ECLI:NL:RBOBR:2015:1337

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
01/879319-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van jonge kinderen door vader met gevangenisstraf en voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van zware mishandeling van zijn twee jonge kinderen, geboren in 2013. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 500 dagen, waarvan 135 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De verdachte was verantwoordelijk voor het toebrengen van ernstig lichamelijk letsel aan zijn kinderen, waaronder meerdere ribbreuken en andere fracturen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met kracht zijn kinderen heeft vastgepakt en gedrukt, wat heeft geleid tot de ernstige verwondingen. De rechtbank heeft echter de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag van een van de kinderen en de mishandeling van zijn echtgenote, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn geestelijke gezondheid en de stressvolle situatie waarin hij zich bevond, en heeft besloten tot een deels voorwaardelijke straf. De verdachte moet zich tijdens de proeftijd houden aan verschillende voorwaarden, waaronder een contactverbod met zijn kinderen en deelname aan een behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879319-14
Datum uitspraak: 13 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1]1968,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 februari 2015, 10 februari 2015, 9 januari 2015, 17 oktober 2014, 26 september 2014 en 4 juli 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 mei 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 17 oktober 2014 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 24 februari 2014 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1](geboren op [geboortedatum 2] 2013) van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1](ruw en/of hardhandig) vast heeft gepakt en/of (vervolgens) hard/stevig door elkaar heeft geschud en/of (met kracht) heeft gedwongen te drinken en/of (vervolgens) de keel van die[slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen, in elk geval de luchtwegen van die[slachtoffer 1]heeft afgesloten, en/of met kracht op de borst van die [slachtoffer 1] heeft gedrukt en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1](met kracht) van hem af heeft gegooid waardoor het hoofd van [slachtoffer 1](met kracht) achterover is geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(artikel 45 en 287 Wetboek van Strafrecht)
2. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 december 2013 tot en met 24 februari 2014 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, meermalen, althans éénmaal, aan zijn, verdachte's, kinderen, in elk geval aan (een) perso(o)n(en) genaamd
-[slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2] 2013 en/of -[slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3]2013
(telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
-[slachtoffer 1] (tenminste) 20, althans een groot aantal, ribbreuken (beiderzijds en/of achterwaarts en/of zijwaarts) en/of een breuk aan het linker bovenarmbot en/of een breuk aan het linkerspaakbeen en/of een breuk aan het linkerdijbeen en/of
-[slachtoffer 2] (tenminste) 13, althans een groot aantal, ribbreuken (beiderzijds en/of achterwaarts en/of zijwaarts) en/of (een) breuk(en) (beiderzijds) aan het spaakbeen en/of ellepijp en/of een breuk aan het scheenbeen en/of een breuk aan het linkerdijbeen
heeft toegebracht, door [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 2] (telkens) opzettelijk hard en/of stevig vast te pakken en/of te drukken en/of knijpen (onder andere in het gezicht) en/of (vervolgens) hard en/of stevig door elkaar te schudden en/o te slaan en/of stompen en/of (met kracht) neer te gooien en/of (met kracht) te laten vallen en/of (met kracht) tegen de deur en/of deurstijl aan te laten komen, in elk geval door mechanisch geweld toe te passen;
(artikel 302 en 304 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 december 2013 tot en met 24 februari 2014 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (telkens) opzettelijk zijn kind(eren), in elk geval aan (een) perso(o)n(en) genaamd
-[slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2] 2013 en/of -[slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3] 2013
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met dat opzet die [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 2] (telkens) opzettelijk hard en/of stevig vast te pakken en/of te drukken en/of knijpen (onder andere in het gezicht) en/of (vervolgens) hard en/of stevig door elkaar te schudden en/of te slaan en/of stompen en/of (met kracht) neer te gooien en/of (met kracht) te laten vallen en/of (met kracht) tegen de deur en/of deurstijl aan te laten komen, in elk geval door mechanisch geld toe te passen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(artikel 45, 302 en 304 Wetboek van Strafrecht)
Meer subsidiair, althans indien vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 december 2013 tot en met 24 februari 2014 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, meermalen, althans éénmaal, opzettelijk mishandelend zijn, verdachte’s, kind(eren), in elk geval (een) perso(o)n(en) genaamd
  • [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2]2013 en/of
  • [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3]2013
hard en/of stevig vast heeft gepakt en/of gedrukt en/of heeft geknepen (onder andere in het gezicht) en/of (vervolgens) hard en/of stevig door elkaar heeft geschud en/of heeft geslagen en/of gestompt en/of (met kracht) neer heeft gegooid en/of (met kracht) laten vallen en/of (met kracht) tegen de deur en/of deurstijl aan laten komen, in elk geval mechanisch geweld heeft toegepast, waardoor deze letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
(artikel 300 en 304 Wetboek van Strafrecht)
3. Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2013 tot en met 18 maart 2014 te Eindhoven, althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal, opzettelijk mishandelend zijn echtgenoot en/of levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer 3], heeft geslagen en/of gestompt en/of (harde) voorwerpen tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gegooid, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden
(artikel 300 en 304 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Op 25 februari 2014 heeft vertrouwensarts [vertrouwensarts] van het AMK (Advies Meldpunt Kindermishandeling) een melding gedaan van kindermishandeling. Zij meldde dat het AMK op 24 februari 2014 bij de [familie]wonende aan de [adres 1] te [woonplaats 1] twee baby’s uit huis had laten plaatsen. De tweeling, [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]), beiden geboren op [geboortedatum 3] 2013, is onderzocht en bij beide kinderen werd letsel geconstateerd, waaronder gebroken ribben. Verdachte is de vader van de tweeling. Hij wordt er van verdacht dat hij het letsel aan de kinderen heeft toegebracht. Onder 2 is dit primair ten laste gelegd als een zware mishandeling, subsidiair als een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als mishandeling. Ten aanzien van [slachtoffer 1] wordt verdachte daarnaast een poging tot doodslag verweten, ten laste gelegd onder 1. Verdachte wordt er ten slotte van verdacht dat hij ook zijn echtgenote [slachtoffer 3], de moeder van de kinderen, heeft mishandeld; dit is ten laste gelegd onder 3.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het ten laste gelegde onder 1, 2 primair en 3.
De officier van justitie stelt zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt dat verdachte op 24 februari 2014 heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, onder andere doordat hij hem eerst heeft gedwongen te drinken, vervolgens heeft geprobeerd zijn keel dicht te knijpen dan wel met kracht op zijn borst heeft gedrukt en ten slotte daarna met kracht van hem af heeft gegooid. De officier van justitie stelt dat sprake is voorwaardelijk opzet, dat verdachte het risico dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden heeft aanvaard. Het is een feit van algemene bekendheid dat jonge baby’s kwetsbaar zijn en dat je daar voorzichtig mee moet omgaan.
Gelet op die kwetsbaarheid en het grote aantal rib- en botbreuken bij beide kinderen acht de officier van justitie ook het ten laste gelegde onder 2 primair, de zware mishandeling, bewezen. De officier van justitie heeft daartoe verder opgemerkt dat beide kinderen nog steeds onder behandeling zijn van een fysiotherapeut en achterlopen in hun motorische ontwikkeling.
De officier van justitie acht ten slotte het onder 3 ten laste gelegde bewezen gelet op de verklaringen van [slachtoffer 3]en de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 3]heeft geduwd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft verzocht verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrij te spreken.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet het opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om letsel toe te brengen aan de kinderen. De raadsman heeft verder aangevoerd dat niet is uit te sluiten dat het letsel is toegebracht door de echtgenote van verdachte.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman verder aangevoerd dat geen letsel is geconstateerd dat duidt op een schudincident, dat er geen getuigen zijn die op 24 februari 2014 zelf hebben waargenomen dat verdachte letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer 1]en dat het NFI een schudincident ter zijde schuift.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat het letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, zodat (in juridische termen) eenvoudige mishandeling overblijft.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat door [slachtoffer 3] geen aangifte is gedaan, dat verklaringen van getuigen ontbreken en dat uit de bewijsmiddelen ook niet volgt dat [slachtoffer 3] pijn of letsel heeft bekomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij lomp is geweest bij de verzorging van de kinderen, dat hij het letsel bij de kinderen heeft veroorzaakt, maar dat geen sprake is geweest van opzet. Verdachte heeft ontkend dat hij zijn echtgenote heeft mishandeld.
Het oordeel van de rechtbank [1] .
Vrijspraak feit 1
Verdachte wordt verweten dat hij heeft geprobeerd zijn zoontje [slachtoffer 1]van het leven te beroven door hem ruw en/of hardhandig vast te pakken, hard/stevig door elkaar te schudden, te dwingen te drinken, de keel dicht te knijpen, met kracht op de borst te drukken en/of met kracht van hem af te gooien. De rechtbank zal deze handelingen afzonderlijk bespreken.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende aanknopingspunten bevat voor de vaststelling dat sprake is geweest van schudden. Dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts, heeft aangegeven dat de geconstateerde ribbreuken op theoretische gronden ontstaan kunnen zijn in het kader van een schudincident, maar dat daar in dit geval verder geen aanwijzingen voor zijn gevonden.
Ten aanzien van het dwingen tot drinken waarover [slachtoffer 3] heeft verklaard en waar het wondje bij de tongbasis ter hoogte van de aanhechting van het tongriempje mogelijk door is veroorzaakt, aldus dr. Nijs, is de rechtbank van oordeel dat deze handeling op zichzelf, zonder toelichting die ontbreekt, geen poging tot doodslag oplevert.
Ook het ruw en/of hardhandig vastpakken van [slachtoffer 1], hetgeen verdachte wel erkent, levert naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf geen poging tot doodslag op.
De verdenking dat verdachte de keel van [slachtoffer 1] heeft dicht geknepen is met name gebaseerd op het whats app bericht dat [slachtoffer 3]op 24 februari 2014 heeft verzonden aan [casemanager], voormalig casemanager bij Steunpunt Huiselijk Geweld, onder meer inhoudende: “just now [verdachte] tried to strangeling [slachtoffer 1]” en de verklaring van getuige [getuige 1] dat [slachtoffer 3] in het ziekenhuis vertelde dat verdachte [slachtoffer 1] aan het wurgen was. De rechtbank kan echter niet met zekerheid uitsluiten dat de door [slachtoffer 3]gekozen woorden het gevolg zijn van een onvoldoende beheersing van de Engelse taal. De rechtbank heeft hierbij mede gelet op de latere verklaring van [slachtoffer 3]waarin zij zegt dat verdachte [slachtoffer 1]op de borst vast had en niet rond zijn nek. Daarnaast is geen letsel geconstateerd dat past bij het dichtknijpen van de keel. De rechtbank acht op grond van vorenstaande niet komen vast te staan dat verdachte de keel van [slachtoffer 1] dicht heeft geknepen.
In de hiervoor bedoelde latere verklaring zegt [slachtoffer 3] verder dat verdachte heel boos was en drukte op de baby. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op de borst van [slachtoffer 1]heeft gedrukt, dat hij hard gedrukt kan hebben en dat hij toen te ver is gegaan. Bij [slachtoffer 1] zijn 20 ribbreuken geconstateerd. Deze deels recente ribbreuken zouden mogelijk kunnen passen bij het drukken op de borst, maar het letsel is daarvoor niet kenmerkend. Verder is de kracht waarmee dit drukken heeft plaatsgevonden onduidelijk en was dit letsel volgens dr. Nijs bovendien niet levensbedreigend. Dat tezamen maakt dat de rechtbank niet kan vaststellen dat de aanmerkelijke kans bestond dat[slachtoffer 1] door het drukken op de borst had kunnen komen te overlijden.
[slachtoffer 3] heeft haar verklaringen over het gooien van [slachtoffer 1] door verdachte later genuanceerd, door aan te geven dat het meer ruw neerleggen was, en niet gooien. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij [slachtoffer 1] slechts heeft neergelegd. Nu het dossier en het verhandelde ter zitting geen andere bewijsmiddelen heeft opgeleverd die wijzen op het gooien van [slachtoffer 1], acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] van zich af heeft gegooid.
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken
.
Feit 2
Op 4 maart 2014 heeft [vertrouwensarts], werkzaam als vertrouwensarts bij het AMK, aangifte gedaan van kindermishandeling betreffende [slachtoffer 1]en [slachtoffer 2] geboren op [geboortedatum 2]2013 [2] en wonende aan de [adres 1]te [woonplaats 1]. Verdachte is de vader van de kinderen [3] .
Na een bericht van [slachtoffer 3], echtgenote van verdachte en moeder van de kinderen, aan [casemanager] [4] , voormalig casemanager Steunpunt Huiselijk Geweld, op 24 februari 2014 hebben [casemanager], [maatschappelijk werker], onderzoeker-maatschappelijk werker bij het AMK en [getuige 1], werkzaam bij Bureau Jeugdzorg, afdeling spoedeisende zorg, het gezin diezelfde dag bezocht [5] . Zij constateerden blauwe plekken bij beide kinderen [6] .
De kinderen zijn vervolgens naar het ziekenhuis gebracht om te worden onderzocht door een kinderarts [7] . Er werden röntgenfoto’s gemaakt van het skelet van beide baby’s. Prof. dr. [kinderradioloog], kinderradioloog met forensische expertise, heeft het radiologisch beeldmateriaal herbeoordeeld en op 19 september 2014 is door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts bij het NFI, een rapport opgemaakt [8] .
Bij [slachtoffer 1] werden 20 ribbreuken (beiderzijds, achterwaarts en zijwaarts) en hoekfracturen aan het linker bovenarmbot, het linkerspaakbeen en het linkerdijbeen geconstateerd. Bij [slachtoffer 2]werden 13 ribbreuken (beiderzijds, achterwaarts en zijwaarts) en hoekfracturen (beiderzijds) aan het spaakbeen, de ellepijp, het scheenbeen rechts en het linkerdijbeen geconstateerd [9] .
Dr. Nijs heeft geconcludeerd dat de geconstateerde ribbreuken en fracturen bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in onderling samenhang bezien zeer veel waarschijnlijker zijn in een niet-accidenteel kader dan in een accidenteel kader of door een medische oorzaak. Ook heeft hij geconcludeerd dat, gelet op de verschillen in radiologische dateringen en de verspreiding van het geheel aan afwijkingen over het lichaam, bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]sprake moet zijn geweest van meerdere (tenminste twee) forse krachtsinwerkingen [10] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte genoemde letsels aan de kinderen heeft toegebracht. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij degene is geweest die de letsels heeft veroorzaakt en ook anderszins is niet gebleken dat iemand anders dan verdachte, in het bijzonder [slachtoffer 3], die letsels heeft veroorzaakt. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank acht in dat verband bewezen dat verdachte beide kinderen telkens hard en stevig heeft vastgepakt en heeft gedrukt. Verdachte heeft verklaard dat hij de kinderen met te veel kracht heeft opgepakt [11] en dat hij de verwondingen heeft veroorzaakt [12] . Verder acht de rechtbank komen vast te staan dat verdachte [slachtoffer 1] met kracht heeft laten vallen en dat hij één van de kinderen met kracht tegen de deurstijl heeft laten komen [13] , in elk geval mechanisch geweld heeft toegepast, waaronder het op ruwe wijze de handjes en beentjes van de kinderen in de kleding doen bij het aankleden [14] . Voor de overige tenlastegelegde handelingen is onvoldoende bewijs voorhanden. Voor wat betreft het door elkaar schudden van of gooien met de kinderen verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover bij de bespreking van feit 1 heeft overwogen. Verdachte ontkent voorts dat hij de kinderen heeft geslagen, gestompt of geknepen terwijl het dossier ook geen aanknopingspunten bevat voor de vaststelling dat hiervan sprake is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. Verdachte wist dat hij, kortgezegd, overbelast raakte [15] en dat het niet goed was hoe hij met de kinderen omging, te weten het vasthouden van de kinderen en de wijze waarop hij met hen de trap op- en afging [16] . Het is een feit van algemene bekendheid dat het op een dergelijke wijze omgaan met een kwetsbare jonge baby een aanmerkelijk risico op zwaar lichamelijk letsel met zich brengt. Verdachte is op dezelfde wijze doorgegaan en heeft geen hulp gevraagd. Hij heeft aldus de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zou hebben bewust aanvaard. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank dient thans te beoordelen hoe het bij [slachtoffer 1]en [slachtoffer 2] geconstateerde letsel dient te worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Bij beide kinderen is een zeer groot aantal breuken geconstateerd. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren nog jonge baby’s en derhalve bijzonder kwetsbaar. Lichamelijk letsel is als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Gelet op de zeer grote hoeveelheid breuken, de kwetsbaarheid van de kinderen en te meer gelet op de omstandigheid dat beide kinderen nog steeds onder behandeling zijn bij een kinderarts en fysiotherapie krijgen [17] is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank zal de bewezen verklaarde periode niet inkorten, zoals subsidiair is aangevoerd door de officier van justitie. Op grond van het dossier kan een exacte datum waarop de mishandelingen een aanvang hebben genomen niet worden aangewezen, maar de rechtbank acht in ieder geval komen vast te staan dat de mishandelingen hebben plaatsgevonden op tijdstippen in de tenlastegelegde periode.
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder 2 primair heeft begaan zoals hierna bewezen is verklaard, te weten dat verdachte zijn beide zoontjes zwaar heeft mishandeld.
Vrijspraak feit 3
De echtgenote van verdachte, [slachtoffer 3], heeft meerdere verklaringen afgelegd inhoudende dat verdachte haar heeft mishandeld. [slachtoffer 3] heeft niet verklaard dat zij daarbij pijn en/of letsel heeft bekomen. In het dossier bevindt zich verder de verklaring van getuige [getuige 1]inhoudende dat zij van [slachtoffer 3] heeft gehoord dat verdachte haar heeft geslagen. Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 3] heeft mishandeld. Verdachte heeft wel verklaard dat hij haar heeft geduwd.
Nu het bewijs hoofdzakelijk afkomstig is uit één bron, namelijk [slachtoffer 3], de verklaring van verdachte daarvoor onvoldoende ondersteuning biedt en bovendien niet is komen vast te staan dat [slachtoffer 3]pijn en/of letsel heeft bekomen, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
2. primair
op tijdstippen in de periode van 3 december 2013 tot en met 24 februari 2014 te Eindhoven, aan zijn, verdachte’s, kinderen, genaamd
- [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2] 2013 en
- [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3]2013
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- [slachtoffer 1] 20 ribbreuken (beiderzijds en achterwaarts en zijwaarts) en een breuk aan het linker bovenarmbot en een breuk aan het linkerspaakbeen en een breuk aan het linkerdijbeen en
- [slachtoffer 2]13 ribbreuken (beiderzijds en achterwaarts en zijwaarts) en breuken (beiderzijds) aan het spaakbeen en ellepijp en een breuk aan het scheenbeen en een breuk aan het linkerdijbeen
heeft toegebracht, door [slachtoffer 1]en [slachtoffer 2] telkens opzettelijk hard en stevig vast te pakken en te drukken en/of (met kracht) te laten vallen en/of (met kracht) tegen de deurstijl aan te laten komen, in elk geval door mechanisch geweld toe te passen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de feiten 1, 2 primair en 3 gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij geen vertrouwen heeft in een ambulante behandeling zoals is geadviseerd door de gedragsdeskundigen. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport. Verdachte heeft geen woonruimte en wijst concrete plannen om ambulante hulp vorm te geven consequent af.
De officier van justitie acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats en heeft aangevoerd dat de benodigde hulpverlening kan worden vorm gegeven in het kader van een detentietraject. De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis gelet op de ernst van de feiten en de belangen van de kinderen.
In het geval de rechtbank toch een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen, verzoekt de officier van justitie om als bijzondere voorwaarde in ieder geval een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op te nemen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman acht een langere gevangenisstraf dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht niet passend bij de feiten en deze verdachte. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte hulp nodig heeft en dat verdachte deze hulp niet krijgt in detentie. De raadsman heeft verder aangevoerd dat ambulante hulpverlening in combinatie met een verplicht reclasseringscontact voldoende waarborgen biedt en dat het niet hebben van woonruimte geen reden mag zijn om een langere gevangenisstraf of klinische behandeling op te leggen. Het opleggen van een contactverbod is een mogelijkheid, maar acht de raadsman niet nodig. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inziet dat hij hulp nodig heeft en dat hij open staat voor een ambulante behandeling.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van zijn nog geen drie maanden oude zoontjes [slachtoffer 1]en [slachtoffer 2]. Feiten als deze, kindermishandeling, roepen gevoelens van afschuw, onbegrip en boosheid op, niet alleen in de naaste omgeving van het gezin, maar ook in de maatschappij als geheel. Dat geldt in deze zaak des te meer, omdat het feit is gepleegd door de eigen vader, van wie [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de eerste maanden van hun leven zeer afhankelijk waren. Het grote aantal door verdachte toegebrachte botbreuken bij beide baby’s onderstreept de ernst van het bewezenverklaarde nog verder.
De rechtbank wil wel aannemen dat verdachte zich met twee zeer jonge kinderen in een voor hem zware situatie bevond, omdat (nagenoeg) alle zorg voor de kinderen op hem rustte aangezien de moeder van de kinderen herstellende was van een keizersnede. De rechtbank rekent het verdachte echter ondanks die achtergrond aan dat hij, te meer omdat hij beperkt was wegens de gevolgen van een ongeval in het verleden, niet de hulp van anderen (familie of hulpverleners), heeft gezocht. In plaats daarvan heeft hij de tweeling slachtoffer laten worden van zijn onvermogen goed voor hen te zorgen en dat in zo ernstige mate dat hij de kinderen zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
De rechtbank houdt rekening met het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 januari 2015 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De rechtbank houdt verder rekening met de omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebrachte rapporten door dr. E.D.M. Masthoff, psychiater, d.d. 2 juni 2014 en drs. B.Y. van Toorn, psycholoog, d.d. 1 juni 2014. In deze rapporten wordt geadviseerd de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem toe te rekenen. De rechtbank neemt deze adviezen over en maakt deze tot de hare.
Dr. Masthoff en drs. Van Toorn adviseren een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: reclasseringstoezicht, gezinscoaching en een ambulante forensisch psychiatrische behandeling gericht op de problematiek van verdachte in een kliniek met affiniteit of kennis van niet aangeboren hersenletsel.
De reclassering heeft in haar rapport d.d. 19 februari 2015 geadviseerd tot het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelet op het door hen geconstateerde gebrek aan motivatie bij verdachte. Subsidiair, in het geval de rechtbank toch een (deels) voorwaardelijke straf zou opleggen, heeft de reclassering geadviseerd om bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten, kortweg, een meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling, een contactverbod met zijn kinderen, begeleid wonen en inzage geven in de financiële situatie.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De ernst van de feiten rechtvaardigt een gevangenisstraf.
De rechtbank neemt de inhoud van de adviezen van de gedragsdeskundigen dr. Masthoff en drs. Van Toorn over de aan verdachte op te leggen straf over. De rechtbank acht het van belang dat verdachte wordt behandeld voor zijn problematiek en verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij thans inziet hulp nodig te hebben en open te staan voor een ambulante behandeling. De rechtbank is er, gelet op de rapporten van de gedragsdeskundigen en op wat verdachte terzake heeft verklaard, anders dan de reclassering, onvoldoende van overtuigd dat de motivatie bij verdachte voor een (ambulante) behandeling ontbreekt.
De rechtbank zal de gevangenisstraf derhalve voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen met daaraan gekoppeld de door de reclassering (subsidiair) geadviseerde voorwaarden waaronder een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank zal dit contactverbod thans opleggen voor de duur van één jaar.
De rechtbank zal een proeftijd voor de duur van 3 jaar opleggen. De rechtbank acht het gelet op de ernst van de feiten, alsmede van de problematiek van verdachte zoals die uit de gedragskundige rapporten blijkt, van belang dat verdachte gedurende een lange periode onder toezicht blijft staan van de reclassering.
Alles afwegend zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 500 dagen waarvan 135 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht.
De rechtbank zal het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf. De tijd die resteert tot het einde van het onvoorwaardelijk deel van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geeft de reclassering gelegenheid om voorbereidingen te treffen voor het uitoefenen van het aan hen opgedragen toezicht en de begeleiding van de verdachte en verdachte voor zover nodig gelegenheid om in huisvesting te voorzien.
De rechtbank zal aldus een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot een wezenlijk andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, omdat verdachte wordt vrijgesproken van de poging doodslag van [slachtoffer 1] en de mishandeling van [slachtoffer 3]. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren. De rechtbank acht het van belang dat het contactverbod geldt op het moment dat verdachte in vrijheid wordt gesteld alsook dat de hulpverlening zo snel mogelijk in gang wordt gezet.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 27, 57, 302, 304.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 en 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder 2 primair bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

T.a.v. feit 2 primair:zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.

T.a.v. feit 2 primair:Gevangenisstraf voor de duur van 500 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 135 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich direct na het onherroepelijk worden van het vonnis of ontslag uit detentie meldt bij het Leger des Heils, Dr. Cuyperslaan 80 te Eindhoven, telefoonnummer[telefoonnummer]. Hierna moet de verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht (tot maximaal het einde van de proeftijd);
- een behandeling ondergaat bij de GGzE te Eindhoven of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, voor zo lang als de reclassering dit nodig acht;
- meewerkt aan aanmelding en daaruit voortkomende plaatsing in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, indien en voor zolang de reclassering dit nodig acht, daar verblijft en zich houdt aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- inzage geeft in zijn financiële situatie en zich houdt aan afspraken die over zijn financiële situatie gemaakt worden met begeleidende instanties;
- meewerkt aan begeleiding en adviezen van de diverse instanties en zich houdt aan de afspraken daarmee;
- gedurende het
eerste jaarvan de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben - in welke vorm dan ook, ook niet via derden - met de in deze strafzaak genoemde en aan verdachte bekende, bij een algeheel contactverbod belang hebbende personen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], een en ander met dien verstande dat onder dit contactverbod niet vallen contacten van of door tussenkomst van de advocaat van verdachte met genoemde personen.
De Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te
's-Hertogenbosch, wordt opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank beveelt dat de opgelegde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. M. Smit, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij en mr. H. Pol-Wildeman, griffiers,
en is uitgesproken op 13 maart 2015.
mr. Smit is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, genummerd BVH 2014025732, aantal doorgenummerd bladzijden: 454.
2.Aangifte [vertrouwensarts], dossierpagina 58
3.Aangifte [vertrouwensarts], dossierpagina 59
4.Verklaring[casemanager], dossierpagina 81
5.Aangifte [vertrouwensarts], dossierpagina 59, verklaring[casemanager], dossierpagina 82, verklaring [maatschappelijk werker], dossierpagina 92 en verklaring [getuige 1], dossierpagina 100-101
6.Aangifte [vertrouwensarts], dossierpagina 60, verklaring[casemanager], dossierpagina 82, verklaring [maatschappelijk werker], dossierpagina 94 en verklaring [getuige 1], dossierpagina 102
7.Aangifte [vertrouwensarts], dossierpagina 61, verklaring [casemanager], dossierpagina 83, verklaring [maatschappelijk werker], dossierpagina 95 en verklaring [getuige 1], dossierpagina 102
8.Rapport NFI, medisch forensisch onderzoek van een bijna 3 maanden oude tweeling met botbreuken en huidafwijkingen, opgemaakt door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, d.d. 19 september 2014, pagina 4
9.Rapport NFI, medisch forensisch onderzoek van een bijna 3 maanden oude tweeling met botbreuken en huidafwijkingen, opgemaakt door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, d.d. 19 september 2014, pagina 15-16
10.Rapport NFI, medisch forensisch onderzoek van een bijna 3 maanden oude tweeling met botbreuken en huidafwijkingen, opgemaakt door dr. H.G.T. Nijs, forensisch arts KNMG, d.d. 19 september 2014, pagina 18
11.Verklaring verdachte, dossierpagina 158
12.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting
13.Verklaring verdachte, dossierpagina 156
14.Verklaring[slachtoffer 3], dossierpagina 171
15.Verklaring verdachte, (o.a.) dossierpagina 185
16.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting
17.Proces-verbaal bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant] d.d. 13 oktober 2014