ECLI:NL:RBOBR:2015:1148

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
3 maart 2015
Zaaknummer
14_2625
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding jobcoach en herbeoordeling van het primaire besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een vergoeding voor een jobcoach. Eiseres had eerder, op 17 juni 2013, een aanvraag ingediend voor deze vergoeding, die door het UWV was afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 11 september 2013 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, dat op 24 april 2014 gegrond werd verklaard, waarbij de rechtbank het UWV opdroeg een nieuw besluit te nemen. Het UWV heeft echter in het bestreden besluit van 27 juni 2014 opnieuw het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, wat leidde tot het huidige beroep.

Tijdens de zitting op 17 november 2014 heeft eiseres haar procesbelang toegelicht, waarbij zij stelde dat zij kosten had gemaakt voor de jobcoach en dat zij zich verplicht voelde deze te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen contractuele verplichting was, maar dat eiseres wel degelijk een procesbelang had, omdat zij schadevergoeding had verzocht. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende onderzoek had gedaan naar de nieuwe taken van eiseres en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was genomen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om de gevraagde vergoeding voor de jobcoach toe te kennen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het UWV het betaalde griffierecht aan eiseres moet vergoeden en dat het UWV in de proceskosten moet worden veroordeeld. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat eiseres geen schade had geleden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/2625

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 maart 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: R. Vervloet),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigden: mr. K. Fens en drs. R. Spanjer).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres vergoeding voor een jobcoach toe te kennen.
Bij besluit van 11 september 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij uitspraak van 24 april 2014, gewezen onder het zaaknummer SHE 13/4943, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 27 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2014, waar eiseres in persoon is verschenen, samen met haar vader en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting door zijn gemachtigden laten vertegenwoordigen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend om eiseres in de gelegenheid te stellen haar stelling met betrekking tot het procesbelang te bewijzen.
Op 3 december 2014 heeft eiseres een door haar getekende, schriftelijke verklaring overgelegd. Verweerder heeft gereageerd op 8 december 2014. Naar aanleiding van de reactie van verweerder heeft de rechtbank eiseres gevraagd de onderliggende overeenkomst te overleggen. Eiseres reageerde op 21 december 2014, waarna verweerder als laatste op 6 januari 2015 zijn standpunt nog eens heeft toegelicht.
Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven een tweede behandeling ter zitting achterwege te laten, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1. Voor een uitgebreide weergave van de feiten verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 24 april 2014. De rechtbank volstaat hier met het volgende.
2. Eiseres is van 1 mei 2012 tot 30 april 2014 werkzaam geweest voor de Stichting Kringloopbedrijf Verderest (Stichting Verderest) als algemeen medewerker. In de periode van 1 mei 2012 tot en met 1 mei 2013 is eiseres tweemaal een vergoeding voor een jobcoach toegekend, gebaseerd op 10% van de werkuren. Op 21 mei 2013 heeft eiseres een vervolgaanvraag ingediend. Daarbij is verzocht om de toekenning van een vergoeding op grond van een intensief begeleidingsregime.
3. In haar uitspraak van 24 april 2014 heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres sinds
26 februari 2013 naast haar reguliere taken in de werkplaats, acht uur per week werkzaam was in de winkel van het kringloopbedrijf. Het betrof hier nieuwe taken die verweerder onvoldoende in zijn beoordeling heeft betrokken. De rechtbank heeft om deze reden het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen naar aanleiding van de bezwaren van eiseres een nieuw besluit te nemen.
4. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep (B&B) op 4 juni 2014 een rapport opgesteld. Onder verwijzing naar dit rapport heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres (opnieuw) ongegrond verklaard.
Vooraf
5. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder aangevoerd dat het dienstverband van eiseres bij de Stichting Verderest per 30 april 2014 is geëindigd. Vanaf 12 mei 2014 is eiseres gestart bij een ander bedrijf en is jobcoaching toegekend. Omdat de gevraagde voorziening niet kan worden toegekend met terugwerkende kracht, heeft eiseres volgens verweerder geen belang meer bij een uitspraak van de rechtbank over het recht op een vergoeding voor de kosten van begeleiding door een jobcoach bij de Stichting Verderest.
6. Naar aanleiding van de stellingen van verweerder heeft eiseres gesteld dat de jobcoach zijn diensten na 1 mei 2013 op haar verzoek heeft voortgezet. Eiseres meent verplicht te zijn voor de door de jobcoach in de periode van 1 mei 2013 tot en met 31 oktober 2013 aan haar verleende diensten te betalen (71 uren à raison van in totaal € 6.297,20) als in rechte vast komt te staan dat verweerder de door haar gevraagde voorziening terecht heeft geweigerd. Eiseres stelt om deze reden een procesbelang te hebben en wel in de vorm van een financieel belang. In verband met deze stellingname van eiseres verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 februari 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP3990). Op grond van hetgeen in deze uitspraak is overwogen heeft als uitgangspunt te gelden dat, wanneer de periode waarvoor de betrokkene in aanmerking wenst te komen voor een bepaalde voorziening is verstreken, toch sprake kan zijn van een procesbelang als de betrokkene ter zake van de gevraagde voorziening in de betreffende periode kosten heeft gemaakt. Hiervan is volgens de rechtbank in het geval van eiseres echter geen sprake. Weliswaar staat vast dat aan eiseres ook in de periode na 1 mei 2013 diensten zijn verleend. Eiseres heeft echter in de betreffende periode geen kosten gemaakt. Uit hetgeen eiseres in haar brieven van 3 december 2014 en 21 december 2014 stelt, leidt de rechtbank af dat eiseres zich (moreel) verplicht voelt voor de in haar opdracht verleende diensten te betalen. Van een contractuele verplichting is echter geen sprake: er ligt immers geen contract en aan eiseres zijn (kennelijk) geen rekeningen gestuurd. Eiseres heeft dan ook (nog) niets betaald.
7. De rechtbank stelt echter tevens vast dat eiseres in haar inleidend beroepschrift heeft verzocht om schadevergoeding. De rechtbank oordeelt het beroep op die grond ontvankelijk. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB vormt het enkele feit dat door een betrokkene wordt gesteld dat ten gevolge van het bestreden besluit schade is geleden die moet worden vergoed, immers voldoende grond om nog een belang van betrokkene bij een inhoudelijke beoordeling van het geschil en een daaruit mogelijk voortvloeiende vernietiging of herroeping van het bestreden besluit aanwezig te achten (uitspraak van 23 augustus 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU8023). Dit is alleen anders als op voorhand volstrekt onaannemelijk is dat eiseres schade heeft geleden. Daarvan is volgens de rechtbank geen sprake. Eiseres heeft bovendien verzocht om een proceskostenvergoeding in bezwaar. Gelet op het verzoek van eiseres om schadevergoeding en vergoeding van de kosten in bezwaar, neemt de rechtbank procesbelang aan. De rechtbank komt daarom toe aan een beoordeling van de gronden van het beroep.
Beoordeling van de gronden van het beroep
Wettelijk kader
8. Uit artikel 18 van het Re-integratiebesluit (Besluit van 2 december 2005, Stb. 2005, 622, zoals gewijzigd op 12 december 2012, Stb. 2012, 656) leidt de rechtbank af dat een jobcoach-traject alleen wordt toegekend, als de betrokkene zonder een systematische begeleiding niet in staat is de opgedragen taken te verrichten (zie het tweede lid, aanhef en onder a en b, van deze bepaling). Bij zijn beoordeling van verzoeken als dat van eiseres hanteerde verweerder ten tijde van belang de Beleidsregels UWV Protocol Jobcoach 2012.
Beoordeling
9. In haar uitspraak van 24 april 2014 heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres het werk van het pimpen van meubels ten tijde van belang naar tevredenheid verrichtte. Daarbij kon het lagere tempo niet worden ondervangen door coaching. Deze beoordeling van de rechtbank staat in rechte vast. De rechtbank heeft verder overwogen dat verweerder onvoldoende is ingegaan op de nieuwe taken die eiseres vanaf 26 februari 2013 verrichtte. Verweerder heeft hiernaar nog altijd onvoldoende onderzoek verricht. Om deze reden is nog altijd sprake van een onvoldoende zorgvuldig onderzoek en een gebrekkig gemotiveerd besluit.
10. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige B&B van 4 juni 2014 blijkt dat de arbeidsdeskundige B&B nog altijd geen goed beeld heeft van de werkzaamheden die eiseres in de winkel verrichtte. In het rapport wordt verwezen naar het gedingstuk 36.2, waarin de opdrachten etaleren, kleding inhangen en/of andere klusjes worden genoemd. Verweerder had naar deze werkzaamheden nader onderzoek moeten doen. Eén en ander geldt temeer nu eiseres in beroep, in de nadere gronden van 30 oktober 2014, stelt dat de arbeidsdeskundige B&B ten onrechte is uitgegaan van het oude takenpakket van eiseres. In de nieuwe jobcoach-periode is de omvang van de winkelwerkzaamheden gewijzigd van acht naar 16 uur per week. Dit laatste blijkt ook uit het (al bekende) gedingstuk 34.6. De rechtbank verwijst naar artikel 18 van het Re-integratiebesluit. Om de voorgeschreven toets te kunnen verrichten, moet bekend zijn welke taken de betrokkene in het dienstverband verricht. Ook gelet op de uitspraak van 24 april 2014 had het in de rede gelegen dat hiernaar onderzoek was verricht. Pas als de werkzaamheden bekend zijn kan immers de vraag beantwoord worden bij welke taken eiseres (wellicht) knelpunten ervaart en of begeleiding door een jobcoach in dat licht noodzakelijk is. De rechtbank merkt in dit verband op dat de verzekeringsarts op 20 januari 2012 heeft vastgesteld dat de noodzaak bestaat tot een (intensieve) begeleiding/jobcoaching. Daarbij is expliciet vermeld dat eiseres bij verandering van werkzaamheden meer instructie (of begeleiding) nodig heeft dan anderen (gedingstuk 2.3).
11. De arbeidsdeskundige B&B concludeert op pagina 4, tweede alinea, dat de baan en werkplek niet zwaar belastend zijn voor eiseres en dat deze toegesneden zijn op haar behoefte, mogelijkheden en beperkingen. De ontwikkeling in loonwaarde valt of staat volgens de arbeidskundige B&B met de persoonlijke ontwikkeling van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat deze conclusies in het rapport niet worden onderbouwd. Uit de rapportage wordt niet duidelijk of ook de winkelwerkzaamheden die eiseres ten tijde van belang gedurende een substantieel deel van de werkweek verrichtte op haar mogelijkheden waren toegesneden.
12. Voor zover verweerder nog betekenis wenst toe te kennen aan het feit dat in de voortgangsrapportage met betrekking tot de (afgesloten, tweede) jobcoach-periode, melding wordt gemaakt van de aanvullende winkeltaken en dat is aangekruist dat het doel behaald is, staaft dit verweerders standpunt niet. In de voortgangsrapportage staat duidelijk vermeld dat er een stap in de goede richting is gezet. Dit betekent volgens de rechtbank niet dat eiseres de taken volledig naar behoren vervult.
13. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Nu verweerder al eens in de gelegenheid is gesteld zijn fouten te herstellen, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien en ook verweerders primair besluit te herroepen. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres de door haar gevraagde voorziening toe had moeten kennen zoals verzocht.
14. Met deze uitspraak staat vast dat verweerders besluit onrechtmatig is. Het verzoek om schadevergoeding wijst de rechtbank niettemin af. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft eiseres niets meer of anders gesteld dan hetgeen hiervoor onder 6 is vermeld. De rechtbank verwijst naar hetgeen daar is overwogen en zij stelt vast dat eiseres geen schade heeft geleden.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiseres in bezwaar en in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.748 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen van de gemachtigde ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Verweerder zal aan eiseres ook de gevraagde reiskosten moeten vergoeden tot een bedrag van € 23,38. De overige door eiseres genoemde kosten, te weten de kosten van verlet in verband met het verschijnen van de vader van eiseres ter zitting, komen niet voor vergoeding in aanmerking. De vader van eiseres is immers geen partij in deze procedure.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 17 juni 2013;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • wijst af het verzoek om schadevergoeding;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.771,38.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra, voorzitter, en mr. F.M. Tadic en
mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.