ECLI:NL:RBOBR:2015:1244

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
01/997537-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste aangiften omzetbelasting en belastingfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting. De verdachte, geboren in 1949 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, had gedurende een periode van ongeveer drie jaar onjuiste aangiften gedaan, waardoor hij onterecht belastinggeld ontving van de Belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste bedragen aan leveringen binnen de EU en voorbelasting had opgegeven, wat resulteerde in een te laag geheven belastingbedrag. De tenlastelegging omvatte meerdere aangiften voor de omzetbelasting over verschillende jaren, waarbij de verdachte telkens opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt.

Tijdens de rechtszitting op 24 februari 2015 heeft de verdachte bekend dat hij de ten laste gelegde feiten had gepleegd. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder de ingediende aangiften en verklaringen van getuigen, zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat het feit wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank heeft ook de ernst van de feiten in overweging genomen, waarbij de verdachte aanzienlijke bedragen onterecht heeft teruggevorderd van de Belastingdienst, wat resulteerde in een strafrechtelijk nadeel van € 560.142,35.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn bekentenis en de ernst van de gepleegde feiten. De uitspraak is gedaan met inachtneming van de relevante wetsartikelen, waaronder het Wetboek van Strafrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/997537-13
Datum uitspraak: 10 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1949],
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats,
postadres: [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 februari 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
[bedrijf 1], in elk geval een rechtspersoon, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 juli 2009 tot en met 28 februari 2013, te Eindhoven en/of Heeze en/of Someren, althans in Nederland en/of te Weelde, althans in België,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten één of meer aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van voornoemde rechtspersoon, waaronder respectievelijk:
- (elektronische) aangifte voor de omzetbelasting over juli 2009 (D-050, 2/45, p. 193) en/of
- (elektronische) aangifte voor de omzetbelasting over december 2010 (D-050, 19/45, p. 210) en/of
- (elektronische) aangifte voor de omzetbelasting over december 2011 (D-050, 31/45, p. 222) en/of
- (elektronische) aangifte voor de omzetbelasting over januari 2013 (D-050, 44/45, p. 235),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten doen, bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst (kantoor Eindhoven), hebbende die onjuistheid en/of onvolledigheid hierin bestaan -zakelijk weergegeven- dat voornoemde rechtspersoon (telkens) opzettelijk ten onrechte op voornoemde aangifte(n) (telkens) (een) te ho(o)g(e) bedrag(en), althans (een) onjuist(e) bedrag(en), aan leveringen binnen de EU en/of voorbelasting en/of (terug te vragen) omzetbelasting heeft opgegeven en/of vermeld en/of heeft doen opgeven en/of vermelden,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot welk(e) feit(en) hij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte bekent hetgeen hem is tenlastegelegd.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank is van oordeel dat het feit wettig en overtuigend is bewezen.

De bewijsmiddelen:

- de door verdachte ingediende aangiften omzetbelasting in de tenlastegelegde periode, document D-050 (in het bijzonder de in de tenlastelegging genoemde aangiftes op pagina’s 193, 210, 222, 235);
- de ambtsedige verklaring van de ambtenaar van de Belastingdienst dat de genoemde aangiften omzetbelasting elektronisch zijn ontvangen, document D-045 (p. 183);
- de verklaringen van getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] van respectievelijk 22 januari 2014, 23 januari 2014 en 17 februari 2014 (p. 92-98, 99-103 en 104-109)
- de bekennende verklaring van verdachte zowel bij de belastingdienst/FIOD (p. 73 tot en met 84) als ter terechtzitting van 24 februari 2015;
- de berekening van het strafrechtelijk nadeel, pagina 21 en 25 tot en met 27 van het overzichtsproces-verbaal van opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 14 mei 2014, inclusief de aldaar vermelde bijlagen (D-29 tot en met D-041, D-037 en D-092 tot en met D-097; voorts het overzicht D-086, p. 376 en 377).
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet nader uitgewerkt.
Ten aanzien van het strekkingsvereiste overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft een goederenstroom gefingeerd, waarbij sprake is van niet bestaande inkopen bij [bedrijf 2]/[bedrijf 3] en van niet bestaande verkopen aan buitenlandse ondernemingen tegen het 0%-tarief. De verschuldigde omzetbelasting (voorbelasting) over de niet bestaande inkopen heeft hij teruggevorderd. In zo’n geval is benadeling van de belastingdienst het logische gevolg. De rechtbank is van oordeel dat de onterecht (teveel) ontvangen omzetbelasting gelijk moet worden gesteld met de situatie dat door verdachtes handelen te weinig belasting werd geheven. Bij het strekkingsvereiste is immers van doorslaggevend belang de vraag of de gedraging benadeling van de belastingdienst tot (potentieel) gevolg heeft gehad.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
[bedrijf 1] op tijdstippen in de periode van 9 juli 2009 tot en met 28 februari 2013 in Nederland en/of in België, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting ten name van voornoemde rechtspersoon, waaronder respectievelijk:
- (elektronische) aangifte voor de omzetbelasting over juli 2009 en
- (elektronische) aangifte voor de omzetbelasting over december 2010 en
- (elektronische) aangifte voor de omzetbelasting over december 2011 en
- (elektronische) aangifte voor de omzetbelasting over januari 2013,

telkens onjuist heeft gedaan bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst (kantoor Eindhoven), hebbende die onjuistheid hierin bestaan - zakelijk weergegeven - dat voornoemde rechtspersoon telkens opzettelijk ten onrechte op voornoemde aangiften een onjuist bedrag aan leveringen binnen de EU en voorbelasting en terug te vragen omzetbelasting heeft opgegeven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat kan worden volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf, dan wel met een deels voorwaardelijke taakstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting op grond van facturen voor binnenlandse inkopen en intracommunautaire verkopen, waardoor aan hem belastinggeld is uitbetaald waar hij geen recht op had.
Verdachte heeft bij het plegen van het feit gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de Nederlandse Staat en indirect de belangen van de samenleving. Door met gefingeerde inkoopfacturen en gefingeerde verkoopfacturen omzetbelasting terug te vorderen van de Staat, is sprake van een strafrechtelijk nadeel van
€ 560.142,35. Hiervan heeft hij (uiteindelijk) een bedrag van € 505.000,00 ontvangen van de Belastingdienst waar hij geen recht op had (p. 27 van het eindproces-verbaal en document D-055). Dat is tevens het benadelingsbedrag in deze strafzaak dat de rechtbank bij de bepaling van de op te leggen straf tot uitgangspunt neemt. Verdachte heeft de feiten stelselmatig gedurende een lange periode van circa drie jaar begaan, waarbij hij – zo blijkt uit het verloop van de ten onrechte geclaimde bedragen – een gestaag oplopend bedrag aan te restitueren BTW opgaf (van circa € 9.000,00 per maand bij aanvang tot circa € 18.000,00 aan het einde van de tenlastegelegde periode). Verdachte heeft dusdoende – zo komt het de rechtbank voor – zonder enige reserve de belastingdienst (en daarmee indirect de samenleving) gebruikt ter leniging van zijn persoonlijke financiële noden.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank verder rekening met de omstandigheid dat verdachte ernstig misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat de Inspecteur der Belastingen en de Belastingdienst in hem en in zijn bedrijf stelden, bij het verwerken van de door verdachte ingediende aangiften omzetbelasting. De inning van de omzetbelasting is in hoge mate gebaseerd op het vertrouwen dat de belastingplichtige ondernemer bij het doen van zijn aangifte naar waarheid opgave doet van de daadwerkelijk door hem ontvangen en betaalde omzetbelasting.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte het door hem gepleegde strafbare feit in een vroeg stadium van het onderzoek heeft toegegeven en ook verder zijn volledige medewerking aan dat onderzoek heeft verleend. Daarbij komt dat sinds het tijdstip waarop de door hem gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad, geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte - voor zover nu bekend - in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Verdachte is blijkens de justitiële documentatie nog niet eerder tot een straf veroordeeld.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De raadsman heeft verzocht aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf, dan wel een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen. De rechtbank is echter van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf.
Een taakstraf zou geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde en is in dat licht een niet-passende strafmodaliteit.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en de rechtbank meer dan de officier van justitie rekening houdt met de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 51, 57
Algemene wet inzake rijksbelastingen art. 68, 69.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Feitelijk leiding geven aan:opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Gevangenisstrafvoor de duur van
18 maandenwaarvan
8 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Senden, voorzitter,
mr. P.J.H. Van Dellen en mr. W. Schoorlemmer, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 10 maart 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de Belastingdienst/FIOD, gedateerd 14 mei 2014, opgemaakt onder dossiernummer 51852, met bijlagen, doorlopend genummerd pagina 1 tot en met 459.