ECLI:NL:RBOBR:2015:1153

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
01/879725-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting en bedreiging met levensgevaar

Op 4 maart 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie van 260 dagen, met aftrek van voorarrest, en tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De zaak kwam aan het licht na een incident op 23 mei 2014, waarbij de verdachte samen met anderen een molotovcocktail naar een woning in Someren gooide. Dit leidde tot een kortdurende brand, maar de brand heeft geen ernstige schade veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat er levensgevaar voor de bewoners van de woning was te duchten, gezien het tijdstip van de poging tot brandstichting en de aanwezigheid van meerdere personen in de woning. De verdachte heeft ook bedreigingen geuit richting de slachtoffers, wat leidde tot de aanklachten van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ontwikkelingsachterstand en de adviezen van psychologen, meegewogen in de strafoplegging. De rechtbank heeft geoordeeld dat het jeugdstrafrecht van toepassing is en dat de verdachte hulp nodig heeft om zijn gedrag te verbeteren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879725-14
Datum uitspraak: 04 maart 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren te [Geboorteplaats]op[geboortedatum]1995,
wonende te [adres,woonplaats],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 september 2014, 26 november 2014 en 18 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 augustus 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 18 februari 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 mei 2014 in de gemeente Someren, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht in/aan een woning gelegen aan de [adres 1], immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk,
- met een (bak)steen (een) ruit(en) (aan de voorzijde) van genoemde woning ingegooid/vernield en/of (vervolgens);
- (door het (aldus) ontstane gat) een zogenaamde molotovcocktail in/tegen, althans in de richting van, voornoemde woning gegooid, in elk geval opzettelijk een brandende aansteker via een stuk doek in aanraking gebracht met een zich in een flesje Corona bevindende hoeveelheid benzine/kerosine, althans met (een) brandbare stof(fen) en/of (vervolgens) dat brandende flesje tegen het (woonkamer)raam aan de voorzijde van de woning, in elk geval in (de richting van) die woning, gegooid,

ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 2] en/of de zich in (de nabijheid van) de woning en/of belendende percelen bevindende personen en/of terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in voornoemde woning bevindende goederen en/of de woning voornoemd en/of een of meer belendende percelen te duchten was;

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2014 in de gemeente Someren, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in/aan een woning gelegen aan de [adres 1], met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen - met een (bak)steen (een) ruit(en) (aan de voorzijde) van genoemde woning heeft/hebben ingegooid/vernield en/of (vervolgens);
- (door het (aldus) ontstane gat) een zogenaamde molotovcocktail in/tegen, althans in de richting van, voornoemde woning heeft/hebben gegooid, in elk geval opzettelijk een brandende aansteker via een stuk doek in aanraking heeft/hebben gebracht met een zich in een flesje Corona bevindende hoeveelheid benzine/kerosine, althans met (een) brandbare stof(fen) en/of (vervolgens) dat brandende flesje tegen het (woonkamer)raam aan de voorzijde van de woning, in elk geval in (de richting van) die woning, gegooid,
terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 2] en/of de zich in (de nabijheid van) de woning en/of belendende percelen bevindende personen en/of terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in voornoemde woning bevindende goederen en/of de woning voornoemd en/of een of meer belendende percelen te duchten was;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 juni 2014 tot en met 14 juni 2014 te Eindhoven en/of Asten en/of Someren, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 2]heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door (in een verhoor) tegen (een) politieambtena(a)r(en) opzettelijk dreigend te verklaren de woorden:
- "Toen ik gisteren wakker werd in mijn cel dacht ik meteen dat ik die [slachtoffer 2](daarmee doelende op die [slachtoffer 2]) van de wereld zou helpen" en/of;
- "Ik zeg alvast als ik die jongen (daarmee doelende op die [slachtoffer 2] weer zie dan maak ik hem kapot. Ik sla hem met een golfstick. Ik zweer het, ik sla hem kapot" en/of
- "Als die [slachtoffer 1] (daarmee doelende op die [slachtoffer 1]) hierheen komt dan sla ik hem de straat uit. Die is zijn leven niet meer zeker. Wolla, ik zweer het op mijn moeder dat als hij hierheen komt dat ik hem kapot sla"
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke woorden (telkens) ter kennis zijn gekomen van die [slachtoffer 2]en/of [slachtoffer 1]
3.
hij in of omstreeks de periode van 10 mei 2014 tot en met 15 mei 2014 te Eindhoven althans in Nederland,[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door in een verhoor tegen (een) politieambtena(a)r(en) opzettelijk dreigend te verklaren de woorden:
"Zet er maar in dat wanneer ik die [slachtoffer 3] (daarmee doelende op die [slachtoffer 3] zie, dat is de voogd van mijn broertje, dat ik haar helemaal haar kop insla en haar dan kapot maak",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, welke woorden ter kennis zijn gekomen van die [slachtoffer 3];
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Inleiding.

Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet op deze plaats opgenomen, maar in bijlage A bij dit vonnis, welke bijlage als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.
Uit de in de bijlage weergegeven bewijsmiddelen, komt het volgende naar voren.
In de nacht van 22 op 23 mei 2014 zijn twee personen naar de woning aan de [adres 1] te Someren gegaan. Zij hadden een fles meegenomen die gevuld was met een brandbare vloeistof. Deze fles was voorzien van een lont en is aan te duiden als een molotovcocktail. Bij de woning aangekomen hebben deze twee personen een steen door het raam van voornoemde woning gegooid, vervolgens hebben zij de molotovcocktail aangestoken en deze in de richting van dat raam gegooid. De fles raakte het kozijn en ging kapot, waarna er een kortdurend, intens vuur ontstond.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde.

Uit het brandtechnisch onderzoek door het NFI van 4 december 2014 volgt dat sprake is geweest van een felle, maar kortdurende brand die heeft gewoed vlak onder het woonkamerraam aan de voorzijde van de genoemde tussenwoning. De verflaag op het hout en de gevelbekleding was aangetast maar heeft niet zelfstandig gebrand. Het brandbare materiaal dat daadwerkelijk gebrand heeft, betrof hoofdzakelijk de motorbenzine met het product uit de subklasse kerosine. Het NFI is tot de conclusie gekomen dat de brand zeer waarschijnlijk zonder verdere uitbreiding zou zijn uitgegaan.
Om te kunnen spreken van een voltooide brandstichting is niet noodzakelijk dat de brand zo’n kracht heeft gehad dat zonder ingrijpen het voorwerp geheel door het vuur wordt verteerd, maar wel moet sprake zijn een enigszins belangrijke aantasting van het goed door het vuur. Gelet op de voornoemde bevindingen in het brandtechnisch onderzoek van het NFI van 4 december 2014 kan van een ‘belangrijke aantasting van het goed’, te weten de (voorgevel) van de woning niet worden gesproken.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat van een voltooide brandstichting geen sprake is en dat verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.

Bewijs ten aanzien van 1 subsidiair.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van dat onderdeel van het als 1 subsidiair ten laste gelegde. Het overige onder dit deel van de tenlastelegging kan volgens de verdediging bewezen worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Levensgevaar.
De rechtbank overweegt dat om in rechte levensgevaar voor een ander als vaststaand te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting voorzienbaar moet zijn geweest.
Uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt dat is geprobeerd brand te stichten in een woning, die deel uitmaakt van een rij woningen. De poging tot brandstichting vond plaats op een tijdstip (omstreeks 00:00 uur) waarop de kans groot is dat minstens een deel van de bewoners van de (omliggende) woning(en) thuis waren. Dit was ook daadwerkelijk het geval. In de betreffende woning waren vijf personen aanwezig, waarvan er drie al op bed lagen. Een van de bewoners lag in de kamer recht boven de voorgevel waartegen de molotovcocktail is gegooid. Voordat de molotovcocktail is gegooid, is er een steen door de ruit van de woning gegooid om het naar binnen gooien van de molotovcocktail te vergemakkelijken. In het licht van deze omstandigheden was in het geval er daadwerkelijk brand was ontstaan naar algemene ervaringsregels levensgevaar voor andere personen voorzienbaar.
Dat de molotovcocktail niet door het gat binnen is geraakt, de brandbare vloeistof uiteindelijk niet onder de gevelbekleding is gekomen en/of de vlammen niet door het gat naar binnen zijn geslagen, is niet aan verdachte en zijn mededader te danken. Hoewel het werkelijke gevaar door deze omstandigheden beperkt is gebleven, was het levensgevaar door het handelen van verdachte en zijn mededader wel degelijk te duchten.
Gelet op de bewijsmiddelen, welke zijn verwoord in de bijgevoegde bewijsmiddelenbijlage, acht de rechtbank het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Feit 2 en 3.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 2 en 3 wettig en overtuigend zijn te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat, op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen het ten laste gelegde onder 2 en 3 wettig en overtuigend is te bewijzen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in bijlage A uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

1. subsidiair

omstreeks 23 mei 2014 in de gemeente Someren, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand te stichten in/aan een woning gelegen aan de [adres 1] met dat opzet met een mededader

- met een steen een ruit aan de voorzijde van genoemde woning heeft ingegooid en

vervolgens;

- opzettelijk een brandende aansteker via een stuk doek in aanraking heeft gebracht met een
zich in een flesje Corona bevindende hoeveelheid kerosine en vervolgens dat brandende
flesje tegen het (woonkamer)raam aan de voorzijde van de woning, heeft gegooid,
terwijl daarvan levensgevaar voor [slachtoffer 1]en/of [slachtoffer 2]en andere, zich in de
woning bevindende, personen te duchten was en terwijl daarvan gemeen gevaar voor de
zich in voornoemde woning bevindende goederen en de woning voornoemd te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij in de periode van 11 juni 2014 tot en met 14 juni 2014 te Eindhoven en/of Asten en/of Someren, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door in een verhoor tegen (een) politieambtena(a)r(en) opzettelijk dreigend te verklaren de woorden:
- "Toen ik gisteren wakker werd in mijn cel dacht ik meteen dat ik die [slachtoffer 2](daarmee

doelende op die [slachtoffer 2]) van de wereld zou helpen" en

- "Ik zeg alvast als ik die jongen (daarmee doelende op die [slachtoffer 2] weer zie dan

maak ik hem kapot. Ik sla hem met een golfstick. Ik zweer het, ik sla hem kapot" en

- "Als die [slachtoffer 1](daarmee doelende op die [slachtoffer 1]) hierheen komt dan sla
ik hem de straat uit. Die is zijn leven niet meer zeker. Wolla, ik zweer het op mijn moeder
dat als hij hierheen komt dat ik hem kapot sla", althans telkens woorden van gelijke
dreigende aard of strekking, welke woorden (telkens) ter kennis zijn
gekomen van die [slachtoffer 2] en/of[slachtoffer 1];
3. op 10 mei 2014 te Eindhoven, [slachtoffer 3]heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door in een verhoor tegen politieambtenaren opzettelijk dreigend te verklaren de woorden: "Zet er maar in dat wanneer ik die [slachtoffer 3](daarmee doelende op die [slachtoffer 3] zie, dat is de voogd van mijn broertje, dat ik haar helemaal haar kop insla en haar dan kapot maak", welke woorden ter kennis zijn gekomen van die [slachtoffer 3]
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie merkt op dat de psycholoog en psychiater hebben geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. De officier van justitie volgt dit advies en eist ten aanzien van feit 1 subsidiair, 2, 3 en de ad informandum gevoegde feiten jeugddetentie voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel).
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, is passend als onvoorwaardelijke sanctie voor de door verdachte gepleegde feiten. De verdediging is voorts van oordeel dat in onvoldoende mate is voldaan aan het gevaarzettingscriterium als bedoeld in artikel 77s lid 1 sub b van het Wetboek van Strafrecht. Gelet daarop zou plaatsing in een inrichting voor jeugdigen achterwege moeten blijven. Bovendien kan een PIJ-maatregel de toets van proportionaliteit niet doorstaan. Bovenop de reeds ondergane voorlopige hechtenis zou verdachte nog twee jaar van zijn vrijheid beroofd zijn. Daar zijn de feiten niet ernstig genoeg voor. Voorts zijn de alternatieven onvoldoende belicht.
Kortom, er bestaat onvoldoende basis voor plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Omstreeks 23 mei 2014 heeft verdachte samen met anderen geprobeerd om een molotovcocktail bij een woning gelegen aan de [adres 1]te Someren naar binnen te gooien. Hierdoor heeft verdachte welbewust een groot en levensbedreigend gevaar voor anderen in het leven geroepen en heeft zich niets aangetrokken van hun belangen. Verdachte heeft door zijn gedragingen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Voorts betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat een dergelijk delict veel maatschappelijke onrust veroorzaakt en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Verdachte was ten tijde van de poging tot brandstichting achttien jaar. Uit het pro justitia rapport d.d. 30 september 2014 opgemaakt door [psycholoog 2], GZ-psycholoog, blijkt dat verdachte sociaal-emotioneel en gedragsmatig functioneert op een beperkt ontwikkelingsniveau. Verdachte is qua ontwikkeling onrijp en kan zijn eigen gedrag niet of nauwelijks organiseren en controleren en ook de risico’s van zijn eigen handelen niet overzien.
Uit het pro justitia rapport d.d. 30 september 2014 opgemaakt door [psychiater 2], psychiater, blijkt dat bij verdachte sprake is van een ernstige sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand, in het kader van een pervasieve ontwikkelingsstoornis. Er is een jarenlange voorgeschiedenis in de jeugdhulpverlening die dit ondersteund. Verdachte is affectief en pedagogisch ernstig tekort gekomen. De persoonlijkheidsontwikkeling is ernstig gestremd en onrijp. Verdachte voldoet weliswaar op gedragsniveau aan het stellen van de diagnose van een antisociale persoonlijkheidsstoornis maar de persoonlijkheid is (nog) niet uitgehard. Zijn justitiële voorgeschiedenis is (relatief) beperkt, maar verdachte is erg beïnvloedbaar en niet zelfsturend en zelfredzaam.
Voornoemde zijn doorslaggevende redenen voor voornoemde GZ-psycholoog en psychiater om te adviseren om het jeugdstrafrecht, als bedoeld in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, toe te passen. De rechtbank neemt dit advies over en vindt grond in de persoonlijkheid van de dader om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank voorts rekening houden met de omstandigheid dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is, zoals blijkt uit de hierna weergegeven conclusies en adviezen uit de rapporten zoals opgesteld door GZ-psycholoog [psycholoog 1]en psychiater[psychiater 1] Deze omstandigheid leidt ertoe dat de rechtbank een enigszins lagere straf oplegt dan zij gedaan zou hebben in het geval dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar zou moeten worden beschouwd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de PIJ-maatregel dient te worden opgelegd. Daartoe wordt het navolgende overwogen.
Uit voornoemde rapportage van de GZ-psycholoog volgt dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens door de aanwezigheid van een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO, alsmede aanwijzingen voor het ontwikkelen van een ziekelijke stoornis in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het gehele beeld wordt gecompliceerd door misbruik van cannabis en andere middelen. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van PDD-NOS en het risico op het ontwikkelen van een antisociale persoonlijkheidsstoornis waren in ernstige mate van invloed op verdachtes gedrag, zodanig dat het ten laste gelegde daaruit grotendeels verklaard kan worden.
De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van de PDD-NOS leidt ertoe dat verdachte ten tijde van het delict niet in staat was om op anderen op adequate wijze af te stemmen of naar adequate oplossingen te zoeken. Tevens ontbreekt het hem aan sociaal emotionele wederkerigheid en sociale vaardigheden. Ook heeft verdachte een specifieke belangstelling voor vuur, is hij star en rigide en kan hij zich niet verplaatsen in het perspectief van de ander. De PDD-NOS problematiek beperkt verdachte in zijn copingstijl en zijn afstemming op anderen, waardoor hij forse gedragsproblemen vertoont, die gezien worden als het risico op het ontwikkelen van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Dit leidt ertoe dat verdachte bij het delict onvoldoende zelfsturing had en niet in staat was zijn impulsen en agressieve gevoelens te controleren op momenten dat hij zich onheus en onrechtvaardig benaderd voelt. Hij is tevens onvoldoende in staat om de gevolgen van zijn eigen gedrag te overzien. Het excessief middelengebruik van verdachte, maakt dat verdachte de grenzen van het toelaatbare overschrijdt en minder controle heeft over zijn gedrag. Het recidivegevaar wordt als hoog ingeschat.
Hulp kan momenteel niet in het vrijwillig kader en is absoluut nodig om verdachte te helpen op termijn een aanvaardbare plek te vinden in de maatschappij, maar verdachte is daar voorlopig niet aan toe. Derhalve dient hulp dwingend en in intensieve vorm gedurende een langere periode opgelegd te worden. Hulp dient plaats te vinden in een klinische behandelsetting met bescherming en beveiliging van verdachte zelf, maar ook van de maatschappij. De GZ-psycholoog adviseert om verdachte een geheel onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen voor de maximale termijn.
In voornoemde rapportage van de psychiater is onder meer het volgende verwoord. Er is bij verdachte sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO, een ouder-kind relatieprobleem en misbruik van diverse middelen. Daarnaast is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen waren ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde bovendien fors ontregeld als gevolg van de abrupte overgang na jarenlang verblijf in (gesloten) jeugdinstellingen, de afwezige zelfredzaamheid en zelfsturend vermogen en excessief middelengebruik.
Verdachte is als gevolg van zijn ontwikkelingsstoornis en gedragsproblemen zeer beperkt in staat impulsen en emoties te reguleren. Hij heeft na zijn ontslag uit de jeugdinrichting in 2014 geen vaste woon- of verblijfplaats en logeert bij een aantal vrienden. Verdachte is niet zelfredzaam en zelfsturend en in zeer rap tempo gaat verdachte in zijn functioneren achteruit. Er is sprake van totale ontsporing. Verdachte gebruikt veel drugs, waardoor zijn toch al lage frustratietolerantie, emotie- en agressieregulatie verder onder druk is komen te staan. In deze toestand heeft het ten laste gelegde plaatsgevonden.
Het recidiverisico wordt zowel klinisch als met behulp van een semigestructureerd risicotaxatie-instrument (HKT30) ingeschat als hoog. Verdachte heeft nauwelijks scholing afgerond en heeft geen zinvolle dagbesteding. Hij is niet zelfredzaam of zelfsturend. Er is matig ziektebesef en geen ziekte-inzicht. Verdachte is nauwelijks leerbaar en is niet in staat gebleken zich te houden aan voorwaarden of afspraken. Er is zonder intensieve behandeling en begeleiding, sprake van een zeer slechte prognose. De psychiater adviseert om verdachte een PIJ-maatregel op te leggen in eerste instantie voor de duur van twee jaar. Er kan dan gestart worden met een klinische behandeling. Verdachte zal gedurende langere tijd intensief dienen te worden behandeld en begeleid om het recidiverisico te verminderen en de prognose te verbeteren. De problematiek is zeer hardnekkig, mede omdat verdachte nauwelijks leerbaar is en geen zicht heeft in zijn problematiek en functioneren. Een behandeling in welk voorwaardelijk karakter dan ook wordt niet haalbaar geacht.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen van de gedragsdeskundigen en de gronden waarop zij berusten over.
De rechtbank overweegt dat de hierna te kwalificeren feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Voorts bestond bij verdachte tijdens het begaan van genoemde feiten een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank zal dan ook de PIJ-maatregel aan verdachte opleggen.
De gedragsdeskundigen hebben geen specifieke voorkeur uitgesproken voor een inrichting waar de PIJ-maatregel ten uitvoer gelegd zou dienen te worden. De rechtbank zal daarom een dergelijk advies niet opnemen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een jeugddetentie. De rechtbank acht onvoorwaardelijk jeugddetentie van na te melden duur, onder aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en recht doet aan de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de navolgende ad informandum gevoegde feiten:
- huisvredebreuk gepleegd op 9 mei 2014 te Someren (parketnummer 01/820304-14);
- huisvredebreuk gepleegd op 13 juni 2014 te Someren (parketnummer 01/879725-14);
- huisvredebreuk gepleegd op 14 mei 2014 te Someren (parketnummer 01/110219-14);
- eenvoudige belediging van een ambtenaar gepleegd op 14 mei 2014 te Someren
(parketnummer 01/110219-14).

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]met betrekking tot feit 1.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 1] integraal toe te wijzen met daarbij toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Voorts verzoekt de officier van justitie om dit hoofdelijk op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De materiële kosten, te weten de reiskosten, zijn onvoldoende onderbouwd, voorts zijn deze niet het rechtstreeks gevolg van het strafbare feit. De verdediging verzoekt de rechtbank om de vordering op dit onderdeel af te wijzen. Voor wat betreft de immateriële schade refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de immateriële schade begroot op € 1.500- en de materiële schade (reiskosten) op € 308,--.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ter zake het resterende gedeelte van de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat de uitspraken waarnaar wordt verwezen van een andere orde zijn dan onderhavige casus. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht en behandeling daarvan zal een onevenredige belasting van het strafgeding vormen. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader(s) samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering ter zake de materiële schade (reiskosten) toe te wijzen met daarbij toepassing van artikel 36f van het Wetboek van het Strafrecht en voor het overige de vordering af te wijzen (onvoldoende onderbouwd). Voorts verzoekt de officier van justitie om dit hoofdelijk op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De materiële kosten, te weten de reiskosten, zijn onvoldoende onderbouwd, voorts zijn deze niet het rechtstreeks gevolg van het strafbare feit. De verdediging verzoekt de rechtbank om de vordering op dit onderdeel af te wijzen. Voor wat betreft de immateriële schade refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de immateriële schade begroot op € 1.500- en de materiële schade (reiskosten) op € 77,--.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ter zake het overige van de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat de uitspraken waarnaar wordt verwezen van een andere orde zijn dan onderhavige casus. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht en behandeling daarvan zal een onevenredige belasting van het strafgeding vormen. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader(s) samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] met betrekking tot feit 2.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de vordering integraal toe te wijzen met daarbij toepassing van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Voorts verzoekt de officier van justitie om dit hoofdelijk op te leggen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit halvering van het gevorderde bedrag.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de immateriële schade begroot op € 250,--.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ter zake het overige deel van de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 27, 36f, 45, 47, 60a, 77c, 77i, 77l, 77s, 77gg, 157, 285.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

Ten aanzien van feit 1 subsidiair:medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten isenmedeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.Ten aanzien van feit 2:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.Ten aanzien van feit 3:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3:jeugddetentie voor de duur van 260 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3:plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair:maatregel van schadevergoeding van € 1.577,00 subsidiair 10 dagen jeugddetentie.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]van een bedrag van € 1.577,-- (zegge: duizend vijfhonderd zevenenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen jeugddetentie. Het bedrag bestaat uit immateriële schade en materiële schade. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald. De toepassing van deze vervangende jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 1.577,-- (zegge: duizend vijfhonderd zevenenzeventig euro). Het bedrag bestaat uit immateriële en materiële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair:maatregel van schadevergoeding van € 1.808,00 subsidiair 10 dagen jeugddetentie.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 1.808,-- (zegge: duizend achthonderd acht euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen jeugddetentie. Het bedrag bestaat uit immateriële schade en materiële schade. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald. De toepassing van deze vervangende jeugddetentie heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 1.808,-- (zegge: duizend achthonderd acht euro). Het bedrag bestaat uit immateriële en materiële schade.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.

Ten aanzien van feit 2:maatregel van schadevergoeding van € 250,00 subsidiair 5 dagen jeugddetentie.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 250,-- (zegge: tweehonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen jeugddetentie. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende jeugddetentie heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van € 250,-- (zegge: tweehonderd vijftig euro). Het bedrag bestaat uit immateriële schade en materiële schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. B. Poelert en mr. H.F. Koenis, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 4 maart 2015.
Mr. B. Poelert is buiten staat dit vonnis (mede) te ondertekenen.
Bijlage A – de bewijsmiddelen (verkort en zakelijk weergegeven).
Ten aanzien van feit 1.
Een eindproces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, onderzoeksnummer 22GRH14021, proces-verbaalnummer 2014069238, opgemaakt en afgesloten d.d. 21 oktober 2014, in totaal 295 doorgenummerde bladzijden.
Brandtechnisch van het Nederlands Forensisch Instituut opgemaakt en ondertekend door[deskundige] d.d. 4 december 2014, in totaal 16 doorgenummerde bladzijden.
Ten aanzien van feit 2.
Een eindproces-verbaal van politie eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2200-2014079893, opgemaakt en afgesloten d.d. 15 juli 2014, in totaal 42 doorgenummerde bladzijden.
Ten aanzien van feit 3.
Een eindproces-verbaal van politie eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2200-2014074054, opgemaakt en afgesloten d.d. 10 mei 2014, in totaal 69 doorgenummerde bladzijden.

Feit 1

p. 80 t/m 82 aangifte [slachtoffer 1] d.d. 23 mei 2014
Ik woon met mijn gezin aan de [adres 1] te Someren. Ik ben getrouwd en heb vier kinderen. Drie van mijn kinderen wonen nog thuis. De woning waarin wij wonen is een rijtjeshuis. Op de eerste verdieping slapen ik en mijn vrouw en mijn jongste zoon slaapt aan de voorzijde, zeg maar boven de ruit van de woonkamer. Op vrijdag 23 mei 2014 omstreeks 00:00 uur waren alle drie de kinderen thuis en mijn vrouw en ik. Rond dat tijdstip lag mijn jongste zoon, genaamd [zoon], al op bed. Verder lag ik rond dat tijdstip ook net op bed. Mijn oudste zoon, genaamd [zoon 2], lag ook al op bed. Mijn vrouw en mijn middelste zoon [slachtoffer 2]die zaten nog aan tafel achter in de serre. Op een gegeven moment hoorde ik een knal. (..) Ik zag door mijn raam van de slaapkamer een vuurgloed buiten. (..) Ik zag dat buiten tegen de voorgevel achter de planken van de betimmering van de voorzijde van de woning een vuurgloed. Ik zag dat er een steen door de thermopane ruit aan de voorzijde van de woning was gegooid. Ik zag dat de steen in de woonkamer lag. Ik zag dat er een gat rechts in de ruit zat. Ik zag tevens dat er een kapot flesje voor de woning lag. (..) Ik zag dat [slachtoffer 2]terug kwam lopen. Ik hoorde hem vertellen dat hij achter twee man aangezeten had waarvan hij er eentje kende. Hij vertelde mij dat hij had gezien dat er twee jongens van onze woning weg rende nadat de ruit en de brandbom tegen onze woning aan was gegooid. [slachtoffer 2]was de twee jongens achterna gerend door het [park]richting de [adres 2]. Daar had [slachtoffer 2]een auto zien staan tegen over basisschool [naam basisschool], deze auto stond met draaiende motor te wachten, de twee mannen welke [slachtoffer 2]achterna zat sprongen in deze auto waarna ze weg reden richting [adres 3]. (..)
p. 287 t/m 289 verkorte NFI rapportage onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen incident Someren 23 mei 2014
vraagstelling: is er een brandbare (vloei)stof gebruikt? Zo ja welke (vloei)stof?
Conclusie: SIN AAGG8872NL: er zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. Daarnaast zijn er vluchtige stoffen aangetoond die van een aardolie destillaat afkomstig zijn. De aangetoonde combinatie van deze stoffen wijst op een product van subklasse kerosine.
p. 16 van het brandtechnisch onderzoek door NFI d.d. 4 december 2014
Wat is het brandverloop?
Na het kapotgaan van de bierfles heeft de inhoudt zich brandend over de onderbalk van het kozijn en over de houten gevelbekleding daaronder verspreid. Dit heeft geleid tot een kortdurend intens vuur waarbij het oppervlak van de verflaag op het hout werd aangetast.
Wat is de gevaarzetting van de brand geweest?
De gevaarzetting van de brand zoals die daadwerkelijk is opgetreden was beperkt doordat die zeer waarschijnlijk vanzelf was uitgegaan. Alleen onder net iets andere omstandigheden had de brand door het gat in de ruit de woonkamer kunnen bereiken.
De gevaarzetting van de handelingen (gooien van een molotovcocktail en een steen) is afhankelijk van verschillende factoren en al dan niet toevallige omstandigheden. Vooral de combinatie van zowel het gooien van een molotovcocktail als een steen waardoor een gat in de ruit ontstond, maakte dat branduitbreiding naar de woonkamer toe, hoewel in het onderhavige geval niet opgetreden, wel mogelijk was.
En passen de onderzoeksbevindingen bij de verklaringen van de betrokkenen?
De onderzoeksbevindingen passen bij de waarnemingen zoals door de betrokkenen verklaard.
p. 212 verklaring [medeverdachte 1]d.d. 16 september 2014 om 09:30 uur
(..) [verdachte]was die avond bezig mensen te ronselen om [slachtoffer 2]wat aan te doen. Die avond hebben we bedacht wat we zouden gaan doen. (..) [verdachte]kwam met het idee aan om een molotovcocktail bij [slachtoffer 2] naar binnen te gooien. Ik heb toen de spullen verzameld om zo’n molotovcocktail te maken. Bij mijn vader in de schuur hebben we wat kannen met benzine en daar heb ik een bierflesje gepakt. Ik heb toen daar ook een tod gepakt en die hebben ze in het flesje gestopt. Ik heb ze toen in mijn auto gedropt in het [park]in Someren. Ik had destijds een groene Fiat Punto. [medeverdachte 2] en [verdachte]zijn toen weggelopen richting de woning van [slachtoffer 2] Ik ben bij de auto gebleven. Ze hebben daar in de buurt een steen gezocht en vertelde mij later dat [medeverdachte 2] de steen naar binnen heeft gegooid en dat daarna [verdachte] de molotovcocktail naar de woning heeft gegooid met de bedoeling die naar binnen te gooien. Hij heeft alleen niet helemaal goed gegooid. Ik stond met mijn auto te wachten in het [park]en zag na een half uurtje hun 2 terug komen rennen. Ik heb de portieren opengehouden. Toen ze in de auto stapte ben ik hard weggereden.
p. 235 verklaring [medeverdachte 1] d.d. 1 oktober 2014 om 14:15 uur
(..) Ik heb me in ieder geval schuldig gemaakt aan het meedenken en helpen van heel dit gebeuren. (..)
p. 90 Verklaring [slachtoffer 2] d.d. 23 mei 2014 om 05:31 uur
(..) Ik hoorde een hele harde knal. Ik ben toen naar de voordeur gerend en voordat ik de voordeur opende zag ik een grote steekvlam voor het raam. Ik opende de voordeur en keek links en zag een steekvlam en veel rook. Ik zag twee personen richting de [adres 4] rennen. (..) Ik ben gelijk achter deze twee personen aan gerend. Ik zag dat er een door het park rende en de andere richting de [adres 2] rende. Ik ben achter de persoon aangerend die over de stoep weg rende in de richting van de [adres 2]. (..) Ik zag dat [persoon 1] door het park rende in de richting van de [adres 2]ter hoogte van de [school]. Ik zag dat een auto op het grasveld stond geparkeerd tegenover de school. Ik zag dat de lichten van deze auto aanstonden. Ik hoorde ook de motor van de auto lopen. Ik zag dat de andere persoon links achterin stapten. Ik liep 3 à 4 meter echter [persoon 1] aan. Ik zag dat [persoon 1]rechts achter in de auto sprong. Ik zag dat de rechter achter deur van de auto al openstond. Ik zag dat toen [persoon 1] in de auto sprong deze heel hard wegreed met piepende banden. (..)
p. 163 t/m 165 Verklaring [verdachte] d.d. 24 juni 2014
(..) V: Klopt het dat je gisteren uit jezelf hebt gezegd dat jij diegene bent die de brandbom bij van [slachtoffer 1] binnen heeft gegooid?
A: Ja, dat klopt. (..)
V: Wie kreeg het idee om een brandbom naar binnen te gooien?
A: Ik.
V: Hoe heb je dat gedaan?
A: (..) In mijn linkerhand had ik mijn aansteker. Toen de steen door de ruit was, pakte ik het flesje en stak ik deze aan. Ik probeerde het brandende flesje door het gat in het raam naar binnen te gooien. Dit lukte niet. Het flesje kwam tussen de voordeur en het raam terecht. Daar zit een soort van houten vensterbank. Een soort getimmerde wand.
V: Wat zag je toen?
A; Ja. Vuur. Toen ben ik weggerend. Ik zag dat die zoon achter me aan kwam.
V: Welke zoon was dat?
A: [slachtoffer 2]zelf. Ik heb hem achter me aan zien rennen, maar hij kon me niet bijhouden.
V: Waar ben je toen heen gerend?
A: Naar het park, het [park]in Someren.
p. 242 verklaring [verdachte] PI Grave d.d. 3 oktober 2014
(..) A: We zijn met zijn drieën naar [medeverdachte 1]zijn woning gereden. Dat waren [medeverdachte 1], ik en [medeverdachte 2].
V: [medeverdachte 1]verklaarde dat jullie samen de molotovcocktail daar gemaakt hebben?
A: Dat klopt wel.

Feit 2

p. 28 proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juni 2014
Op vrijdag 13 juni omstreeks 11:40 uur hoorde ik verdachte ter zake huisvredebreuk. (..) Ik hoorde verdachte het volgende zeggen: (..) Toen ik gisteren wakker werd in mijn cel dacht ik meteen dat ik die [slachtoffer 2]van de wereld zou helpen.
p. 27 t/m 30 proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juni 2014
Op woensdag 11 juni 2014 te 14:05 uur werd verdachte gehoord ter zake openlijke geweldpleging. Tijdens dit verhoor werden meerdere malen bedreigingen geuit door verdachte gericht tegen aangever [slachtoffer 2]en diens familie en met name gericht tegen de vader van [slachtoffer 2] [slachtoffer 1]waarin zij meerdere malen met de dood werden bedreigd. (..) Ik stamp heel z’n kankerkop in elkaar met een golfstick (..) Als ik die gozer 1 keer zie en ik hoop dat het echt snel is, ik mol hem gewoon (..) Die gozer ga ik van deze wereld af helpen. (..)
p. 32 proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juni 2014
Op vrijdag 13 juni 2014 omstreeks 08:40 hoorde ik, [persoon 3], verdachte eveneens zeggen: “Als die [slachtoffer 1]hierheen komt dan sla ik hem de straat uit. Die is zijn leven niet meer zeker, Wolla, ik zweer op mijn moeder dat als hij hierheen komt dat ik hem dan kapot sla”.
p. 20, 21 aangifte [slachtoffer 1] namens benadeelde partij [slachtoffer 2]d.d. 14 juni 2015
Ik doe aangifte van woordelijke bedreigingen tegen het leven gericht tegen mij en familie van mij. (..) Op 13 juni 2014 hoorde ik van collega’s dat [verdachte]wederom bedreigingen richting mijn zoon [slachtoffer 2]en mij had aangedaan ik hoorde van collega’s dat [verdachte] had gezegd:
(..) Toen ik gisteren wakker werd in mijn cel dacht ik meteen dat ik die [slachtoffer 2]van de wereld zou helpen. (..) Ik hoor nu dat [verdachte] op 13 juni 2014 nog meer bedreigingen richting mijn zoon mij en mijn gezin heeft geuit. Hij heeft het volgende gezegd:
(..) ik sla hem met een golfstick. Ik zweer het ik sla hem kapot.
Als die [slachtoffer 1]hierheen komt dan sla ik hem de straat uit. Die is zijn leven niet meer zeker. Wolla, ik zweer op mijn moeder dat als hij hierheen komt dat ik hem kapot sla.

Feit 3

p. 46 ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte]d.d. 10 mei 2014 om 14:40 uur
(..) V: Kun jij het goed vinden met je broertje?
A: ja, maar dat gaat jullie niks aan. Zet er maar in dat wanneer ik die [slachtoffer 3]zie, dat is de voogd van mijn broertje, dat ik haar helemaal kop in sla en haar kapot maak.
p. 54, 55 aangifte [persoon 2] namens [slachtoffer 3]d.d. 15 mei 2014
Ik ben bevoegd om aangifte te doen en doe aangifte van bedreiging namens mijn medewerkster [slachtoffer 3] gepleegd te Asten. [verdachte] heeft kennelijk tijdens een verhoor bij de politie een bedreiging geuit waarin hij zegt: “Zeg maar tegen de voogd van mijn broertje, dat als ik haar zie de kop in sla”.