Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 25 juni 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 8 oktober 2014.
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak gaat het om de vraag of het ontslag van de eiser, die als statutair directeur bij Enthone B.V. werkzaam was, kennelijk onredelijk is. De eiser, geboren op 3 april 1966, was sinds 1 april 1990 in dienst bij Enthone en had verschillende functies bekleed, waaronder die van Managing Director en Vice President. Op 31 juli 2013 werd hij door de aandeelhouder van Enthone in kennis gesteld van het voornemen om hem te ontheffen van zijn functie als statutair directeur en om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, met als reden de zware economische omstandigheden en een noodzakelijke herstructurering. De arbeidsovereenkomst werd uiteindelijk beëindigd per 1 januari 2014, waarbij de eiser een compensatie van € 111.250,00 ontving.
De eiser vorderde een verklaring voor recht dat zijn ontslag kennelijk onredelijk was en eiste schadevergoeding van € 384.421,00, alsook betaling van een incentive over 2013. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van een valse of voorgewende reden voor het ontslag. De rechtbank overwoog dat de beëindiging van het statutair directeurschap niet automatisch het einde van de arbeidsovereenkomst betekende en dat de omstandigheden van het ontslag, zoals de economische situatie en de herstructurering, door de werkgever voldoende waren onderbouwd.
De rechtbank concludeerde dat de gevolgen van het ontslag voor de eiser, in vergelijking met de belangen van de werkgever, niet kennelijk onredelijk waren. De vordering van de eiser werd afgewezen, evenals de vordering tot betaling van de incentive, omdat deze niet op de juiste wijze was onderbouwd. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 7.829,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken door mr. E.J.C. Adang op 24 december 2014.