ECLI:NL:RBOBR:2015:1026

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
01/865016-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in schietincident met medeverdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 26 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietincident op 15 januari 2014 te Lithoijen, gemeente Oss. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot moord, poging tot doodslag en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en een medeverdachte vanuit een auto op de inzittenden van een andere auto hebben geschoten. Echter, na het onderzoek ter terechtzitting, waarin meerdere zittingen hebben plaatsgevonden, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, wat essentieel is voor de kwalificatie van medeplegen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij zelf een vuurwapen had afgevuurd of dat hij betrokken was bij een vooropgezet plan. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en de noodzaak van een nauwe samenwerking voor strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/865016-14
Datum uitspraak: 26 februari 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1962],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 april 2014, 24 juni 2014, 28 augustus 2014, 10 februari 2015 en 12 februari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 maart 2014. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 10 februari 2015 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Met inachtneming van deze wijziging is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 januari 2014 te Lithoijen, gemeente Oss, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of (een) ander(en) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, - meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels in de richting van die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 2] en/of die ander(en) heeft/hebben afgevuurd en/of - meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels in de richting van (een) (rijdende) (personen)auto('s) (waarin die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of die ander(en) zich verplaatsten) heeft/hebben afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 januari 2014 te Lithoijen, gemeente Oss, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of (een) ander(en) van het leven te beroven, met dat opzet - meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels in de richting van die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 2] en/of die ander(en) heeft/hebben afgevuurd en/of - meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels in de richting van (een) (rijdende) (personen)auto('s) (waarin die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of die ander(en) zich verplaatsten) heeft/hebben afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 januari 2014 te Lithoijen, gemeente Oss, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of (een) ander(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend -(een) vuurwapen(s) ter hand genomen en/of -meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels (in de richting van die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 2] en/of die ander(en)) afgevuurd en/of -meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels in de richting van (een) rijdende personenauto('s) (waarin die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 2] en/of die ander(en) zich verplaatsten) afgevuurd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft allereerst betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Hij heeft zijn verweer op een viertal gronden gestoeld, te weten:
1. er is door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) een ondeugdelijk en onzorgvuldig schotrestenonderzoek uitgevoerd, immers in haar rapport van 22 januari 2014 is geconcludeerd dat er na onderzoek van de schiethanden van aangever [medeverdachte 1] geen categorie A-deeltjes zijn aangetroffen, terwijl in het rapport van 31 maart 2014 is gebleken dat er één categorie A-deeltje is aangetroffen; voorts is uit het rapport van 22 januari 2014 gebleken dat de stub van de linker palm van verdachte uit de onderzoeksset schiethanden op de grond is gevallen, zodat mogelijk contaminatie heeft plaatsgevonden;
2. het OVC-gesprek van verdachte van 1 april 2014 (nummer 23026) is in strijd met de werkelijkheid uitgewerkt en door de politie gedenatureerd weergegeven;
3. de op een eerder moment in het onderzoek in beslag genomen Volkswagen Jetta en BMW zijn door het openbaar ministerie vrijgegeven waardoor de verdediging in ernstige mate is belemmerd in haar recht nader onderzoek aan deze auto’s te doen verrichten;
4. er is sprake van een onterechte vervolging van verdachte, nu ten aanzien van hem en aangever [medeverdachte 1] op basis van het schotrestenonderzoek een vrijwel gelijke hoeveelheid categorie A-deeltjes kan worden vastgesteld, maar er jegens [medeverdachte 1] door het openbaar ministerie geen vervolgingsbeslissing is genomen.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Ad 1.
De rechtbank stelt vast dat het NFI op 22 januari 2014 een zogenaamd verkort rapport schotrestenonderzoek heeft uitgebracht. In dit rapport zijn de voorlopige bevindingen uit het onderzoek opgenomen. Op 31 maart 2014 is er door het NFI een aanvullend rapport schotrestenonderzoek opgesteld. Dit rechtbank stelt vast dat dit laatste rapport een meer uitvoeriger onderzoek behelst en de definitieve bevindingen en conclusies bevat. Dat er sprake zou zijn van een ondeugdelijk en onzorgvuldig onderzoek door het NFI, is derhalve geenszins gebleken.
De omstandigheid dat een stub van de linker pa lm van verdachte uit de onderzoeksset schiethanden bij het terugplaatsen in het beschermde monsterbuisje op de grond is gevallen, doet niets af aan de resultaten en de conclusies van het onderzoek, omdat dit eerst na afloop van het onderzoek is gebeurd. Hoogstens kan het nog van invloed zijn bij een eventueel vervolgonderzoek.
Ad 2.
Op 1 april 2014 werd vertrouwelijke communicatie van verdachte in de P.I. Grave opgenomen (OVC-gesprek nummer 23026). De audio-opnames zijn grotendeels letterlijk uitgewerkt en daarvan is door [verbalisant 1] een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Uit dit proces-verbaal van 4 april 2014 blijkt dat verdachte op enig moment zou hebben gezegd “een half uur hebben we staan schieten”. In een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 15 september 2014 heeft [verbalisant 1] gerelateerd dat hij op verzoek van de officier van justitie genoemd OVC-gesprek nogmaals heeft beluisterd met speciaal daarvoor ontwikkelde audioapparatuur, waardoor het gesprek enigszins beter was te verstaan. Bij herhaaldelijk beluisteren van de hiervoor weergegeven passage is gebleken dat verdachte heeft gezegd “…een half uur op elkaar lopen schieten”.
Voor zover er met betrekking tot de wijze van verslaglegging van het OVC-gesprek al sprake is van een foutieve weergave, moet worden geconcludeerd dat dit is hersteld. Op verzoek van de officier van justitie is het OVC-gesprek van verdachte van 1 april 2014 opnieuw beluisterd en is de integrale audiovisuele registratie van (onder meer) dat gesprek op dvd aan het dossier toegevoegd en is een kopie daarvan aan de verdediging verstrekt. Van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de verdediging gesteld, is derhalve geen sprake. Voorts heeft de raadsman niet aangetoond dat ook andere passages van het betreffende OVC-gesprek in strijd met de waarheid zijn weergegeven, zodat evenmin gesteld kan worden dat er sprake is geweest van een ernstig inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Ad 3.
De rechtbank overweegt dat door de raadsman in het geheel niet is aangevoerd welke specifieke onderzoeken de verdediging – in dit stadium van het geding – ten aanzien van beide (voormalig) in beslag genomen auto’s had willen doen uitvoeren en van welke het kennelijke uitblijven daarvan de belangen van zijn cliënt (in ernstige mate) heeft geschaad.
Ad 4.
De rechtbank acht deze grond door de raadsman onvoldoende onderbouwd. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de vervolging gelet op het thans geldende opportuniteitsbeginsel ter beoordeling van het openbaar ministerie staat. De wijze waarop daarbij de afweging van de betrokken belangen heeft plaatsgevonden staat niet ter beoordeling aan de rechter bij de vraag naar de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, tenzij de vervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank niet is gebleken.
Het verweer van de raadsman faalt aldus op alle gronden.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook geen overige omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan derhalve worden ontvangen in de vervolging.
Voorts zijn er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het (meermalen) medeplegen van poging tot doodslag (subsidiaire feit). Zij heeft vrijspraak gevorderd voor het aan verdachte onder het primaire feit ten laste gelegde (meermalen) medeplegen van poging tot moord.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het schotrestenonderzoek en het OVC-gesprek, op gelijke gronden als hiervoor onder het kopje ‘De ontvankelijkheid van de officier van justitie’ weergegeven, van het bewijs behoren te worden uitgesloten. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 2] en/of een of meer andere personen. Ten slotte heeft de raadsman met verwijzing naar het OVC-gesprek van verdachte van 1 april 2014 een beroep op noodweer gedaan. Uit het OVC-gesprek zou duidelijk volgen dat verdachte door de andere partij in een hinderlaag is gelokt en dat die andere partij is begonnen met schieten.

Integrale vrijspraak.

Op 15 januari 2014, omstreeks 08.15 uur, vond er een ongeval plaats op de T-kruising van [adres 2]/[adres 3] te Lithoijen in de gemeente Oss. Een donkerkleurige BMW, voorzien van [kenteken 1], kwam op de [adres 3] in botsing met een lantaarnpaal en een taxibusje. De politie kreeg al snel hierna meldingen dat er bij dit verkeersongeval sprake was van een schietincident. Hierbij waren naast genoemde BMW ook een Volkswagen Jetta en een Audi A8 betrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank is genoegzaam komen vast te staan dat verdachte en [medeverdachte 2] in de BMW zaten en dat [medeverdachte 2], in aanwezigheid van verdachte, vanuit die BMW met een vuurwapen heeft geschoten op de Volkswagen Jetta of Audi A8. De rechtbank acht op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting echter niet bewezen dat verdachte zelf vanuit de BMW een vuurwapen heeft afgevuurd. Uit het onderzoek schotrestenonderzoek kan hoogstens afgeleid worden dat verdachte bij een schietproces aanwezig is geweest.
De rechtbank overweegt dat nu het bewijs ontbreekt dat verdachte zelf alle elementen van de delictsomschrijving voor zijn rekening heeft genomen, nog wel bezien zal moeten worden of de ten laste gelegde deelnemingsvorm medeplegen kan worden bewezen verklaard. Als dat het geval is, zal verdachte immers strafrechtelijk aansprakelijk zijn.
In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt vast dat omtrent de aanleiding tot en de gang van zaken ten tijde van de schietpartij weinig (betrouwbare) informatie voorhanden is, doordat de betrokkenen bij het schietproces zich op hun zwijgrecht hebben beroepen dan wel in een zeer laat stadium – toen het technisch onderzoek praktisch was afgerond – een verklaring hebben afgelegd met de bedoeling zichzelf te ontlasten. Wat er aan het schieten precies is voorafgegaan en wat er bijvoorbeeld gezegd is in de auto waarin verdachte zat, is in het ongewisse gebleven. De rechtbank is van oordeel dat dientengevolge bewijs voor een intellectuele bijdrage van verdachte aan het delict ontbreekt. Niet is gebleken van een eventueel vooropgezet plan tussen verdachte en [medeverdachte 2] en/of (een) ander(en). Voorts is op grond van het dossier, meer specifiek de technische sporenonderzoeken, niet komen vast te staan dat er – behoudens het afgevuurde schot door [medeverdachte 2] – vanuit de BMW op enig ander moment gedurende de achtervolging is geschoten. Het enkel als passagier aanwezig zijn in de BMW op het moment dat [medeverdachte 2] een kogel afvuurde acht de rechtbank geen materiële bijdrage van voldoende gewicht om daarop in het onderhavige geval een bewezenverklaring van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte te gronden. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier evenmin voldoende informatie waaruit de mogelijke intentie van verdachte gericht op een nauwe samenwerking kan worden afgeleid. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte bekend was met de intenties van de medeverdachte. Immers niet is gebleken dat verdachte ervan op de hoogte was dat [medeverdachte 2] zich had bewapend met een vuurwapen en van dat vuurwapen ook daadwerkelijk gebruik zou maken.
Met de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger van het ten laste gelegde.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
De door de raadsman gevoerde overige verweren behoeven hierdoor geen nadere bespreking.
De rechtbank wijst de door de officier van justitie ter terechtzitting van 10 februari 2015 gedane vordering tot gevangenneming van verdachte af.

DE UITSPRAAK

Vrijspraak.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. R.J. Bokhorst en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 26 februari 2015.
Mr. R.J. Bokhorst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.