ECLI:NL:RBOBR:2015:1299

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
01/879263-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van drugshandel met vrijspraak voor deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het dealen van cocaïne en heroïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdachte werd vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 11 augustus 2014, en de rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting op 10 september 2014, 4 december 2014 en 25 februari 2015.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen en afleveren van cocaïne en heroïne in de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 mei 2014 in de gemeente 's-Hertogenbosch. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het bewezen verklaren van het eerste feit, maar niet voor het tweede feit, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat de verdachte gedurende een lange periode in harddrugs had gehandeld, wat aanzienlijke schade toebrengt aan de gezondheid van gebruikers en leidt tot andere criminele activiteiten. De rechtbank oordeelde dat een gevangenisstraf van 24 maanden passend was, met een voorwaardelijk deel om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarnaast werden er voorwaarden gesteld aan de proeftijd, waaronder deelname aan reclasseringstoezicht en gedragsinterventies.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879263-14
Datum uitspraak: 11 maart 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1990,
wonende te [woonplaats,adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 september 2014, 4 december 2014 en 25 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 augustus 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 mei 2014 in de gemeente 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 mei 2014 in de gemeente
's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakte(n) [medeverdachte 1]en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde lid, namelijk het meermalen althans eenmaal (telkens) bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van cocaïne en/of heroïne, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging omtrent het bewijs.

Ten aanzien van feit 1:
Anders dan door de verdediging is betoogd, acht de rechtbank de verklaring van [getuige 1]wel bruikbaar voor het bewijs. Hoewel [getuige 1] in het verhoor bij de rechter-commissaris op onderdelen anders verklaart dan zij bij de politie deed, stelt de rechtbank vast dat haar verklaring ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van [getuige 4] over de wijze waarop de drugs bij verdachte werd afgenomen en de getuigen [getuige 2]en [getuige 3]ten aanzien van de periode.
De rechtbank acht, gelet op de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 juni 2012 tot en met 30 mei 2014 cocaïne en heroïne heeft gedeald.
Zowel uit de tapgesprekken als uit de verklaringen van de afnemers blijkt dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen handelde.
Anders dan de officier van justitie heeft geconcludeerd acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig voor een bewezenverklaring van het bereiden, bewerken en/of verwerken van cocaïne en/of heroïne. Verdachte wordt daarom van dit deel van de tenlastelegging vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
in de periode van 1 juni 2012 tot en met 30 mei 2014 in de gemeente 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie verzocht om teruggave van goednummer 5, 6 en 7 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte,
verbeurdverklaring van goednummer 1, 3 en 4 en onttrekking aan het verkeer van goednummer 2 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een lange periode gehandeld in harddrugs. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft deze omstandigheden kennelijk ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen financiële gewin bij het feit.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke het feit is begaan en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorden.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. feit 1: Gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering, ook indien dit inhoudt het meewerken aan begeleiding gericht op budgetteren, het meewerken aan een traject gericht op het verkrijgen van werk, openheid van zaken geven, het zich actief in gesprekken op te stellen en praktijksituaties bespreekbaar te maken omtrent sociaal netwerk, dagbesteding, financiële situatie, denkpatronen, gedrag en vaardigheden en andere onderwerpen die de reclassering van belang acht in het kader van gedragsverandering;
-dat veroordeelde zich telefonisch binnen 48 uur volgend op de uitspraak zal melden bij de reclassering, Polluxstraat 114 te Eindhoven, zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
-dat veroordeelde gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, te weten: Cognitieve Vaardigheden (GI-RN) aangeboden door de reclassering of een soortgelijke instelling waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven.
waarbij de Reclassering Nederland, Polluxstraat 114 te Eindhoven, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: goednummer 4, 5, 6 en 7 van de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte. Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: goednummer 1 en 3 van de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: goednummer 2 van de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 11 maart 2015.