ECLI:NL:RBOBR:2015:1025

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
01/865015-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met vuurwapenbezit in Lithoijen

In de zaak tegen de verdachte, die op 15 januari 2014 in Lithoijen betrokken was bij een schietincident, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 26 februari 2015 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, vanuit een rijdende BMW op een andere auto heeft geschoten, wat leidde tot een poging tot doodslag. De rechtbank achtte het niet bewezen dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, waardoor hij van het primair ten laste gelegde feit werd vrijgesproken. Echter, de poging tot doodslag werd wel bewezen verklaard, evenals het voorhanden hebben van een patroonhouder voor een vuurwapen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 42 maanden op, waarbij de ernst van de feiten en de risico's voor de openbare veiligheid zwaar wogen. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor mishandeling van een medewerker van de penitentiaire inrichting, wat de rechtbank als een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit beschouwde. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid proces, waarin verschillende getuigen en bewijsmiddelen zijn gehoord en bekeken.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummers: 01/865015-14 en 01/860061-14 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 26 februari 2015
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
wonende te [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 april 2014, 20 juni 2014, 28 augustus 2014, 10 februari 2015 en 12 februari 2015.
Ter terechtzitting van 10 februari 2015 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers aanhangig gemaakte zaken, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 17 maart 2014 (01/865015-14) en 29 januari 2015 (01/870061-14).
De tenlastelegging in de zaak met parketnummer 01/865015-14 is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 10 februari 2015 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Met inachtneming van deze wijziging is aan verdachte onder laatstgenoemd parketnummer ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 15 januari 2014 te Lithoijen, gemeente Oss, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of (een) ander(en) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, - meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels in de richting van die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 2] en/of die ander(en) heeft/hebben afgevuurd en/of - meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels in de richting van (een) (rijdende) (personen)auto('s) (waarin die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of die ander(en) zich verplaatsten) heeft/hebben afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 januari 2014 te Lithoijen, gemeente Oss, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of (een) ander(en) van het leven te beroven, met dat opzet - meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels in de richting van die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 2] en/of die ander(en) heeft/hebben afgevuurd en/of - meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels in de richting van (een) (rijdende) (personen)auto(s') (waarin die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of die ander(en) zich verplaatsten) heeft/hebben afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 januari 2014 te Lithoijen, gemeente Oss, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of (een) ander(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend -(een) vuurwapen(s) ter hand genomen en/of -meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels (in de richting van die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 2] en/of die ander(en)) afgevuurd en/of
-meermalen, althans eenmaal, een of meer kogels in de richting van (een) rijdende personenauto('s) (waarin die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 2] en/of die ander(en) zich verplaatsten) afgevuurd;
2. hij op of omstreeks 15 januari 2014 te Lithoijen, gemeente Oss en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een onderdeel en/of hulpstuk bestemd voor (het functioneren van en/of de werking van) een wapen van categorie III, te weten een patroonhouder (AAGZ9152NL) voorhanden heeft gehad;
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/860061-14 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 februari 2013 te Krimpen aan den IJssel opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (met tot vuist gebalde hand(en)) heeft geslagen en/of gestoten en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak ten aanzien van 01/865015-14 feit 1 primair.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat verdachte van feit 1 primair behoort te worden vrijgesproken.
Bewijs.
Bronnen.
01/865015-14
 een eindproces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, Districtelijke Opsporing Maasland, met registratienummer PL2100-2014004720, afgesloten op 6 mei 2014, in totaal 568 doorgenummerde bladzijden [hierna in de bewijsbijlage te noemen: eindproces-verbaal 01/865015-14];
 stukken met betrekking tot de forensische opsporing [hierna in de bewijsbijlage te noemen: FTO-map 01/865015-14];
 een proces-verbaal Categorisering (onderdelen van) vuurwapens en (onderdelen van) munitie 2014004720-146, van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie;
 een proces-verbaal van de terechtzitting van 10 februari 2015;
 een proces-verbaal van getuigenverhoor [betrokkene 2] van 6 november 2014 van de rechter-commissaris.
01/860061-14
 een proces-verbaal van de politie Rotterdam, District 06 Oost, met registratienummer PL17F0 2013041260, afgesloten op 4 augustus 2013, in totaal 15 doorgenummerde bladzijden (ten aanzien van parketnummer 01/860061-14) [hierna in de bewijsbijlage te noemen: proces-verbaal 01/860061-14].
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de gehele uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A (pagina’s 14 tot en met 21) bij dit vonnis.

1.865015-14

Inleiding.
Op 15 januari 2014, omstreeks 08.15 uur, vond er een ongeval plaats op de T-kruising van [adres 2]/[adres 3] te Lithoijen in de gemeente Oss. Een donkerkleurige BMW, voorzien van [kenteken 1], kwam op de [adres 3] in botsing met een lantaarnpaal en een taxibusje. De politie kreeg al snel hierna meldingen dat er bij dit verkeersongeval sprake was van een schietincident.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het (meermalen) medeplegen van poging tot doodslag (feit 1 subsidiair) en het voorhanden hebben van een patroonhouder (feit 2). Zij heeft vrijspraak gevorderd voor het aan verdachte onder feit 1 primair ten laste gelegde (meermalen) medeplegen van poging tot moord.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Het enige belastende bewijs bestaat uit de vaststelling dat bij verdachte 230 categorie A-deeltjes zijn aangetroffen en dat er een vrijwel zekere relatie is aangetoond met een schietproces. Dit rechtvaardigt echter niet automatisch de conclusie dat verdachte ergens op de dag van 15 januari 2014 met een vuurwapen heeft geschoten. Er zijn immers twee reële mogelijkheden waarbij er op de handen van verdachte 230 categorie A-deeltjes terecht zijn gekomen. Ten eerste kan verdachte bij een schietproces aanwezig zijn geweest (in de auto) en er kan sprake zijn van secundaire overdracht (via de patroonhouder). Voorts kan niet worden vastgesteld dat er bij verdachte, voor zover hij al op één of meer personen zou hebben geschoten, opzet is geweest om die perso(o)n(en) van het leven te beroven. Voor de vaststelling daarvan dienen simpelweg een aantal feiten en omstandigheden bekend te zijn, zoals bijvoorbeeld de afstand tussen de auto’s en de aanwezigheid van kogelgaten. In de onderhavige casus is echter helemaal niets bekend. Sterker nog, nu niet zonder meer is komen vast te staan dat er in de Volkswagen Jetta een kogelgat is aangetroffen en ook [getuige 1] heeft verklaard dat zij niet heeft gezien dat er vanuit de BMW is geschoten, kan niet worden vastgesteld dat er vanuit de BMW op de Volkswagen Jetta is geschoten.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair.
De rechtbank leidt uit de verklaringen van aangever [betrokkene 3] en [getuige 1] af dat er op 15 januari 2014, omstreeks 08.15 uur, een schietincident heeft plaatsgevonden op [adres 2] in Lithoijen, gemeente Oss. Bij dit schietincident waren drie personenauto’s betrokken, te weten een Volkswagen Jetta, een Audi A8 en een BMW.
Aangever [betrokkene 3] was bestuurder van de BMW. [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat ook hij in de BMW zat. Verder acht de rechtbank genoegzaam komen vast te staan dat ook [medeverdachte] inzittende van de BMW was. Dit oordeel baseert de rechtbank op het opgenomen OVC-gesprek van [medeverdachte] van 1 april 2014, waaruit onder meer blijkt dat hij aanwezig is geweest bij een schietincident, alsook op diens verklaring bij de politie van 28 februari 2014, dat hij met vier personen in een auto zat en dat de bestuurder daarvan, een Turkse jongen, achterbleef. Deze verklaring vindt bevestiging in de verklaring van [getuige 2], die na de botsing drie personen uit de BMW zag stappen en wegrennen, en de verklaring van [getuige 1], die na de botsing ter plaatse nog met de bestuurder van de BMW, [betrokkene 3], heeft gesproken.
De rechtbank stelt aldus vast dat er vier inzittenden in de BMW zaten, onder wie [betrokkene 3], [verdachte] en [medeverdachte].
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of er door [verdachte] met een vuurwapen is geschoten. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt dienaangaande het volgende.
Uit NFI-onderzoek is gebleken dat zowel bij [verdachte] als [medeverdachte] sporen van een schiethand zijn aangetroffen. Op de stubs van de onderzoeksset schiethanden waarmee de handen van [verdachte] zijn bemonsterd, zijn circa 230 categorie A-deeltjes aangetroffen (waarvan vier met elementsamenstelling (GdZnTi) die karakteristiek is voor gemarkeerde munitie). Op de stubs van de onderzoeksset schiethanden waarmee de handen van [medeverdachte] zijn bemonsterd zijn twee categorie A-deeltjes aangetroffen (waarvan één met genoemde elementsamenstelling die karakteristiek is voor gemarkeerde munitie). Het onderzoek heeft een vrijwel zekere relatie aangetoond tussen de stubs van de genoemde onderzoekssets schiethanden en een schietproces.
Nu [verdachte] en [medeverdachte] samen in de BMW hebben gezeten en bij beiden in meer of mindere mate schiethanden zijn vastgesteld van categorie A-deeltjes, die een elementsamenstelling hebben die karakteristiek is voor schotrestdeeltjes, acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat er in de BMW een schietproces heeft plaatsgehad. [verdachte] en [medeverdachte] hebben overigens niet bij wijze van een alternatief scenario de aanwezigheid van hun schiethanden kunnen verklaren.
De raadsman heeft onder meer de stelling betrokken dat er sprake zou kunnen zijn van secundaire overdracht van categorie A-deeltjes door de patroonhouder die [verdachte] – naar eigen zeggen – zou hebben gevonden. [verdachte] heeft ter terechtzitting van 10 februari 2015 immers verklaard dat hij de patroonhouder één of twee weken eerder op straat had gevonden en in zijn jaszak had gestopt als souvenir en dat hij – tot aan zijn aanhouding – was vergeten dat deze patroonhouder zich nog steeds in zijn jaszak bevond.
De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] dat hij de patroonhouder op straat heeft gevonden om deze vervolgens als souvenir te bewaren, volstrekt ongeloofwaardig.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de lezing van secundaire overdracht ook overigens geen stand kan houden, nu uit de Bijlage Schotrestenonderzoek van het NFI immers volgt dat de kans dat schotresten op de handen van een schutter worden aangetroffen, zes uur na een schietincident zeer klein is. Om die reden worden onderzoekssets schiethanden niet onderzocht als de tijd tussen het moment van het schieten en het moment van de afname van de schiethand meer dan zes uur bedraagt. Uit de lezing van [verdachte] dat hij was vergeten dat de patroonhouder nog in zijn jaszak zat, leidt de rechtbank aldus af dat hij deze patroonhouder, nadat hij deze in zijn jaszak had gestopt, niet meer heeft vastgepakt of aangeraakt sinds hij deze had gevonden, zodat secundaire overdracht niet mogelijk is.
De rechtbank stelt voorts vast dat op het weggedeelte tussen het kruisingsvlak [adres 2]/[adres 3] en de kruising [adres 2]/[adres 4], gezien vanuit de zuidelijke richting, Oss-richting Lithoijen, onder meer een huls G.F.L. .380 [AAGZ3429NL] is aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat deze huls aan het begin van het ‘schietspoor’ (schiettraject) is aangetroffen. Dit schietspoor besloeg ongeveer 500 meter. De stelling van de raadsman dat er niet vanuit de BMW is geschoten, omdat [getuige 1] de auto’s over een afstand van ongeveer 250 meter heeft zien rijden, maar niet heeft gezien dat er vanuit de BMW werd geschoten, houdt op die grond geen stand. Gelet op de afstand van het schiettraject kan [getuige 1] immers niet het gehele schietincident hebben waargenomen. De verklaring van [getuige 1] is derhalve niet strijdig met de bevindingen van het sporenonderzoek en maakt niet dat gezegd kan worden dat er vanuit de BMW niet is geschoten.
Uit onderzoek is gebleken dat de huls G.F.L. .380 vermoedelijk is verschoten met een semi-automatisch werkend pistool van het kaliber 9mm Browning Kort, merk Beretta, model 1934. De onder [verdachte] aangetroffen patroonhouder [AAGZ9152NL] is vermoedelijk afkomstig uit een semi-automatisch werkend pistool van het merk Beretta, model 1934, van het kaliber 9mm Browning Kort. De hypothese dat genoemde huls afkomstig is uit de patroonhouder die [verdachte] bij zich droeg en de hypothese dat die huls afkomstig is uit een andere patroonhouder van hetzelfde kaliber zijn ongeveer even waarschijnlijk.
Uit de verklaring van [getuige 2] leidt de rechtbank af dat [verdachte] samen met [medeverdachte] en een onbekend gebleven derde persoon, nadat de BMW tegen de lantaarnpaal en het taxibusje was gebotst, die BMW direct heeft verlaten en is weggerend. [verdachte] en [medeverdachte] werden op 15 januari 2014, kort voor 10:00 uur, aangehouden. Tijdens de veiligheidsfouillering van [verdachte] werd door [verbalisant 1] in zijn linkerjaszak een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen. Het voorwerp was zwaar, zwart van kleur en naar schatting 10 tot 15 centimeter groot, aldus de verbalisant. Tijdens zijn veiligheidsfouillering heeft [verdachte] zich weten los te rukken en is de dijk afgerend. Door de ter plaatse aanwezige [getuige 3] werd gezien dat een lange man, die de dijk afrende, beide handen in beide zakken van zijn jasje stak en er kennelijk iets uithaalde en naar beneden gooide/liet vallen.
Desgevraagd heeft [verdachte] ter terechtzitting van 10 februari 2015 verklaard dat hij inderdaad tijdens zijn aanhouding is weggerend en iets heeft weggegooid. Volgens hem ging het daarbij om een plak hasj. Hij wist dat hasjbezit verboden was en daarom had hij het weggegooid. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. [verdachte] rende eerst weg op het moment dat de fouillerende verbalisant in diens jaszak een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aantrof en vervolgens luid riep “vuurwapen”. Bij de tweede aanhouding van [verdachte] werd bij hem geen op een vuurwapen gelijkend voorwerp meer aangetroffen. De rechtbank gaat er op grond van de waarneming (zien en voelen) van de verbalisant – die beroepshalve getraind is in het waarnemen en ook bekend is met vuurwapens – daarom van uit dat [verdachte] in het bezit was van een vuurwapen en dat hij tijdens het wegrennen zich heeft ontdaan van het vuurwapen. De rechtbank hecht op grond van het vorenstaande geen geloof aan diens verklaring dat hij een plak hasj heeft weggegooid. De rechtbank laat bij dit oordeel sterk meewegen, zoals ook reeds hiervoor is overwogen, dat [verdachte] in zijn jaszak, meer specifiek in de binnenzak, een patroonhouder voorhanden had, die bij hetzelfde type wapen hoort als waarmee de huls op het wegdek is verschoten. De omstandigheid dat er ondanks zoeken door de politie uiteindelijk geen vuurwapen is aangetroffen, doet aan het oordeel van de rechtbank niet af. De omstandigheid waaronder [verdachte] zich van het wapen heeft ontdaan en de risico’s die hij daarbij heeft genomen – verbalisanten dreigden te schieten als hij niet bleef staan – dragen bij aan de overtuiging van de rechtbank dat verdachte daadwerkelijk heeft geschoten.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande dan ook van oordeel dat [verdachte] een vuurwapen tot zijn beschikking heeft gehad en in elk geval eenmaal met een vuurwapen vanuit de BMW heeft geschoten.
De rechtbank is voorts van oordeel dat [verdachte] opzet heeft gehad op de dood van de in de tenlastelegging bedoelde personen.
Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de stukken een beeld naar voren is gekomen van een conflict tussen enerzijds de inzittenden van de Volkswagen Jetta en de Audi en anderzijds de inzittenden van de BMW. Op grond van de verklaring van [getuige 1] stelt de rechtbank vast staat dat de Volkswagen Jetta, de BMW en de Audi erg dicht op elkaar reden en dat er geschoten werd. Verder zijn van belang de heimelijk opgenomen gesprekken van [medeverdachte] in de Penitentiaire Inrichting (OVC-gesprekken) welke [medeverdachte] met zijn bezoek voerde. In een gesprek zegt [medeverdachte] “een half uur op elkaar lopen schieten.” Tot slot is hiervoor overwogen dat [verdachte] vanuit de BMW heeft geschoten. Gelet op deze korte afstand tussen de auto’s bestond er naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanmerkelijke kans dat verdachte door te schieten één of meerdere van genoemde personen dodelijk zou raken. Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat het lossen van het schot door [verdachte] moet worden aangemerkt als een gedraging zozeer gericht op het mogelijk gevolg, te weten de dood van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en/of één of meer andere personen, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Met betrekking tot het ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank het volgende.
In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van medeverdachte(n) van voldoende gewicht is geweest.
De rechtbank stelt vast dat omtrent de aanleiding tot en de gang van zaken ten tijde van de schietpartij weinig (betrouwbare) informatie voorhanden is, doordat de betrokkenen bij het schietproces zich op hun zwijgrecht hebben beroepen dan wel in een zeer laat stadium – toen het technisch onderzoek praktisch was afgerond – een verklaring hebben afgelegd met de bedoeling zichzelf te ontlasten. Wat er aan het schieten precies is vooraf gegaan en wat er bijvoorbeeld gezegd is in de auto waarin verdachte zat, is in het ongewisse gebleven. De rechtbank is van oordeel dat dientengevolge bewijs voor een intellectuele bijdrage van [medeverdachte] en/of een andere medeverdachte aan het delict ontbreekt. Niet is gebleken van een eventueel vooropgezet plan tussen [verdachte], [medeverdachte] en/of (een) ander(en). Voorts is op grond van het dossier, meer specifiek de technische sporenonderzoeken, niet komen vast te staan dat er – behoudens het afgevuurde schot door [verdachte] – vanuit de BMW op enig ander moment gedurende de achtervolging is geschoten. Het door [medeverdachte] enkel als passagier aanwezig zijn in de BMW op het moment dat [verdachte] een kogel afvuurde acht de rechtbank geen materiële bijdrage van voldoende gewicht om daarop in het onderhavige geval een bewezenverklaring van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] te gronden. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier evenmin voldoende informatie waaruit de mogelijke intentie van [verdachte] en [medeverdachte] gericht op een nauwe samenwerking kan worden afgeleid. Ook kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte] bekend was met de intenties van [verdachte]. Immers niet is gebleken dat hij ervan op de hoogte was dat [verdachte] zich had bewapend met een vuurwapen en ook daadwerkelijk van dat vuurwapen gebruik zou maken.
Met de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat [verdachte] niet kan worden aangemerkt als medepleger van het ten laste gelegde.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan de hem onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2.
De rechtbank acht op grond van het proces-verbaal sporenonderzoek van 4 juli 2014 van[verbalisant 2] en de verklaring van [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 10 februari 2015, inhoudende dat hij op 15 januari 2014 in Lithoijen, gemeente Oss, een patroonhouder voorhanden heeft gehad, het aan [verdachte] onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

1.860061-14

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
[verdachte] heeft ter terechtzitting van 10 februari 2015 verklaard dat hij [slachtoffer] tegen het gezicht heeft geslagen, maar dat hij dat niet met gebalde vuist heeft gedaan. Op grond van de aangifte van [slachtoffer], de verklaring van [getuige 4] en de verklaring van [verdachte] afgelegd bij de politie acht de rechtbank echter genoegzaam bewezen dat [verdachte] genoemde [slachtoffer] met zijn vuist tegen het gezicht heeft geslagen, ten gevolge waarvan deze [slachtoffer] pijn en letsel heeft bekomen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de in Bijlage A uitgewerkte bewijsmiddelen in de zaak onder parketnummer 01/860061-14 en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte [slachtoffer] tegen het gezicht heeft geslagen dan wel gestompt. De steller van de tenlastelegging onder genoemd parketnummer heeft abusievelijk verzuimd het onderdeel ‘tegen het gezicht’ in de tenlastelegging op te nemen. De rechtbank beschouwt dit als een kennelijke misslag en zal de tenlastelegging verbeterd lezen als hierna vermeld. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting – in diens aanwezigheid – was aan verdachte en zijn raadsman voldoende duidelijk welke gedraging hem werd verweten, waardoor verdachte hiermee niet in zijn verdediging wordt geschaad.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in bijlage A uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank aldus tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(01/865015-14)
(1 subsidiair). op 15 januari 2014 te Lithoijen, gemeente Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [betrokkene 1] en [betrokkene 2] of (een) ander(en) van het leven te beroven, met dat opzet - een kogel in de richting van (een) (rijdende) (personen)auto(s') (waarin die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] of die ander(en) zich verplaatsten) heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(2.) op 15 januari 2014 te Lithoijen, gemeente Oss, een onderdeel van een wapen van categorie III, te weten een patroonhouder (AAGZ9152NL), voorhanden heeft gehad;
(01/860061-14)
op 6 februari 2013 te Krimpen aan den IJssel opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]) met tot vuist gebalde hand tegen het gezicht heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De motivering van de beslissing.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 3,5 jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 01/865015-14 integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 01/860061-14 heeft de raadsman verzocht om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf (toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht). In de visie van de raadsman is verdachte voor dit feit reeds voldoende gestraft, omdat hij niet in aanmerking is gekomen voor detentiefasering en daarbij ook verplicht is overgeplaatst.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door op een openbare weg vanuit een rijdende BMW te schieten op een rijdende Volkswagen Jetta of Audi A8 met daarin verschillende inzittenden. Beide partijen hebben geen openheid van zaken willen geven. De rechtbank houdt het er dan ook op dat er kennelijk voorafgaand aan het schietincident tussen beide partijen een conflict in het criminele circuit was ontstaan. Mede gelet hierop, en gezien de overige inhoud van het dossier, schakelt de rechtbank, anders dan de verdediging, beide partijen in het schietincident gelijk.
De rechtbank weegt bij de straftoemeting (als omstandigheid waaronder het feit is begaan) met name mee dat door de plaats waar de strafbare gedragingen zich afspeelden, [adres 2] te Lithoijen alsmede het tijdstip waarop het schietincident plaatsvond – een tijdstip waarop weggebruikers zich ’s ochtends naar hun werk of school begeven – er door de verdachte ook voor andere weggebruikers, dan die waarop door hem werd geschoten, onaanvaardbare risico’s in het leven zijn geroepen. Verdachte is met zijn handelen volledig voorbijgegaan aan deze risico’s.
Feiten als deze dragen tevens een voor de rechtsorde in zijn algemeenheid zeer schokkend karakter en brengen gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
De ernst van dit feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank reeds een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Verdachte heeft verder een patroonhouder voorhanden gehad. Een patroonhouder is onontbeerlijk voor het functioneren van een vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk onderdeel van een wapen brengt aldus een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en leidt niet zelden tot het plegen van ernstige geweldsdelicten. Ter voorkoming daarvan moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben daarvan.
Voorts heeft verdachte een medewerker van een penitentiaire inrichting met de vuist tegen het gezicht geslagen. De rechtbank neemt verdachte kwalijk dat hij door zich zo agressief op te stellen de veiligheid en gezondheid op het spel heeft gezet van het slachtoffer dat eenvoudigweg zijn werk deed. Het handelen van verdachte heeft geresulteerd in een aantasting van de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
De rechtbank zal voor wat betreft de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf aansluiting zoeken bij de eis van de officier van justitie. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking.
Alles overziend zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De rechtbank wijst de door de officier van justitie ter terechtzitting van 10 februari 2015 gedane vordering tot gevangenneming van verdachte af.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het onder 01/865015-14 feit 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 01/865014-14 feit 1 subsidiair en feit 2 en het onder 01/860061-14 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
ten aanzien van 01/865015-14 feit 1 subsidiair: poging tot doodslag;
ten aanzien van 01/865015-14 feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van 01/860061-14: mishandeling; verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:
gevangenisstrafvoor de duur van
42 maanden;
beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. R.J. Bokhorst en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 26 februari 2015.
Mr. R.J. Bokhorst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage A – de bewijsmiddelen (verkort en zakelijk weergegeven).
(…)