ECLI:NL:RBOBR:2014:951

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2014
Publicatiedatum
27 februari 2014
Zaaknummer
01/845488-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overval met imitatievuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van een gewapende overval op een bedrijf in Eindhoven. De verdachte, geboren in 1986 en thans gedetineerd, heeft op 19 juni 2013 samen met anderen of alleen, met een imitatievuurwapen gedreigd om geld af te persen van een kassier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan afpersing, waarbij hij de kassier heeft gedwongen tot de afgifte van € 365,-. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het gepleegde feit en de impact daarvan op de slachtoffers. De verdachte heeft een gewapende overval gepleegd, wat een traumatische ervaring voor de slachtoffers met zich meebrengt. De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor vergelijkbare feiten, waaronder gekwalificeerde diefstal en wapenbezit. Dit heeft de rechtbank doen besluiten dat een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur gerechtvaardigd is.

Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen, waaronder de kassier en het bedrijf, ingediend. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 950,- aan de kassier en € 949,80 aan het bedrijf. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zodat de Staat de schadevergoeding aan de slachtoffers kan bevorderen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder de artikelen die betrekking hebben op afpersing en schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845488-13
Datum uitspraak: 28 februari 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1986],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de PPC te Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 oktober 2013, 6 december 2013 en 14 februari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 september 2013.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 6 december 2013 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 juni 2013 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, te weten EURO 365,-, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of een of meer
van zijn mededader(s), een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op voornoemde [slachtoffer], in elk geval in de directe nabijheid van voornoemde [slachtoffer] heeft gehouden en/of (daarbij) opzettelijk dreigend heeft gezegd: "geld, geld, geld" en/of "envelop, envelop" en/of "meer, meer", in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 19 juni 2013 te Eindhoven met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, te weten € 365,-, toebehorende aan [bedrijf], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op voornoemde [slachtoffer] en daarbij opzettelijk dreigend heeft gezegd: "geld, geld, geld" en "envelop, envelop" en "meer, meer".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] ten bedrage van € 1.950,- en de vordering van de benadeelde partij
[bedrijf] ten bedrage van € 1.442,94, volledig toe te wijzen, met telkens daarbij de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Het oordeel van de rechtbank.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan alsook op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft een gewapende overval gepleegd. Verdachte heeft daarbij niet geschroomd om met behulp van een imitatievuurwapen een dreigende houding aan te nemen tegenover het slachtoffer [slachtoffer], die als kassier werkzaam was bij [bedrijf] te Eindhoven.
Een overval, zeker wanneer daarbij (bedreiging met) vuurwapengeweld wordt gebruikt, is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot op een brutale en gewelddadige manier snel aan geld te komen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Ook wordt verdachte aangerekend dat uit zijn strafblad blijkt dat hij in het verleden, ook in de laatste vijf jaren, reeds een aantal maal eerder is veroordeeld, onder meer voor gekwalificeerde diefstal en wapenbezit, en hij kort voor het plegen van de overval op [bedrijf] nog in voorlopige hechtenis heeft gezeten voor diefstal met geweld. Dit alles heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een dergelijk ernstig strafbaar feit te plegen.
Om verdachte het verkeerde van zijn handelen te laten inzien en hem en anderen duidelijk te maken dat de samenleving dit gedrag niet tolereert, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur.
Deze straf is lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank bij haar beslissing over de hoogte van de straf aansluiting heeft gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten die dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de concrete straf, en er onvoldoende strafverzwarende omstandigheden zijn gebleken die aanleiding moeten vormen tot het opleggen van de geëiste straf. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van in totaal € 1.950,- (€ 200,- materiële schade en € 1.750,- immateriële schade), vermeerderd met wettelijke rente, geleden ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
De rechtbank acht de vordering toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 200,- ter zake van materiële schade en tot een bedrag van € 750,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Het restant van de gevorderde immateriële schadevergoeding is naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere onderbouwing niet toewijsbaar. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van dit causaal verband zou een onevenredige belasting van dit strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom nu voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen en kan dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
Benadeelde partij [bedrijf] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van in totaal € 1.442,94 ter zake van materiële schade, geleden ten gevolge van de aan verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade ter zake van ‘kosten slachtofferhulp’ tot een bedrag van € 949,80 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het bewezen verklaarde feit, dat deze aan verdachte als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. In zoverre is de vordering toewijsbaar.
Nu de schade echter is geleden door de besloten vennootschap [bedrijf] als ondernemer in de regel de aan haar gefactureerde BTW van € 199,46 kan verrekenen, komt de BTW over voormeld bedrag van € 949,80 niet voor toewijzing in aanmerking.
De rechtbank is van oordeel dat voor het restant van de gevorderde materiële schade, de schadeposten ‘drankjes personeel’, ‘VVV-bonnen’ en ‘beloning personeel’, zonder nadere onderbouwing niet duidelijk is of sprake is van voldoende causaal verband tussen het bewezenverklaarde feit en deze schadeposten. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van dit causaal verband zou een onevenredige belasting van dit strafgeding opleveren.. De benadeelde partij kan daarom voor zover het de resterende schadeposten betreft , tot in totaal een bedrag van € 293,68, niet in haar vordering worden ontvangen en kan dat deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De op te leggen schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor de hiervoor genoemde toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Voor wat betreft de vordering van [slachtoffer] zal het toegewezen bedrag worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 27, 36f, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: afpersing.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
- Gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Legt op de volgende maatregelen.
- Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 950,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 19 dagen hechtenis.
Het bedrag bestaat uit € 750,- immateriële schadevergoeding en € 200,- materiële schadevergoeding.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalings- verplichting niet op.
- Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf] van een bedrag van € 949,80 aan materiële schade- vergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 18 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalings- verplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
- Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 950,- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij.
Het bedrag bestaat uit € 750,- immateriële schadevergoeding en € 200,- materiële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
- Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
- Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (€ 1.000,-
immateriële schadevergoeding) niet ontvankelijk is.
- Bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
- Wijst de vordering materiële schadevergoeding toe tot een bedrag van € 949,80, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de benadeelde partij [bedrijf]
- Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
- Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
- Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (€ 293,68
materiële schadevergoeding) niet ontvankelijk is.
- Bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M.J. Raeijmaekers, voorzitter,
mr. drs. W.A.F. Damen en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 28 februari 2014.