ECLI:NL:RBOBR:2015:1301

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
01/879592-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor cocaïnedelen met vrijspraak voor deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het dealen van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 85 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van deelname aan een criminele organisatie, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat hij samen met anderen handelde.

De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 11 augustus 2014, en de rechtbank heeft de zaak behandeld op verschillende zittingen in 2014 en 2015. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen en afleveren van cocaïne in de periode van 1 september 2013 tot en met 30 mei 2014 in 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 1 november 2013 tot en met 25 april 2014 cocaïne had gedeald, gebaseerd op getuigenverklaringen en tapgesprekken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat het handelen in harddrugs ernstige schade toebrengt aan de gezondheid van gebruikers en dat dit gedrag niet kan worden genegeerd. Daarom werd een gevangenisstraf opgelegd, waarbij een deel voorwaardelijk werd gesteld om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee leden, en is openbaar gemaakt op 11 maart 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879592-14
Datum uitspraak: 11 maart 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1992,
wonende te [woonplaats,adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 september 2014, 4 december 2014 en 25 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 augustus 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2013 tot en met 30 mei 2014 in de gemeente 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2013 tot en met 30 mei 2014 in de gemeente 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakte(n) [medeverdachte 1]en/of [medeverdachte 2]/of [medeverdachte 3]en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde lid, namelijk het meermalen althans eenmaal (telkens) bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van cocaïne en/of heroïne, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging omtrent het bewijs.

Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht, gelet op de verklaringen die afnemers [getuige 1] [getuige 2]en [getuige 3] bij de politie hebben afgelegd, alsmede gelet op de inhoud van de tapgesprekken, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 november 2013 tot en met 25 april 2014 cocaïne heeft gedeald.
De rechtbank acht met de verdediging niet bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gehandeld en spreekt verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrij.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
in de periode van 1 november 2013 tot en met 25 april 2014 in de gemeente
's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 85 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een lange periode gehandeld in harddrugs. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft deze omstandigheden kennelijk ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen financiële gewin bij het feit.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1: Gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 85 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 11 maart 2015.