Op 12 maart 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren te Oss in 1969, die beschuldigd werd van het opzettelijk mishandelen van zijn levensgezel op 12 augustus 2014 te Oss. De rechtbank heeft de zaak behandeld na onderzoeken ter terechtzitting op 18 november 2014 en 26 februari 2015. De tenlastelegging betrof het slaan van de levensgezel, wat zou hebben geleid tot letsel en pijn. De officier van justitie eiste vrijspraak van de verdachte en afwijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, die eerder was opgelegd na een veroordeling tot vijf jaar gevangenisstraf in 2011.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zittingen is gebleken dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van zowel de verdachte als de levensgezel waren tegenstrijdig en er was onduidelijkheid over de toedracht van de gebeurtenissen op de bewuste dag. De verdachte heeft verklaard dat hij in reactie op een bijtincident van de levensgezel haar per ongeluk een blauw oog heeft bezorgd. De levensgezel heeft aanvankelijk verklaard dat de verdachte haar zonder aanleiding heeft geslagen, maar later gaf zij aan dat ze het zich niet meer precies kon herinneren.
De rechtbank concludeert dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om de verdachte schuldig te verklaren aan de mishandeling. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling afgewezen, aangezien de vrijspraak van de verdachte ook invloed heeft op deze vordering. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. H.F. Koenis, en de leden mr. J.H.P.G. Wielders en mr. M.L.W.M. Viering, in aanwezigheid van griffier mr. B.J. van Vugt-Jansen.