ECLI:NL:RBOBR:2015:1374

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
01/995007-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van operationeel manager wegens gebrek aan bewijs van betrokkenheid bij lozen van overtollig water

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een operationeel manager van een recyclingbedrijf. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van het feitelijk leidinggeven aan het in strijd met de verleende omgevingsvergunning lozen van overtollig water via de wasplaats van het bedrijf. De tenlastelegging betrof handelingen die plaatsvonden tussen 18 februari 2013 en 24 september 2013 in de gemeente Heeze-Leende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte van het primair ten laste gelegde feit zou worden vrijgesproken, maar voor het subsidiair ten laste gelegde feit werd een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete geëist.

Tijdens de zitting op 3 maart 2015 is gebleken dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de verboden gedragingen die plaatsvonden op het terrein van het bedrijf. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte het plegen van de ten laste gelegde overtreding heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de zaak hebben beoordeeld op basis van de ingebrachte stukken en het verhandelde ter terechtzitting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/995007-14
Datum uitspraak: 17 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1963],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
3 maart 2015. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 januari 2015. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 maart 2015 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013, in de gemeente Heeze-Leende, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans een maal, heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant d.d. 9 november 2006, welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten, veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting, gevestigd te [adres 2], immers werd toen daar telkens, in strijd met voorschrift 4.1.10, overtollig water uit de bassins geloosd op de wasplaats en niet in een gesloten tankwagen overeenkomstig de wettelijke voorschriften afgevoerd naar een erkend verwerker
en/of
hij in of omstreeks de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013, in de gemeente Heeze-Leende, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het veranderen en/of veranderen van de werking, van een inrichting en/of het na veranderingen te hebben aangebracht of de werking te hebben veranderd in werking hebben van die inrichting ten aanzien van die veranderingen en/of die veranderde werking zijnde genoemde inrichting een inrichting, als bedoeld in Onderdeel C, categorie 28.4 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, in elk geval als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die was gelegen aan de [adres 2], bestaande die veranderingen en/of die veranderde werking uit lozen van afvalwater op de wasplaats;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf], althans een rechtspersoon, in of omstreeks de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013, in de gemeente Heeze-Leende, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans een maal, heeft gehandeld in strijd met een of meer voorschrift(en) van de omgevingsvergunning van Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant d.d. 9 november 2006, welk(e) voorschrift(en) betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het oprichten, veranderen of veranderen van de werking en/of het in werking hebben van een inrichting, gevestigd te [adres 2], immers werd toen daar telkens, in strijd met voorschrift 4.1.10, overtollig water uit de bassins geloosd op de wasplaats en niet in een gesloten tankwagen overeenkomstig de wettelijke voorschriften afgevoerd naar een erkend verwerker, hebbende hij opdracht gegeven tot dat/die feit(en) en/of feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging(en);
en/of
[bedrijf], althans een rechtspersoon, in of omstreeks de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013, in de gemeente Heeze-Leende, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het veranderen en/of veranderen van de werking, van een inrichting en/of het na veranderingen te hebben aangebracht of de werking te hebben veranderd in werking hebben van die inrichting ten aanzien van die veranderingen en/of die veranderde werking zijnde genoemde inrichting een inrichting, als bedoeld in Onderdeel C, categorie 28.4 van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, in elk geval als bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die was gelegen aan de [adres 2], bestaande die veranderingen en/of die veranderde werking uit lozen van afvalwater op de wasplaats, hebbende hij opdracht gegeven tot dat/die feit(en) en/of feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging(en).

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van het primair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte, als opdrachtgever en als feitelijk leidinggever, zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar en een geldboete € 2.000,-- subsidiair 30 dagen hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft bepleit dat verdachte van de ten laste gelegde feiten behoort te worden vrijgesproken.
De bewijsbeslissing.
 Inleiding
Verdachte is als operationeel manager in loondienst werkzaam bij [bedrijf], gevestigd aan de [adres 2]. In die hoedanigheid is hij verantwoordelijk voor de wijze waarop de werkzaamheden bij [bedrijf] worden uitgevoerd.
In de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 is op het terrein van [bedrijf], in strijd met de aan het bedrijf verleende omgevingsvergunning overtollig water via de wasplaats geloosd. Bij vonnis van 17 maart 2015 is [bedrijf] als medepleger voor dit feit veroordeeld.
Primair wordt verdachte verweten dat hij dit feit mede heeft gepleegd. Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij voor dit feit opdracht heeft gegeven, dan wel dat hij aan dat feit feitelijk leiding heeft gegeven. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
 Medeplegen.
Uit het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting van 3 maart 2015 is niet gebleken dat verdachte enige handeling heeft verricht die er toe strekte dat in de periode van 18 februari 2013 tot en met 24 september 2013 op het bedrijfsterrein van [bedrijf] water op de wasplaats werd geloosd. Evenmin is gebleken dat verdachte op zodanig nauwe en bewuste wijze met een ander heeft samengewerkt dat hij op grond daarvan als medepleger van deze handeling kan worden aangemerkt.
Gelet hierop acht de rechtbank het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
 Opdracht geven en/of feitelijk leiding geven.
De rechtbank dient ten slotte de vraag te beantwoorden of verdachte als opdrachtgever dan wel als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt. In dit verband zijn de criteria zoals door de Hoge Raad geformuleerd in de arresten Slavenburg I en II van belang. In het eerstgenoemde arrest heeft de Hoge Raad bepaald dat sprake is van feitelijk leidinggeven als de verdachte van de verboden gedraging op de hoogte was. In het arrest Slavenburg II is dit vereiste genuanceerd door te bepalen dat onder omstandigheden sprake kan zijn van feitelijk leidinggeven aan de verboden gedraging, indien de verdachte maatregelen ter voorkoming van die gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is en hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk bevordert.
Uit de inhoud van het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting van 3 maart 2015 is de rechtbank niet gebleken dat verdachte van voormelde gedraging – het lozen van water op de wasplaats in strijd met de aan [bedrijf] verleende vergunning – op de hoogte was, of daarvan op de hoogte had kunnen of moeten zijn.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden maken dat er onvoldoende redenen zijn om verdachte voor de verboden gedraging aansprakelijk te achten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte het plegen van de ten laste gelegde overtreding heeft aanvaard. Verdachte zal van het ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.

DE UITSPRAAK

Spreekt verdachte vrij van de primair en subsidiair aan hem ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.L.A. Boer, voorzitter,
mr. R.J. Bokhorst en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 17 maart 2015.