ECLI:NL:RBOBR:2014:950

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2014
Publicatiedatum
27 februari 2014
Zaaknummer
01/845754-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid na zware mishandeling van ambtenaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 september 2013 in Helmond twee verbalisanten heeft mishandeld. De verdachte heeft een van de verbalisanten, een brigadier van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, een vingerkootje afgebeten en de andere verbalisant met kracht in het gezicht geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een psychotische stoornis, waardoor de feiten hem niet kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding heeft vastgesteld van € 10.040 voor de eerste benadeelde partij en € 1.000 voor de tweede benadeelde partij. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld in de kosten van de benadeelde partijen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 24c, 36f, 37, 56, 57, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845754-13
Datum uitspraak: 28 februari 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats]op [1990],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in het PPC te Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 december 2013 en 14 februari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 november 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 september 2013 te Helmond aan een ambtenaar genaamd
[slachtoffer 1] (brigadier van regiopolitie Brabant Zuid-oost),gedurende en/of
terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel (een afgebeten vingerkootje/vingertop), heeft toegebracht,
door opzettelijk een vinger van deze [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, mond te
nemen en/of (daarbij) met kracht het vingerkootje / de vingertop eraf te
bijten;
en/of
hij op of omstreeks 12 september 2013 te Helmond, opzettelijk mishandelend een
ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] (brigadier van de regiopolitie Brabant
Zuid-oost), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening, met kracht (meermalen) in/tegen het gezicht heeft gestompt en/of
geslagen en/of (met kracht) in het oor heeft gebeten en/of (daarbij) aan dit
oor rukkende bewegingen heeft gemaakt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel
heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op of omstreeks 12 september 2013 te Helmond, opzettelijk mishandelend een
ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] (brigadier van de regiopolitie Brabant
Zuid-oost), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van
zijn/haar bediening, met kracht heeft getrapt en/of geslagen in/tegen (de
zijkant van) het gezicht en/of in de (onder)arm heeft gebeten, waardoor
voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bijzondere overwegingen over het bewijs.

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van 14 februari 2014 op gronden zoals vermeld in zijn ter terechtzitting overgelegde pleitnota, bepleit verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten. Zakelijk weergegeven heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat volledige ontoerekeningsvatbaarheid bij dit opzetdelict dient te leiden tot vrijspraak, doordat de opzet niet bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit de beschrijving van het gedrag van verdachte door de verbalisanten volgt dat hij een doelgerichte aanval uitvoerde op de beide verbalisanten in de auto. Onder de geschetste omstandigheden is niet aannemelijk dat verdachte handelde zonder enig besef van de reikwijdte van zijn agressieve handelen. De omstandigheid dat verdachte door beide rapporteurs volledig ontoerekenbaar wordt beschouwd vanwege de psychotische toestand waarin hij op dat moment verkeerde, maakt dat niet anders.
De rechtbank acht voorts bewezen dat door het afbijten van het vingerkootje/de vingertop aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht zoals onder 1 aan verdachte ten laste is gelegd. Volgens geldende jurisprudentie moet uit de bewijsmiddelen de ernst van het letsel blijken, in het bijzonder voor wat betreft de eventuele noodzaak en aard van medische ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Blijkens de zich in het dossier bevindende medische verklaring en de verklaring van het slachtoffer, moet het slachtoffer voor de rest van zijn leven het topje van zijn vinger missen. Het letsel is nog niet geheel hersteld en er is kort voor de behandeling van de strafzaak ter zitting een operatie uitgevoerd aan de vinger, zonder dat het letsel thans geheel is genezen. Dit alles, in onderling verband bezien, betekent dat verdachte opzettelijk zodanig lichamelijk letsel heeft toegebracht dat dit letsel aangemerkt moet worden als zwaar lichamelijk letsel.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 12 september 2013 te Helmond aan een ambtenaar genaamd [slachtoffer 1] (brigadier van regiopolitie Brabant Zuid-Oost), gedurende en ter zake vande rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk een vinger van deze [slachtoffer 1] in zijn, verdachtes, mond te nemen en daarbij met kracht het vingerkootje/de vingertop eraf te bijten
en
op 12 september 2013 te Helmond, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] (brigadier van regiopolitie Brabant Zuid-Oost), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met kracht meermalen in/tegen het gezicht heeft gestompt/geslagen en met kracht in het oor heeft gebeten en daarbij aan dit oor rukkende bewegingen heeft gemaakt, waardoor voornoemde ambtenaar letsel
heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
op 12 september 2013 te Helmond, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten
[slachtoffer 2] (brigadier van regiopolitie Brabant Zuid-Oost), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met kracht heeft getrapt of geslagen tegen de zijkant van het gezicht en in de onderarm heeft gebeten, waardoor voornoemde ambtenaar letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Bij de beslissing over de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op onderstaande rapportages.
Op 2 januari 2014 heeft psycholoog T. ’t Hoen een rapport over verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer als volgt in:
“(…) bij betrokkene is sprake van een schizofreniforme stoornis. Wat uit het onderhavige onderzoek duidelijk wordt, is dat betrokkene als gevolg van zijn psychotische stoornis ten tijde van het ten laste gelegde niet in staat was op een bewuste en realistische manier keuzes te maken en de gevolgen van zijn handelen te overzien. Betrokkene was angstig en doordat de agent dicht bij hem kwam zitten, heeft hij dit door zijn toestandsbeeld zo bedreigend ervaren, dat het vermoedelijk geleid heeft tot het ten laste gelegde, indien bewezen geacht. Het is zeer waarschijnlijk dat het denken en handelen van betrokkene op het moment van
de hem ten laste gelegde (zware) mishandelingen werden aangestuurd vanuit zijn
psychotisch toestandsbeeld. Bovendien werd op dat moment het oordeels- en kritiekvermogen zeer waarschijnlijk negatief beïnvloed door het psychotische proces.
Hij had geen enkele controle meer over zijn gedrag en er is een direct causaal verband
tussen de stoornis van betrokkene en de heftige agressieve impulsdoorbraken
van betrokkene. Dit gebeurde in volledige mate.
Onderzoeker acht het vanuit gedragskundig oogpunt aangewezen betrokkene ontoerekeningsvatbaar te beschouwen voor de hem ten laste gelegde feiten, indien
bewezen geacht.(…)”
Op 6 januari 2014 heeft psychiater J.R. Nijdam een rapport over verdachte uitgebracht. Dit rapport houdt onder meer als volgt in:
“(…) Bij betrokkene is sprake van een schizofreniforme stoornis, nu in remissie.
Betrokkene heeft voor, en ten tijde van het tenlastegelegde, geheel onder invloed van
de psychotische stoornis en gedreven door de daarmee gepaard gaande paranoïde en
extreme angsten gehandeld en is zo tot het tenlastegelegde gekomen. Er zijn duidelijke
aanwijzingen dat betrokkene hierbij geen enkele controle meer over zijn gedrag en handelen had.
Geadviseerd wordt om betrokkene met betrekking tot de tenlastegelegde feiten als
ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.(…)”
De rechtbank neemt de voormelde inhoud van de rapporten over. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat verdachte niet strafbaar is omdat het ten laste gelegde hem niet kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

Motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig ontoerekeningsvatbaar, zodat verdachte ter zake van de aan hem tenlastegelegde feiten moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging en eist een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
De raadsmanziet geen ruimte om de maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen nu in de rapporten van de deskundigen onvoldoende geconcretiseerd is dat er sprake is van het vereiste gevaar.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis heeft de rechtbank acht geslagen op de hiervoor genoemde psychologische- en psychiatrische rapporten.
Het rapport van psycholoog T. ’t Hoen houdt onder meer in:
“(…) Het ziektebesef en -inzicht zijn beperkt. Er is sprake van een onderschatting van de
aard en ernst van zijn problematiek. Bij toenemende psychotische symptomen neemt
het ziektebesef bij betrokkene alleen nog maar verder af. Vanuit zijn psychose kan hij
impulsief zijn en paranoïde, vreemd en onvoorspelbaar (agressief) gedrag vertonen.
Onderzoeker adviseert betrokkene in het kader van een artikel 37 Wetboek van Strafrecht
plaatsing gedurende maximaal een jaar verplicht op te laten nemen binnen een
psychiatrische instelling. (…)”
Het rapport van psychiater J.R. Nijdam houdt onder meer in:
“(…)De psychose is de belangrijkste en cruciale factor die het recidiefrisico bepaalt. Dit betekent dan ook dat het van groot belang is dat betrokkene hiervoor behandeld wordt en mogelijk ook medicatie za1 moeten gebruiken. Als de psychose onder controle kan blijven dan is er nauwelijks van recidiefrisico sprake.
(…) Betrokkene toont maar beperkt ziektebesef en -inzicht, zodat een dwingend kader noodzakelijk is om betrokkene te kunnen behandelen en te kunnen controleren en monitoren.
(…) Gezien de psychotische stoornis en de geadviseerde ontoerekeningsvatbaarheid is het
advies betrokkene in het kader van art. 37 Sr. te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Er is bij betrokkene in het geval van recidief psychose, zowel gevaar voor anderen als voor betrokkene zelf te verwachten.(…)”
De rechtbank neemt voormelde inhoud van deze rapporten over. Op grond hiervan zal de rechtbank aan verdachte de maatregel opleggen van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Behandeling van verdachte in een ander, minder dwingend, kader acht de rechtbank gelet op de inhoud van de rapporten, bijeengenomen, niet afdoende.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] ten bedrage € 15.485,-, volledig toe te wijzen en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ten bedrage van € 2.454,08 toe te wijzen tot een bedrag van € 1.954,08. De door [slachtoffer 2] gevorderde materiële schade van € 454,08 is in zijn geheel toewijsbaar en van de gevorderde immateriële schade is € 1.500,- toewijsbaar. Voor de overige door [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schade dient benadeelde niet ontvankelijk te worden verklaard, aangezien behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting zou vormen van dit strafgeding.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van in totaal € 15.485,- (€ 485,- materiële schade en € 15.000,- immateriële schade), geleden ten gevolge van de aan verdachte onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer in elk geval immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van€ 10.000,- en zal deze vordering daarom toewijzen tot dat bedrag.
Ook acht rechtbank toewijsbaar materiële schadevergoeding ter zake van ‘verlies zelfwerkzaamheid’ tot een bedrag van€ 40,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het restant van de gestelde immateriële en materiële schade niet ontvankelijk verklaren. Van dit gedeelte van de vordering is naar het oordeel van de rechtbank niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze schade in directe relatie tot het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit staat, onder meer aangezien afdoende bewijstukken thans ontbreken. De rechterlijke uitspraken waarnaar ter onderbouwing van de immateriële schadevergoeding is verwezen acht de rechtbank voorts zonder nadere toelichting onvoldoende vergelijkbaar om tot toewijzing van een hoger bedrag aan immateriële schadevergoeding te komen. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou vormen. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].Benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van in totaal € 2.454,08 (€ 454,08 materiële schade en € 2.000,- immateriële schade), geleden ten gevolge van de aan verdachte onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit.
De rechtbank acht de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,- voor geleden immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het restant van de gestelde immateriële schade en materiële schade (de schadepost ‘loonderving echtgenote’) niet ontvankelijk verklaren. Dit gedeelte van de vordering is naar het oordeel van de rechtbank niet eenvoudig vast te stellen of en in hoeverre deze schade is ontstaan in directe relatie tot het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, onder meer aangezien afdoende bewijstukken thans ontbreken. De rechterlijke uitspraken waarnaar ter onderbouwing van de immateriële schadevergoeding is verwezen acht de rechtbank voorts zonder nadere toelichting onvoldoende vergelijkbaar om tot toewijzing van een hoger bedrag aan immateriële schadevergoeding te komen. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De toegepaste wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 37, 56, 57, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
de voortgezette handeling van
zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
en
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging.
Legt op de volgende maatregelen:
ten aanzien van feit 1 en 2:
- plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van 1 jaar.
Beslissing over de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
- Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte daarom tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 10.040,-. Het bedrag bestaat uit € 10.000,- immateriële schadevergoeding en
€ 40,- materiële schadevergoeding (post 2).
- Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
- Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
- Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
.
Beslissing over de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
- Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte daarom tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 1.000,- immateriële schadevergoeding.
- Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
- Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
- Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 28 februari 2014.