waarop een lozing op de wasplaats zichtbaar is. Ik kan niet geloven dat [medeverdachte 3] de lozingen op eigen titel doet.
pag. 935: U confronteert mij met camerabeelden van de wasplaats waarop het lozen van water via de wasplaats zichtbaar is. Ik snap niet waarom [medeverdachte 3] dit doet.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, dienst regionale recherche, team milieu, proces-verbaalnummer PL2200-2013037779 [onderzoek Duikerwants], afgesloten op 28 februari 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 946.