ECLI:NL:RBOBR:2015:1304

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
01/994067-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van valse facturen en feitelijk leidinggeven

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1960 en woonachtig in Eindhoven, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 10 maart 2015 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van feitelijk leidinggeven aan of het geven van opdracht tot het opnemen van valse facturen in de administratie van zijn bedrijf, [bedrijf 1]. De tenlastelegging betrof valse verkoopfacturen die zouden zijn opgemaakt tussen 1 maart 2009 en 23 februari 2010. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de dagvaarding van 2 januari 2013 en het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 16 april 2013, 12 november 2013 en 24 februari 2015.

De officier van justitie eiste een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Na het onderzoek concludeerde de rechtbank dat de tenlastegelegde facturen vals waren, maar dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als degene die opdracht had gegeven tot of feitelijk leiding had gegeven aan deze handelingen. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte geloofwaardig, waarbij hij aangaf dat hij door bedreigingen geen zeggenschap had over [bedrijf 1].

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de valse facturen en sprak hem vrij van alle tenlastegelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant, onder leiding van voorzitter mr. P.J.H. Van Dellen, met mr. M.Th. van Vliet en mr. M. Senden als leden, en griffier M.J.H. Rijnbeek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/994067-12
Datum uitspraak: 10 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats]op [geboortedatum] 1960,
wonende te [adres, woonplaats].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 april 2013, 12 november 2013 en 24 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 januari 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
[bedrijf 1], verder te noemen '[bedrijf 1]' op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1 maart 2009 tot en met 23 februari 2010 in de gemeente Eindhoven, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, (telkens) tezamen met anderen of een ander, althans alleeen, (telkens) opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs-)administratie van de [bedrijf 1], zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd (telkens) (een) (samenstel van) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, althans heeft vervalst hebbende de [bedrijf 1]en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen of laten opnemen en/of verwerken:
acht, althans een of meer verkoopfacturen, volgens factuuropschrift (telkens) afkomstig van de [bedrijf 1], (telkens) gericht aan [bedrijf 2](D-041, D-048, D-051, D-054, D-057, D-060, D-075 en D-082), telkens terzake verkoop en/of levering aan [bedrijf 2] terzake (een) op die factu(u)r(en) vermelde goed(eren) tegen (een) op die factu(u)r(en) vermelde prijzen/prijs,
zulks terwijl een verkoop en/of levering door de [bedrijf 1]van (een) goed(eren) zoals op die factu(u)r(en) vermeld in werkelijkheid (telkens) niet heeft plaatsgevonden, in elk geval (telkens) niet heeft plaatsgevonden tegen (een) op die factu(u)r(en) vermelde prijzen/prijs, zulks (telkens) met het oogmerk om voormeld(e) geschrift(en) (telkens) als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
(art. 225 lid 1 jo art. 51 Wetboek van Strafrecht)

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie vindt de verklaringen van verdachte niet geloofwaardig en acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie eist een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging is van mening dat het feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.

Vrijspraak.

De rechtbank ziet zich eerst gesteld voor de vraag of de tenlastegelegde facturen vals zijn. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De tenlastegelegde facturen zijn qua lay-out anders dan de gebruikelijke door [bedrijf 1]opgemaakte facturen. Uit het onderzoek van de FIOD is verder niet gebleken dat [bedrijf 2] heeft betaald voor de beweerdelijk door hen afgenomen auto’s, waarbij in een aantal gevallen naast die beweerdelijke verkoop aan [bedrijf 2] sprake is van een tweede verkoop door [bedrijf 1]aan een ander (bijvoorbeeld ten aanzien van de auto vermeld op document D-051). Voor enkele transacties geldt dat ten aanzien van de verkochte auto geen inkoopfactuur met betrekking tot die auto is aangetroffen, te weten wat betreft de auto’s vermeld op de documenten D-041 en D-054. In sommige gevallen zou de auto met verlies zijn doorverkocht. Een auto wordt beweerdelijk op 16 maart 2009 verkocht aan [bedrijf 2] voor € 62.500 (zonder dat bij [bedrijf 1] een voorafgaande corresponderende inkoopfactuur is aangetroffen), en wordt vervolgens op 27 maart 2009 door [bedrijf 1] voor een bedrag van € 102.185 (weer) van hen in-/ teruggekocht, terwijl [bedrijf 1]de dag daarvoor, 26 maart 2009, volgens een pro forma factuur de auto reeds had verkocht aan [bedrijf 3], waarvoor op 24 april 2009 per bank een bedrag van € 75.000 werd ontvangen (betreft auto vermeld op document D-075). Wat betreft de auto’s met betrekking tot de documenten D-051, D-060 en D-075 is het zo dat - volgens de facturen in de administratie van [bedrijf 1] - deze auto’s op een tijdstip door [bedrijf 1]zijn ingekocht dat ligt na het tijdstip dat deze auto’s door hen zijn verkocht. Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de tenlastegelegde facturen vals zijn.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat verdachte niet kan worden aangemerkt als degene die opdracht heeft gegeven tot dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan de verweten gedragingen. De rechtbank overweegt in dit verband dat zij de verklaring van verdachte, dat hij - kort gezegd - weliswaar op papier als feitelijk leidinggevende te boek stond, doch in werkelijkheid vanwege bedreigingen geen zeggenschap had over de [bedrijf 1]geloofwaardig.
De rechtbank acht daarbij van belang dat sprake is van een consistente verklaring, dat de personen die verdachte in dit verband noemt, waaronder [persoon 1], bestaande personen betreffen, dat in de verklaring van getuige [getuige 1]bevestiging kan worden gevonden voor het feit dat diens neef [persoon 1] daadwerkelijk op het bedrijf is geweest, dat de facturen een andere dan de gebruikelijke lay-out hebben en dat het bedrijfseconomisch gezien niet aannemelijk is dat verdachte op deze wijze zijn bedrijf inricht, nu dit vrijwel zeker verliezen oplevert. De rechtbank wijst er voor wat betreft dit laatste op dat bijvoorbeeld een geboekte verkoopopbrengst zonder corresponderende geboekte kostprijs zou lijden tot een belastingheffing over de integrale verkoopopbrengst zonder dat de kosten van de inkoop daarvan in aftrek kunnen worden gebracht.
Gelet op het voorgaande dient verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.J.H. Van Dellen, voorzitter,
mr. M.Th. van Vliet en mr. M. Senden, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 10 maart 2015.