In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 augustus 2014 een beschikking gegeven waarin het recht op omgang van de vader met zijn minderjarige zoon voor onbepaalde tijd wordt ontzegd. De rechtbank oordeelt dat de veiligheid van het kind momenteel niet gewaarborgd is bij de vader, die kampt met ernstige persoonlijkheidsproblematiek en geen behandeling ondergaat. Dit oordeel is in strijd met het advies van de raad voor de kinderbescherming, die een laagfrequent begeleid contact voorstelde. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder een eerdere veroordeling van de vader voor het in bezit hebben en verspreiden van kinderporno en het bezit van een illegaal vuurwapen. De moeder heeft haar verzoek tot ontzegging van omgang gewijzigd, waarbij zij aanvoert dat de vader geen behandeling is gestart voor zijn verslavingsproblematiek en dat er zorgen zijn over de veiligheid van hun kind. De vader heeft verweer gevoerd en zijn recht op omgang met zijn zoon verdedigd, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van het kind voorop staan. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de vader na zijn strafvonnis geen zelfreflectie heeft getoond en dat zijn gedrag een risico vormt voor de ontwikkeling van het kind. De beschikking houdt in dat de vader het recht op omgang voor onbepaalde tijd wordt ontzegd, met de mogelijkheid voor de vader om na een jaar opnieuw om herziening van deze beslissing te verzoeken. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vader tot informatieverstrekking afgewezen, aangezien deze al eerder zijn vastgelegd in een beschikking.