In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 5 maart 2014 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, die in 1995 ter beschikking was gesteld na een veroordeling voor afpersing. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen, toegewezen. De terbeschikkinggestelde verblijft in een forensisch psychiatrische instelling en heeft een geschiedenis van psychische problemen, waaronder een verhoogd recidivegevaar. De rechtbank heeft de adviezen van verschillende deskundigen in overweging genomen, die allen het recidivegevaar als hoog inschatten zonder de noodzakelijke begeleiding en structuur die de huidige TBS-maatregel biedt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat een verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar niet geïndiceerd is, gezien de ernst van de problematiek en het risico op recidive. De terbeschikkinggestelde heeft tijdens de zitting zijn onvrede geuit over zijn situatie en de wens geuit om vrij te zijn, maar de rechtbank heeft deze argumenten niet kunnen honoreren. De beslissing is genomen in het belang van de veiligheid van de maatschappij.