ECLI:NL:RBOBR:2015:1108

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
12_3721
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van maatwerkvoorschriften voor geluids- en trillingshinder bij exploitatie cultuurcentrum

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 maart 2015 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van maatwerkvoorschriften die zijn opgelegd aan een cultuurcentrum in Deurne. De rechtbank oordeelde dat de maatwerkvoorschriften 1.1 tot en met 1.7 voldoende waarborgen bieden om de geluidsgrenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) te respecteren, mits deze worden nageleefd. Echter, de rechtbank vernietigde maatwerkvoorschrift 1.9, dat ontheffingen voor festiviteiten toestond zonder geluidsbeperkingen, omdat het cultuurcentrum in zijn huidige constructie niet geschikt is voor evenementen met ongelimiteerde geluidsbelasting. Dit leidde tot mogelijke geluidsoverlast voor omwonenden.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder een trillingsonderzoek had moeten laten uitvoeren om te beoordelen of aanvullende maatwerkvoorschriften noodzakelijk waren ter voorkoming van trillingshinder. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden voor zover verweerder had overwogen dat er geen aanleiding was voor aanvullende maatwerkvoorschriften met betrekking tot trillinghinder. De rechtbank gaf verweerder de opdracht om binnen zes maanden een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser 1 en eiseres 3 gegrond, terwijl het beroep van eisers 2 niet-ontvankelijk werd verklaard. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan eiser 1 en eiseres 3.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 12/3721 en SHE 12/3732

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2015 in de zaak tussen

[eiser 1], te [woonplaats], eiser 1

(gemachtigde: mr. H.P.J.G. Berkers),

[eisers 2], te [woonplaats], eisers 2

Woningbouwvereniging Bergopwaarts, gevestigd te Deurne, eiseres 3
(gemachtigde: mr. N.M.C.H. Crooijmans),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deurne, verweerder

(gemachtigden: J.P. Ragetlie, mr. V.M.J.A. Corstjens en H. Sonnemans).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[cultuurcentrum], (hierna: het cultuurcentrum) te Deurne, statutair vertegenwoordigd door Stichting Cultuur Cluster Deurne.

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2012 (verder: het bestreden besluit) heeft verweerder maatwerkvoorschriften gesteld op basis van het toenmalige Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (thans het Activiteitenbesluit milieubeheer, verder het Abm) ten aanzien van de exploitatie van het cultuurcentrum.
Eiser 1 heeft hiertegen beroep ingesteld. Dat is geregistreerd onder zaaknummer SHE 12/3721. Eisers 2 en eiseres 3 hebben eveneens hiertegen (gezamenlijk) beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 12/3732.
In beide zaken alsmede in de zaken met zaaknummers SHE 12/4216 en SHE 13/3018 is een inlichtingencomparitie gehouden op 28 mei 2013. Eiser 1 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eisers 2 en eiseres 3 zijn verschenen, bijgestaan door mr. M. Peeters. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon].
De rechtbank heeft vervolgens de Stichting advisering bestuursrechtspraak (StAB) ingeschakeld. De StAB heeft op 30 augustus 2013 een advies uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft, gelijktijdig met de zaken SHE 12/4216 en SHE 13/3018 plaatsgevonden op 4 februari 2015. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De curator van de derde-partij is niet verschenen.
Overwegingen
1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Het cultuurcentrum is gevestigd in een groot complex met hoofdzakelijk winkels op de begane grond en woningen op de hoger gelegen verdiepingen. Het onderdeel van dit complex waarin het cultuurcentrum was gevestigd omvat een grote zaal met 350 stoelen, een kleine zaal met 100 stoelen op de eerste verdieping, een foyer en café. Onder het complex ligt een grote parkeergarage. De meest nabij gelegen woningen betreffen de woningen [woningen]. Achter de noordelijke zijmuur van de grote zaal liggen de woningen [woningen]. Eiser 1 huurt de woning [woning]. Eisers 2 huurden ten tijde van het primaire besluit de woning [woning]. Eiseres 3 is eigenaar van (onder meer) de woningen [woningen].
1.3
Verweerder heeft met het cultuurcentrum een exploitatieovereenkomst gesloten ingevolge waarvan twee typen voorstellingen mogen worden geprogrammeerd, te omschrijven als professioneel en sociaal-cultureel. Het overige gebruik is commercieel waarbij de culturele uitstraling en de kwaliteit van het pand gerespecteerd dienen te worden.
1.4
Bij vonnis van deze rechtbank van 5 augustus 2014 is het cultuurcentrum in staat van faillissement verklaard. De curator heeft de rechtbank bericht dat hij de onderhavige procedures alsmede de zaken SHE 12/4216 en SHE 12/3018 niet zal overnemen. Ten tijde van de inlichtingencomparitie hadden eisers 1 de huur van [woning] beëindigd. Ter zitting is vastgesteld dat de exploitatie van de zalen niet zal worden hervat door het cultuurcentrum maar dat het in de lijn der verwachting ligt dat complex zal worden geëxploiteerd door een nieuwe op te richten stichting.
2. Het bestreden besluit is voorbereid met inachtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpbesluit heeft vanaf 20 april 2012 zes weken ter inzage gelegen. In deze periode hebben alle eisers zienswijzen ingediend. In het bestreden besluit zijn maatwerkvoorschriften opgelegd met enkele aanpassingen naar aanleiding van de zienswijzen.
3. Eisers 2 zijn thans geen belanghebbende meer omdat zij niet meer woonachtig zijn in de nabijheid van het complex. Zij hebben daarom geen belang meer bij een inhoudelijk oordeel omtrent het door hen ingestelde beroep. De rechtbank zal het beroep voor zover ingesteld door eisers 2 niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser 1 en eiseres 3 nog wel een belang hebben bij een inhoudelijk oordeel. De maatwerkvoorschriften in het bestreden besluit gelden namelijk voor de inrichting. De omstandigheid dat het cultuurcentrum als exploitant van de inrichting failliet is gegaan, sluit niet uit dat de inrichting, als deze wordt geëxploiteerd moet voldoen aan het maatwerkvoorschriften. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat ten tijde van de behandeling van de beroepen de exploitatie van het complex reeds door de op te richten stichting was aangevangen.
4. Bij de beoordeling van het hier bestreden besluit stelt de rechtbank voorop dat ingevolge de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling) van 3 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7533, blijkt dat het bevoegd gezag beleidsvrijheid toekomt bij de beantwoording van de vraag of het gebruik zal maken van de bevoegdheid om maatwerkvoorschriften te stellen en dient het daarbij een belangenafweging te maken. Indien wordt besloten tot het stellen daarvan, heeft verweerder een zekere beoordelingsvrijheid bij de vaststelling van wat nodig is ter bescherming van het milieu. De rechtbank zal de beroepsgronden van eiser 1 en eiseres 3 en verweerders standpunt met inachtneming van dit uitgangspunt hierna per aspect beoordelen.
5.1
Eiseres 3 heeft aangevoerd dat maatwerkvoorschrift 1.1 met betrekking tot het gesloten houden van de sluisdeuren in de praktijk niet naleefbaar zal zijn omdat in de grote zaal bij festiviteiten altijd mensen in beweging zijn.
5.2
De rechtbank overweegt dat de drijver van de inrichting zal moeten bewerkstelligen dat aan het maatwerkvoorschrift 1.1 kan worden voldaan. Het is niet op voorhand evident dat dit onmogelijk is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het cultuurcentrum geen zienswijzen heeft ingediend. Als dit voorschrift zou worden overtreden, kan handhavend hiertegen worden opgetreden. Deze beroepsgrond faalt.
6.1
Eiser 1 en eiseres 3 hebben, kort samengevat, aangevoerd dat de maatwerkvoorschriften niet vergaand genoeg zijn om geluidoverlast te voorkomen. Bij het stellen van de maatwerkvoorschriften is niet uitgegaan van het worst-case scenario (pop- of housemuziek). Eiseres 3 voegt hieraan toe dat uiteindelijk slechts aan de voorschriften kan worden voldaan indien géén house- of hierop lijkende muziek wordt toegestaan. Beide eisers vrezen onder verwijzing naar een rapport van een akoestisch bureau dat niet aannemelijk is dat aan de maatwerkvoorschriften kan worden voldaan.
6.2
Verweerder heeft aangegeven dat het gebouw is ontworpen als sociaal-culturele instelling. Het is nooit bedoeld als concertzaal. Het gebouw moet binnen de doelstelling worden benut. Dat is ook de reden dat er maatwerkvoorschriften zijn gesteld.
6.3
Ingevolge maatwerkvoorschrift 1.2 mag versterkt muziekgeluid in de grote zaal alleen ten gehore worden gebracht door een muziekinstallatie waarvan het geluidsniveau wordt begrensd door een door het bevoegde gezag goedgekeurde muziekinstallatie. Ingevolge maatwerkvoorschrift 1.3 mag het equivalent geluidsniveau op het aangewezen meetpunt in de grote zaal niet hoger zijn dan de in de bijbehorende tabel aangegeven waarden.
6.4
De rechtbank heeft in dit kader de StAB de volgende vragen gesteld:
 Kan de inrichting bij naleving van de maatwerkvoorschriften voldoen aan de geluidsnormen van het Abm?
 Bevatten de rapporten van de door verweerder en de door eisers ingeschakelde bureaus een juiste beschrijving van de representatieve bedrijfsvoering. Indien dit niet het geval is, wat zou deze moeten zijn Indien niet wordt voldaan aan de geluidsnormen, welke aanbeveling(en) kunt u doen?
6.5
De StAB heeft in zijn advies aangegeven dat bij naleving van maatwerkvoorschrift 1.3 aan de geluidsgrenswaarde voor aanpandige woningen kan worden voldaan. De StAB merkt hierbij op dat de grenswaarden in maatwerkvoorschrift 1.3 zijn afgeleid van het standaard pop-muziekcentrum. Ter beantwoording van de tweede vraag is vastgesteld dat het maximale toegestane muziekgeluidsniveau in het publieksvak tijdens levende muziek van 95 dB(A) niet realistisch is. De hedendaagse popmuziek bevat veel bastonen en is vergelijkbaar met het spectrum voor housemuziek. Begrenzing van de muziek in lage frequenties (het wegfilteren van lage bastonen) is technisch mogelijk, al verliest de muziek daardoor wel haar karakter.
6.6
In reactie op dit advies heeft eiseres 3 aangegeven dat in het advies ten onrechte niet het café en de kleine zaal zijn meegenomen. Het rapport is in zoverre onvolledig.
6.7
Verweerder heeft gereageerd en opgemerkt dat het cultuurcentrum kan voldoen aan de door verweerder voorgestane en bedoelde exploitatie. Verweerder heeft twijfels bij de opmerking van de StAB dat bij hedendaagse popmuziek slechts kan worden voldaan aan de gestelde grenswaarde bij het wegfilteren van de lage bastonen. Verder vraagt verweerder zich af of in hedendaagse muziek het aandeel van lage frequenties zo groot is als de StAB veronderstelt en verweerder bestrijdt dat het maximale toegestane muziekgeluidsniveau in het publieksvak tijdens levende muziek van 95 dB(A) niet realistisch is.
6.8
In deze procedure staat uitsluitend de rechtmatigheid van de gestelde maatwerkvoorschriften centraal. Deze maatwerkvoorschriften zien slechts op de exploitatie van de grote zaal. De inrichting moet voor het overige voldoen aan de geluidsgrenswaarden in het Abm. Ofschoon uit het advies van de StAB niet kan worden opgemaakt of de overige delen van de inrichting voldoen aan de geluidsnormen van het Abm bij gelijktijdig gebruik van de grote zaal, bevat het advies voldoende informatie om de rechtmatigheid van de maatwerkvoorschriften in het bestreden besluit te beoordelen. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat bij naleving van de maatwerkvoorschriften 1.1 tot en met 1.7 de geluidsgrenswaarden van het Abm vanwege exploitatie in de grote zaal van de inrichting niet zullen worden overschreden en dat verweerder in zoverre heeft kunnen volstaan met het stellen van deze maatwerkvoorschriften. Indien als gevolg van het geluid in overige delen van de inrichting de geluidsgrenswaarden van het Abm worden overschreden, zal verweerder hiertegen moeten optreden, ook al voldoet de exploitatie van de grote zaal aan de maatwerkvoorschriften. Dit is een aspect van handhaving. Het verschil van inzicht tussen de akoestische experts van verweerder en eisers en de StAB over de frequenties en de samenstelling van muziek komt geheel voor risico van de (toekomstige) drijver van de inrichting. Hij zal bij de exploitatie van de grote zaal aan deze maatwerkvoorschriften moeten voldoen en zijn muziekkeuze hierop moeten afstemmen. Welke soort muziek uiteindelijk in het complex ten gehore kan worden gebracht, acht de rechtbank daarom niet relevant. De exploitatieovereenkomst is evenmin relevant bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatwerkvoorschriften. Eisers kunnen aan deze overeenkomst geen rechten ontlenen. Deze beroepsgrond faalt.
7.1
Beide eisers voeren aan dat onvoldoende onderzoek is verricht naar trillinghinder en dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met het stellen van maatwerkvoorschrift 1.8: De door hen ingeschakelde expert heeft tijdens het onderzoek “voelbare” trillingen geconstateerd binnen naburige woningen. Het voorschrift zal niet voorkomen dat er trillingshinder zal optreden.
7.2
Verweerder heeft in maatwerkvoorschrift 1.8 bepaald dat luidsprekers ten opzichte van de bouwkundige constructie zodanig moeten zijn gemonteerd dat geen overdracht van trillingen naar de in- of aanpandige woningen van derden kan plaatsvinden. Het opleggen van verdere maatwerkvoorschriften acht verweerder voorbarig omdat niet is gebleken dat artikel 2.23 van het Abm wordt overschreden.
7.3
De rechtbank heeft de StAB de volgende vraag gesteld: “Is, indien wordt voldaan aan de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit sprake van onaanvaardbare trillinghinder in de betrokken woning?” en de StAB verder gevraagd aanbevelingen te doen indien niet wordt voldaan aan de normen.
7.4
De StAB heeft vastgesteld dat door zowel de expert van verweerder als de expert van eisers géén trillingsonderzoek hebben uitgevoerd. De StAB acht een dergelijk onderzoek wel noodzakelijk als in het complex hedendaagse popmuziek ten gehore wordt gebracht.
7.5
Ingevolge artikel 2.23, eerste lid, van het Abm bedragen trillingen, veroorzaakt door de tot de inrichting behorende installaties of toestellen alsmede de tot de inrichting toe te rekenen werkzaamheden of andere activiteiten, in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten, met uitzondering van geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten gelegen op een gezoneerd industrieterrein, niet meer dan de trillingsterkte, genoemd in tabel 2 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B «Hinder voor personen in gebouwen» van de Stichting Bouwresearch Rotterdam, voor de gebouwfunctie wonen.
Ingevolge het derde lid kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift het eerste lid niet van toepassing verklaren en een andere trillingsterkte toelaten.
7.6
De rechtbank stelt voorop dat in maatwerkvoorschrift 1.8 geen voorschrift is opgenomen voor het maximaal toelaatbaar trillingsniveau voor de onderhavige situatie. Dat heeft tot gevolg dat artikel 2.23, eerste lid, van het Abm onverkort van toepassing is. In zoverre valt niet in te zien waarom maatwerkvoorschrift 1.8 op zichzelf onrechtmatig is. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerders conclusie dat artikel 2.23 van het Abm niet wordt overschreden, niet is onderbouwd door een trillingsonderzoek. Teneinde te kunnen beoordelen of maatwerkvoorschriften respectievelijk aanvullende maatregelen aan het complex noodzakelijk zijn, had het op de weg van verweerder gelegen een dergelijk onderzoek te (laten) uitvoeren. In zoverre slaagt deze beroepsgrond en komt het bestreden besluit in aanmerking voor vernietiging voor zover verweerder heeft overwogen dat geen aanleiding bestaat voor aanvullende maatwerkvoorschriften met betrekking tot trillinghinder. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat deze vernietiging niet tot gevolg heeft dat verweerder in een nieuw te nemen besluit gehouden is om aanvullende maatwerkvoorschriften op te leggen met betrekking tot trillinghinder, maar slechts dat verweerder zijn besluit hierover beter zal moeten onderbouwen.
8.1
Eiseres 3 is van mening dat ten onrechte geen enkele beperking is gesteld bij de overschrijding van de geluidsnorm bij ontheffingen op basis van maatwerkvoorschrift 1.9. De door de raad vastgestelde Algemene Plaatselijke Verordening Deurne 2010 (verder: APV 2010) is onverbindend vanwege strijd met artikel 2.21, tweede lid, van het Abm. Zowel bij de incidentele festiviteiten als bij de collectieve festiviteiten had de raad voorwaarden moeten verbinden ter voorkoming of beperking van geluidhinder.
8.2
Ingevolge artikel 2.21, eerste lid, van het Abm (voor zover relevant) zijn de waarden bedoeld in de artikelen 2.17 en 2.20 voor zover de naleving van deze normen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met de viering van:
a. festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor de verordening geldt;
b. andere festiviteiten die plaatsvinden in de inrichting, waarbij het aantal bij of krachtens een gemeentelijke verordening aan te wijzen dagen of dagdelen per gebied of categorie van inrichtingen kan verschillen en niet meer mag bedragen dan twaalf per kalenderjaar.
Ingevolge het tweede lid kunnen bij of krachtens gemeentelijke verordening voorwaarden worden verbonden aan de festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder.
8.3
In maatwerkvoorschrift 1.9 is bepaald dat de maatwerkvoorschriften 1.1 tot en met 1.9 niet van toepassing zijn tijdens een collectieve festiviteit of een incidentele festiviteit die aan het bevoegd gezag is gemeld volgens de in de APV 2010 beschreven procedure. Ingevolge artikel 4.3 van de APV 2010 mogen maximaal 12 incidentele activiteiten worden gehouden in een inrichting. Verweerder heeft verder in totaal in de jaren 2010-2013 15 collectieve festiviteiten benoemd zodat het in de praktijk mogelijk is op 27 dagen activiteiten in het complex te ontplooien waar de maatwerkvoorschriften noch het Abm gelden.
8.4
Ingevolge artikel 4.3, zesde lid, van de APV 2010 gelden géén normen voor het equivalente geluidsniveau in aan- of inpandige woningen (wel op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter).
8.5
De StAB heeft met betrekking tot de bouwkundige staat van het complex geconstateerd dat de dilatatie niet juist is uitgevoerd en dat niet alle spouwankers zijn doorgezaagd. Bovendien zijn de betonnen kolommen in de parkeergarage gekoppeld aan de betonnen vloer van die garage. Deze vloer heeft geen dilatatie zodat het casco van het gedeelte van het complex waarin het muziekcentrum is gehuisvest en het casco van het gedeelte met de woningen één geheel vormen en akoestisch niet zijn ontkoppeld. Daardoor is een direct contact tussen beide casco’s.
8.6
De rechtbank stelt vast dat maatwerkvoorschrift 1.9 inhoudelijk weinig toevoegt ten opzichte van hetgeen reeds in artikel 2.21, eerste lid, van het Abm is bepaald. Weliswaar voorzien de maatwerkvoorschriften deels in technische maatregelen als bedoeld in artikel 2.20, zevende lid, van het Abm, het voegt weinig toe deze maatregelen op te leggen als de onderliggende geluidsgrenswaarden op basis van maatwerkvoorschrift 1.3 juncto 2.20, eerste lid van het Abm respectievelijk artikel 2.17 van het Abm, niet van toepassing zijn ingevolge artikel 2.21, eerste lid, van het Abm. Voorts stelt de rechtbank vast dat in artikel 4.3 van de APV 2010 inderdaad géén geluidsgrenswaarden zijn opgenomen ten aanzien van in- of aanpandige woningen ofschoon artikel 2.21, tweede lid, van het Abm, daartoe wel de mogelijkheid biedt. Op basis van de bevindingen van de StAB is de rechtbank van oordeel dat het pand in de huidige constructie niet geschikt is om zonder enige mate van begrenzing voorstellingen te laten plaatsvinden waarbij de geluidgrenswaarden van het Abm zonder meer mogen worden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat eiseres 3 terecht klaagt dat gedurende 27 dagen per jaar een ongelimiteerde geluidsoverlast mag worden veroorzaakt op de in- en aanpandige woningen. Verweerder heeft zich ten onrechte geen rekenschap gegeven dat ingevolge maatwerkvoorschrift 1.9 (alsmede artikel 2.21, eerste lid, van het Abm) incidentele en collectieve festiviteiten plaatsvinden in een complex dat bouwkundig niet geschikt is voor festiviteiten met een ongelimiteerde geluidsbelasting. Hierdoor kunnen eisers gedurende 27 dagen per jaar worden geconfronteerd met een mogelijk ondraaglijke geluidsoverlast. In zoverre slaagt het beroep.
8.7
De bewoners van de in- en aanpandige woningen zijn hiermee echter niet gevrijwaard van geluidoverlast, nu het de exploitant van het complex vrij staat om met een beroep op artikel 2.21, eerste lid, van het Abm in samenhang met artikel 4.1 van de APV 2010 een ontheffing te vragen. Gelet op de omvang van het geding, dat zich beperkt tot de rechtmatigheid van de gegeven maatwerkvoorschriften, kan bedoelde ontheffing of de verbindendheid van de APV, hier niet ter beoordeling staan. Gelet op de aan verweerder toekomende beleidsvrijheid ziet de rechtbank evenmin aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of een voorlopige voorziening te treffen, te meer nu het cultuurcentrum failliet is gegaan. De rechtbank beperkt zich tot een vernietiging van maatwerkvoorschrift 1.9.
9. Het beroep van eiser 1 en eiseres 3 is gegrond, gelet op rechtsoverwegingen 7.6, 8.6 en 8.7. Het beroep van eisers 2 is niet-ontvankelijk. De rechtbank zal bepalen dat verweerder een nieuw besluit zal moeten nemen omtrent het stellen van één of meerdere maatwerkvoorschriften met betrekking tot trillinghinder en met betrekking tot de ontheffing ten behoeve van incidentele of collectieve festiviteiten. De rechtbank zal bepalen dat dit moet gebeuren binnen een termijn van zes maanden, gelet op de omstandigheid dat de rechtspersoon van de beoogde nieuwe exploitant nog niet is opgericht.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser 1 en eiseres 3 het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder tevens in de door eiser 1 en eiseres 3 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het bijwonen van een inlichtingencomparitie met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1) per eiser.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eisers 2 niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen van eiser 1 en eiseres 3 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft maatwerkvoorschrift 1.9 alsmede voor zover verweerder heeft overwogen dat geen aanleiding bestaat voor aanvullende maatwerkvoorschriften met betrekking tot trillinghinder;
- draagt verweerder op binnen zes maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan eiser 1 te vergoeden en het betaalde griffierecht van € 310,- aan eiseres 3 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser 1 en eiseres 3 ieder afzonderlijk tot een bedrag van € 1.217,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.