ECLI:NL:RBOBR:2015:1330

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
11 maart 2015
Zaaknummer
01-845600-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling van levensgezel en afwijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling

Op 12 maart 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren te Oss in 1969, die beschuldigd werd van het opzettelijk mishandelen van zijn levensgezel op 12 augustus 2014 te Oss. De rechtbank heeft de zaak behandeld na onderzoeken ter terechtzitting op 18 november 2014 en 26 februari 2015. De tenlastelegging betrof het slaan van de levensgezel, wat zou hebben geleid tot letsel en pijn. De officier van justitie eiste vrijspraak van de verdachte en afwijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, die eerder was opgelegd na een veroordeling tot vijf jaar gevangenisstraf in 2011.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zittingen is gebleken dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van zowel de verdachte als de levensgezel waren tegenstrijdig en er was onduidelijkheid over de toedracht van de gebeurtenissen op de bewuste dag. De verdachte heeft verklaard dat hij in reactie op een bijtincident van de levensgezel haar per ongeluk een blauw oog heeft bezorgd. De levensgezel heeft aanvankelijk verklaard dat de verdachte haar zonder aanleiding heeft geslagen, maar later gaf zij aan dat ze het zich niet meer precies kon herinneren.

De rechtbank concludeert dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren aan de mishandeling. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling afgewezen, aangezien de vrijspraak van de verdachte ook invloed heeft op deze vordering. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. H.F. Koenis, en de leden mr. J.H.P.G. Wielders en mr. M.L.W.M. Viering, in aanwezigheid van griffier mr. B.J. van Vugt-Jansen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845600-14
V.I. zaaknummer: 99/000214-44
Datum uitspraak: 12 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te Oss op [1969],
wonende te [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van de onderzoeken ter terechtzitting van 18 november 2014 en 26 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 oktober 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 augustus 2014 te Oss opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd, althans het lichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden. (artikel 304 Wetboek van Strafrecht)

De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.

De zaak met v.i.-zaaknummer 99/000214-44 is aangebracht bij vordering van 15 augustus 2014. Deze vordering heeft betrekking op de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van 609 dagen van de gevangenisstraf van 5 jaar, opgelegd bij arrest van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 3 mei 2011.
De veroordeelde is op 10 april 2013 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Op 15 augustus 2014 is de voorwaardelijke invrijheidstelling door rechter-commissaris geschorst. De veroordeelde is op 10 oktober 2014 wederom voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder voornoemde algemene voorwaarde.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie eist vrijspraak van verdachte en afwijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman bepleit vrijspraak van verdachte en afwijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Vrijspraak.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende duidelijk is geworden wat er op 12 augustus 2014 precies is voorgevallen tussen verdachte en zijn levensgezel [slachtoffer] en hoe [slachtoffer] aan het letsel is gekomen dat bij haar is geconstateerd. Verder is ook bij verdachte zelf letsel geconstateerd. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] hem eerst heeft gebeten en dat hij haar in reactie daarop per ongeluk een blauw oog heeft bezorgd. [slachtoffer] heeft in eerste instantie verklaard dat verdachte haar uit het niets heeft geslagen, maar verklaart later dat zij het niet meer exact weet en dat het ook zo kan zijn gegaan als verdachte verklaart.
In het licht hiervan kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk heeft geslagen. Evenmin kan worden bewezen dat het letsel wederrechtelijk is toegebracht. Van belang daarbij is de vraag of het handelen van verdachte geboden was ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Op basis van de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan de rechtbank niet buiten twijfel vaststellen of er al dan niet sprake van een noodweersituatie is geweest.
Motivering van de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling 99/000214-44.
Gelet op de vrijspraak van verdachte zal de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afwijzen.
DE UITSPRAAK
- Vrijspraak.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
- Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 28 augustus 2014 reeds geschorst.
- Wijst af de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met v.i. zaaknummer 99/000214-44.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.F. Koenis, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. M.L.W.M. Viering, leden,
in tegenwoordigheid van mr. B.J. van Vugt-Jansen, griffier,
en is uitgesproken op 12 maart 2015.