ECLI:NL:RBOBR:2015:1070

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
WR 14-038
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 30 januari 2015, is het wrakingsverzoek van een verzoeker afgewezen. De verzoeker, die in persoon procedeerde, had de wraking aangevraagd tegen mr. J.M.J. Godrie, de kantonrechter die betrokken was bij de behandeling van een civiele zaak met zaaknummer 889270 CV EXPL 13-4101. Het wrakingsverzoek was ingediend op 17 december 2014, naar aanleiding van een beslissing van de rechter om verzoeker slechts één week uitstel te verlenen voor het indienen van een conclusie, terwijl eerder was aangekondigd dat er vier weken uitstel zou zijn. De verzoeker stelde dat deze beslissing blijk gaf van vooringenomenheid van de rechter.

De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2015 was de rechter niet aanwezig, maar had hij schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. De rechtbank oordeelde dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de enkele afwijking van de eerdere mededeling over het uitstel niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid of een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.

De rechtbank wees erop dat de verzoeker ook eerdere feiten en omstandigheden had aangevoerd die al in een eerdere wrakingsprocedure waren behandeld, maar niet inhoudelijk waren beoordeeld. De rechtbank besloot dat er geen nieuwe aanwijzingen waren die de objectieve schijn van partijdigheid konden rechtvaardigen. Gelet op deze overwegingen werd het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 14 /038
Beschikking van 30 januari 2015
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Eindhoven,
verzoeker,
procederend in persoon,
tegen
mr. J.M.J. Godrie,
in zijn hoedanigheid van kantonrechter in de rechtbank te Oost-Brabant bij de behandeling van de zaak met zaaknummer: 889270 CV EXPL 13-4101,
verweerder.
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoeker en de rechter worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het wrakingsverzoek van 17 december 2014;
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek van 22 december 2014;
  • de schriftelijke reactie van verzoeker op voormelde reactie van de rechter van 20 januari 2014;
  • het dossier in de hoofdzaak.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op
22 januari 2015. Verzoeker is ter zitting verschenen en heeft zijn wrakingsverzoek nader toegelicht. De rechter heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. Met bericht van kennisgeving is de rechter niet ter zitting verschenen. De rechtbank slaat geen acht op de stukken die verzoeker nog na de zitting heeft toegestuurd, aangezien die na het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting zijn binnengekomen.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de procedure met zaaknummer:
889270 CV EXPL 13-4101. Verzoeker heeft betoogd dat de rechter niet onbevooroordeeld dat geschil kan beoordelen.
Ter onderbouwing van het wrakingverzoek heeft verzoeker gewezen op feiten en omstandigheden die hij uitgebreid in het schriftelijk wrakingsverzoek heeft verwoord. De kern van zijn betoog komt erop neer dat de rechter hem bij brief van 12 december 2014 enkel één week uitstel heeft verleend voor het nemen van een conclusie, terwijl in een vorig schrijven van de rechtbank een uitstel was aangekondigd van vier weken. Voorts heeft verzoeker feiten en omstandigheden aangevoerd die door verzoeker ten grondslag zijn gelegd aan een eerder door hem ingediend wrakingsverzoek in dezelfde zaak.
2.2.
De rechter heeft aangegeven niet in de wraking te berusten omdat geen sprake is van enige vooringenomenheid jegens verzoekster. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de rechter, kort weergegeven, het volgende aangevoerd.
Het betreft een tweede wrakingsverzoek in deze zaak. Het komt daarom niet voor behandeling in aanmerking. De beslissing die kenbaar is gemaakt bij brief van
12 december 2014 geeft op geen enkele wijze blijk van bevooroordeeldheid en wekt ook niet de schijn dat daarvan sprake is. De beslissing is inderdaad in strijd met de inhoud van een eerdere brief die aan partijen is toegezonden, waarin de standaardformule is opgenomen dat op verzoek vier weken uitstel verleend zal worden. Dit is in de brief van 12 december 2014 over het hoofd gezien. Door indiening van het wrakingsverzoek is het niet mogelijk om de beslissing van 12 december 2014 te herstellen.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Hierbij stelt de rechtbank voorop dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.3.
Uit de stellingen van verzoeker volgt dat de beslissing van de rechter op het uitstelverzoek van verzoeker de directe aanleiding is geweest voor dit wrakingsverzoek.
Niet in geschil is dat aan verzoeker bij brief van 14 november 2014 een termijn is gegeven tot 12 december 2014 om een (antwoord)conclusie ná enquête te nemen. In deze brief is onder meer vermeld dat verzoeker vóór deze datum schriftelijk kan verzoeken om vier weken later te mogen reageren, waaraan de volgende slotzin aan toegevoegd is: ‘U kunt ervan uitgaan dat de kantonrechter met dit verzoek instemt’. Verzoeker kan in beginsel worden gevolgd in zijn standpunt dat de beslissing van de kantonrechter om verzoeker één week uitstel te verlenen voor het nemen van een conclusie, zoals verwoord in de bewuste brief van 12 december 2014, niet strookt met de aangehaalde mededeling uit voormeld schrijven. Het enkele feit dat de beslissing op het uitstelverzoek afwijkt van eerdere berichtgeving en dat verzoeker deze processuele beslissing niet juist acht, brengt echter niet zonder meer met zich dat de rechter van enige vooringenomenheid tegenover verzoeker heeft doen blijken of dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter. Temeer niet nu de rechter heeft aangegeven dat hij de (eerder door hem gegeven) termijn van vier weken over het hoofd heeft gezien bij zijn beslissing uitstel van één week te geven en dat deze vergissing dient te worden hersteld.
Dit zou anders kunnen zijn, indien zich daarnaast bijzondere omstandigheden voordoen die, in samenhang met voormelde processuele beslissing, twijfel zouden kunnen doen ontstaan aan de onpartijdigheid van de rechter, althans bij betrokkene de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid hebben kunnen opwekken.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker aan zijn wrakingsverzoek mede ten grondslag heeft gelegd feiten en omstandigheden die zijn gebaseerd op de gang van zaken tijdens de door de rechter gehouden getuigenverhoren. Deze feiten en omstandigheden zijn reeds aangevoerd in een eerdere wrakingsprocedure maar toen niet inhoudelijk beoordeeld omdat het verzoekschrift te laat was ingediend. Onder deze omstandigheden dient terughoudendheid te worden betracht bij een inhoudelijke beoordeling van die aangevoerde gronden in onderhavige wrakingsprocedure. Enkel indien in het onderhavige wrakingsverzoek sprake zou zijn van omstandigheden die op zichzelf reeds aanwijzingen (kunnen) opleveren voor partijdigheid van de rechter of objectief gerechtvaardigde schijn dienaangaande kan aan de genoemde omstandigheden uit het eerdere wrakingsverzoek betekenis worden toegekend bij de beoordeling van onderhavig wrakingsverzoek. Van een dergelijke situatie is evenwel geen sprake (zie r.o. 3.3).
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het verzoek tot wraking worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank,
wijst het verzoek tot wraking van mr. J.M.J. Godrie in de zaak met zaaknummer 889270 CV EXPL 13-4101 af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A. Bik, voorzitter,
mr. W. Schoorlemmer en mr. M.F.M.T. Franke, leden, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.