ECLI:NL:RBOBR:2015:1169

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
01/810150-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in poging tot opzettelijke brandstichting te Someren

Op 4 maart 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot opzettelijke brandstichting in Someren op 23 mei 2014. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken was bij de brandstichting, niet zonder twijfel kon worden vastgesteld dat hij daadwerkelijk één van de daders was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partijen, die vorderingen hadden ingediend, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun claims, aangezien de verdachte van het hem ten laste gelegde werd vrijgesproken.

De zaak kwam aan het licht na een incident waarbij een steen door de ruit van een woning werd gegooid, gevolgd door het gooien van een molotovcocktail. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en medeverdachten in overweging genomen, maar concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank benadrukte dat de enige aanwijzing van betrokkenheid van de verdachte kwam van een medeverdachte, maar dat er geen ondersteunend bewijs was dat zijn betrokkenheid bevestigde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de brandstichting, en sprak hem daarom vrij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/810150-14
Parketnummers vorderingen: 01/850693-13 en 01/700236-13
Datum uitspraak: 04 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats]op [geboortedatum]1998,
wonende te [woonplaats, adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het achter gesloten deuren gehouden onderzoek ter terechtzitting van 18 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 januari 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 mei 2014 in de gemeente Someren, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in/aan een woning gelegen aan de [adres], immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk,
- met een (bak)steen (een) ruit(en) (aan de voorzijde) van genoemde woning ingegooid/vernield en/of (vervolgens);
- (door het (aldus) ontstane gat) een zogenaamde molotovcocktail in/tegen, althans in de richting van, voornoemde woning gegooid, in elk geval opzettelijk een brandende aansteker via een stuk doek in aanraking gebracht met een zich in een flesje Corona bevindende hoeveelheid benzine/kerosine, althans met (een) brandbare stof(fen) en/of (vervolgens) dat brandende flesje tegen het (woonkamer)raam aan de voorzijde van de woning, in elk geval in (de richting van) die woning, gegooid,

ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 2]en/of de zich in (de nabijheid van) de woning en/of belendende percelen bevindende personen en/of terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in voornoemde woning bevindende goederen en/of de woning voornoemd en/of een of meer belendende percelen te duchten was;

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2014 in de gemeente Someren, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in/aan een woning gelegen aan de [adres], met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen - met een (bak)steen (een) ruit(en) (aan de voorzijde) van genoemde woning heeft/hebben ingegooid/vernield en/of (vervolgens);
- (door het (aldus) ontstane gat) een zogenaamde molotovcocktail in/tegen, althans in de richting van, voornoemde woning heeft/hebben gegooid, in elk geval opzettelijk een brandende aansteker via een stuk doek in aanraking heeft/hebben gebracht met een zich in een flesje Corona bevindende hoeveelheid benzine/kerosine, althans met (een) brandbare stof(fen) en/of (vervolgens) dat brandende flesje tegen het (woonkamer)raam aan de voorzijde van de woning, in elk geval in (de richting van) die woning, gegooid,
terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 2]en/of de zich in (de nabijheid van) de woning en/of belendende percelen bevindende personen en/of terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in voornoemde woning bevindende goederen en/of de woning voornoemd en/of een of meer belendende percelen te duchten was;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/850693-13 is aangebracht bij vordering van 10 februari 2015 en ingekomen ter griffie op 11 februari 2015. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter in de rechtbankarrondissement Oost-Brabant d.d. 28 november 2013. De zaak met parketnummer 01/700236-13 is aangebracht bij vordering van 10 februari 2015 en ingekomen ter griffie op 11 februari 2015. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 2 oktober 2013. Kopieën van voornoemde vorderingen zijn aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Ten aanzien van het ten laste gelegde.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde niet bewezen en verzoekt de rechtbank om verdachte daarvan vrij te spreken. De officier van justitie acht wel het medeplegen van het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.

Het oordeel van de rechtbank.

Op 23 mei 2014 werd een steen door de ruit van de woning gelegen aan [adres] te Someren gegooid. Vervolgens werd in de richting van het gat in de ruit een molotovcocktail gegooid. Die molotovcocktail raakte de gevel van voornoemde woning en veroorzaakte een kortdurend intens vuur. Eén van de bewoners, te weten [slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2]), rende naar buiten en zag twee personen wegrennen. Vervolgens stapten die personen in een (vlucht)auto en reden weg. [slachtoffer 2]meende één van de wegrennende personen te herkennen als zijnde [persoon 1]. [medeverdachte 1] heeft bekend dat hij één van de daders was die naar de woning van [slachtoffer 1]zijn gegaan en aldaar een steen en een molotovcocktail naar die woning hebben gegooid. [medeverdachte 2] heeft bekend dat hij de vluchtauto heeft bestuurd. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de tweede persoon was die met [medeverdachte 1]naar de woning van [slachtoffer 1] is gegaan om de molotovcocktail te gooien.
[medeverdachte 2] heeft – onder meer - verklaard dat hij in de nacht van 22 op 23 mei 2014 omstreeks middernacht samen met verdachte en [medeverdachte 1] in de auto is gestapt. Hij zou [medeverdachte 1] en verdachte hebben gedropt bij het [park] te Someren. Verdachte en [medeverdachte 1]gingen vervolgens naar voornoemde woning en kwamen even later terug, aldus [medeverdachte 2]. Ze zijn vervolgens samen weggereden.
[medeverdachte 1] heeft bekend dat hij één van de daders was, maar beroept zich op zijn zwijgrecht als hij wordt bevraagd over de identiteit van zijn mededaders.
Verdachte ontkent ten stelligste enige betrokkenheid bij het ten laste gelegde.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 23 mei 2014 ‘s avonds bij de woning van de vader van [medeverdachte 2]is geweest om te chillen. Verdachte heeft toen een en ander opgevangen over wat er die avond zou gaan gebeuren, maar hij wilde zich er niet mee bemoeien. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij die avond in de auto van [medeverdachte 2] heeft gezeten, maar dat hij door die [medeverdachte 2]bij het bejaardencentrum te Asten is afgezet. [verdachte]ontkent dat hij s’ avonds op 23 mei 2014 bij de woning gelegen aan de [adres] te Someren is geweest.
De rechtbank overweegt dat [medeverdachte 2]de enige is die verdachte [verdachte]aanwijst als mededader van het strafbare feit, alsmede dat zich in het dossier geen ondersteunend bewijs bevindt, waaruit enige betrokkenheid van verdachte hierbij blijkt. De omstandigheid dat verdachte voorafgaand aan het strafbare feit bij verdachte [medeverdachte 2] is geweest en dat hij mogelijk op de hoogte was van het plan om een molotovcocktail te gaan gooien, acht de rechtbank onvoldoende ondersteuning voor het oordeel dat verdachte daadwerkelijk betrokken is geweest bij de uitvoering van dit plan. De rechtbank betrekt voorts bij haar oordeel dat [slachtoffer 2]stellig heeft verklaard dat [persoon 1] een van de daders was, of iemand die daar sterk op lijkt en dat uit het dossier volgt dat het signalement van die [persoon 1]significant afwijkt van het signalement van verdachte. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat, hoewel er aanwijzingen zijn dat verdachte was betrokken bij de het strafbare feit op 23 mei 2014 te Someren, niet zonder twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk één van de daders was.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De vorderingen van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Nu verdachte van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, dienen de benadeelde partijen in hun vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partijen zullen worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.
Motivering van de beslissingen na voorwaardelijke veroordeling ter zake parketnummer 01/850693-13 en parketnummer 01/700236-13.
De vorderingen voldoen aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vorderingen. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De rechtbank zal de gevorderde tenuitvoerlegging afwijzen omdat verdachte integraal van het primair en subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken. DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Ten aanzien van primair, subsidiair: niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Ten aanzien van primair, subsidiair: niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling: afwijzing van de vorderingen met de parketnummers 01/850693-13 en 01/700236-13 van de officier van justitie d.d. 10 februari 2015.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 29 oktober 2014 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. B. Poelert en mr. H.F. Koenis, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 4 maart 2015.
mr. B. Poelert is buiten staat dit vonnis (mede) te ondertekenen.