In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een vergoeding voor een jobcoach. Eiseres had eerder, op 17 juni 2013, een aanvraag ingediend voor deze vergoeding, die door het UWV was afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 11 september 2013 ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, dat op 24 april 2014 gegrond werd verklaard, waarbij de rechtbank het UWV opdroeg een nieuw besluit te nemen. Het UWV heeft echter in het bestreden besluit van 27 juni 2014 opnieuw het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, wat leidde tot het huidige beroep.
Tijdens de zitting op 17 november 2014 heeft eiseres haar procesbelang toegelicht, waarbij zij stelde dat zij kosten had gemaakt voor de jobcoach en dat zij zich verplicht voelde deze te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen contractuele verplichting was, maar dat eiseres wel degelijk een procesbelang had, omdat zij schadevergoeding had verzocht. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende onderzoek had gedaan naar de nieuwe taken van eiseres en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was genomen.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen om de gevraagde vergoeding voor de jobcoach toe te kennen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat het UWV het betaalde griffierecht aan eiseres moet vergoeden en dat het UWV in de proceskosten moet worden veroordeeld. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat eiseres geen schade had geleden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken in hoger beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.