ECLI:NL:RBOBR:2015:1297

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
10 maart 2015
Zaaknummer
01/879662-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor drugshandel en deelname aan een criminele organisatie in 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drugshandel en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 mei 2014 in 's-Hertogenbosch, samen met anderen, meermalen cocaïne en heroïne heeft bereid, verkocht en vervoerd. De tenlastelegging omvatte drie feiten, waarbij de verdachte onder andere werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne en deelname aan een organisatie die zich bezighield met drugshandel. Tijdens de zittingen op 10 september 2014, 4 december 2014 en 25 februari 2015 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte gehoord. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de resultaten van politieonderzoeken in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het handelen in cocaïne en heroïne, maar sprak hem vrij van deelname aan de criminele organisatie, omdat dit niet bewezen kon worden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en stelde voorwaarden aan het voorwaardelijke deel van de straf, waaronder toezicht van de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. Daarnaast werden er beslissingen genomen over inbeslaggenomen goederen, waarbij sommige goederen werden teruggegeven en andere verbeurd verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879662-14
Datum uitspraak: 11 maart 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1989,
wonende te [woonplaats, adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 september 2014, 4 december 2014 en 25 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 augustus 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 mei 2014 in de gemeente
's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 mei 2014 in de gemeente 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen waarvan naast hem, verdachte, deel uitmaakte(n) [medeverdachte 1]en/of [medeverdachte 2]en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde en vierde lid, namelijk het meermalen althans eenmaal (telkens) bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van cocaïne en/of heroïne, in elk geval (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 23 mei 2014 tot en met 30 mei 2014 in de gemeente 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,24 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 8,16 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overweging omtrent het bewijs.

Ten aanzien van feit 1:
Anders dan door de verdediging is betoogd, acht de rechtbank de verklaring van [getuige 1]wel bruikbaar voor het bewijs. Hoewel [getuige 1]in het verhoor bij de rechter-commissaris op onderdelen anders verklaart dan zij bij de politie deed, stelt de rechtbank vast dat haar verklaring ondersteuning vindt in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van getuige [getuige 4] over de wijze waarop de drugs bij verdachte werd afgenomen en de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] ten aanzien van de periode.
De rechtbank acht, gelet op de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 juni 2012 tot en met 30 mei 2014 cocaïne heeft gedeald.
Zowel uit de tapgesprekken als uit de verklaringen van de afnemers blijkt dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen handelde.
Ten aanzien van feit 3:
Ter terechtzitting is door de raadsman van verdachte ten aanzien van feit 3 betoogd dat, gelet op het karakter van de indicatieve test, het wettig en overtuigend bewijs van het tenlastegelegde bezit van cocaïne en heroïne niet is geleverd en dat verdachte om deze reden ter zake van dit feit dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Bij een pseudokoop op 23 mei 2014 in den Bosch worden twee gripzakjes met witte inhoud aan de verbalisant overhandigd. Hierbij wordt verdachte door verbalisant herkend als zijnde de persoon van wie hij deze gripzakjes met inhoud heeft gekocht.
Bij een pseudokoop op 30 mei 2014 op de parkeerplaats bij Hotel Van de Valk in Vught worden drie zakjes met wit poeder aan de verbalisant overhandigd. In de auto waarin deze pseudokoop plaatsvond worden even later verdachte en [medeverdachte 2] aangehouden.
Bij de doorzoeking van deze auto worden gripzakjes met crème/witkleurige substantie aangetroffen.
Op het adres van de ouders van verdachte werd tijdens een doorzoeking op 30 mei 2014 in de berging in een plastic zak verstopt onder de bekleding van een autostoeltje een bruinkleurige en een witkleurige bol aangetroffen.
De politie heeft al het aangetroffen materiaal met behulp van een narco 10013 (Narcotest 13) op de aanwezigheid van cocaïne getest en met behulp van een narco 1000 Opium Alkaloids test op de aanwezigheid van heroïne. Uit de positieve reacties van de testen kan blijkens het proces-verbaal van verbalisant worden afgeleid dat de onderzochte substanties cocaïne en heroïne bevatten, als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Alle afnemers die zijn gehoord hebben verklaard dat zij gedurende een bepaalde periode regelmatig cocaïne van verdachte kochten. Verdachte heeft zich gedurende lange tijd bezig gehouden met het dealen in verdovende middelen. De afnemers hebben niet verklaard dat zij wel eens middelen van verdachte hebben gekocht waarvan zij in de veronderstelling waren dat het verdovende middelen waren maar waarvan naderhand bleek dat dit geen drugs betrof. Daarbij geldt nog dat verdachte geen verklaring heeft willen geven omtrent de samenstelling van de substanties die zijn aangetroffen. Al met al acht de rechtbank het zodanig onaannemelijk dat het om iets anders dan cocaïne en heroïne gaat, dat aan het positieve resultaat van de indicatieve test doorslaggevend gewicht mag worden toegekend.
De rechtbank is al met al van oordeel dat uit het hiervoor vermelde in onderling verband en samenhang bezien, geconcludeerd kan worden dat er sprake is van het bezit van cocaïne en heroïne. Zij acht het tenlastegelegde dan ook bewezen en verwerpt het verweer.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
in de periode van 1 juni 2012 tot en met 30 mei 2014 in de gemeente 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
in de periode van 23 mei 2014 tot en met 30 mei 2014 in de gemeente 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,58 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
en
op 30 mei 2014 in de gemeente 's-Hertogenbosch opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,23 gram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 6,49 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht en het volgen van gedragsinterventies te weten: een arbeidsvaardighedentraining (ArVa) en een individuele cognitieve vaardigheidstraining.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie verzocht om teruggave van goednummer 2, 4, 10, 11, 16, 20, 21 en 22 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon, verbeurdverklaring van goednummer 3, 13, 14 en 15 en onttrekking aan het verkeer van goednummer 5, 6, 7, 8, 9, 17, 18, 19, 23, 24 en 25 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een lange periode gehandeld in harddrugs. Het is algemeen bekend dat die verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft deze omstandigheden kennelijk ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen financiële gewin bij het feit.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te wijzen persoon nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. T.a.v. feit 3: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 3: Gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
-dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd bij de reclassering, Eekbrouwersweg, 5233 VG te 's-Hertogenbosch zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
-dat veroordeelde gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een Arbeidsvaardighedentraining (ArVa) en een individuele cognitieve vaardigheidstraining aangeboden door de reclassering of een soortgelijke instelling waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventies door of namens voornoemde instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven.
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: goednummer 2, 4, 10, 11, 16, 20, 21 en 22 op de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon. Verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen goederen, te weten: goednummer 3, 13, 14 en 15 van de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: goednummer 5, 6, 7, 8, 9, 17, 18, 19, 23, 24 en 25 van de aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 11 maart 2015.