In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 25 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een tankstation, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Eiseres had een verzoek om nadeelcompensatie ingediend naar aanleiding van herinrichtingswerkzaamheden aan de weg, die van augustus 2009 tot oktober 2010 plaatsvonden. Het verzoek werd in eerste instantie afgewezen door verweerder op 23 juni 2011, waarna eiseres bezwaar maakte en verzocht om rechtstreeks beroep bij de rechtbank. Verweerder stemde hiermee in, maar trok later het eerdere besluit in en wees het verzoek opnieuw af op 11 juli 2013.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade die eiseres heeft geleden, minder dan 2% van de totale jaaromzet bedraagt, wat onder de norm van 15% valt die als normaal maatschappelijk risico wordt beschouwd. Eiseres voerde aan dat verweerder niet mocht terugkomen op zijn eerdere toezeggingen en dat de gehanteerde omzetdrempel niet gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder terecht de totale omzet van de besloten vennootschap als uitgangspunt heeft genomen en dat de schade zich op dat niveau manifesteert. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres tegen het besluit van 11 juli 2013 ongegrond en wees de proceskosten toe aan eiseres, omdat verweerder zijn eerdere besluit had ingetrokken.
De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van het griffierecht, maar dat er wel aanleiding was voor vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1217,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.