ECLI:NL:RBOBR:2014:8104

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
5 januari 2015
Zaaknummer
C/01/276753 / HA ZA 14-254
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag van statutair directeur en gevolgen voor arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om de vraag of het ontslag van de eiser, die als statutair directeur bij Enthone B.V. werkzaam was, kennelijk onredelijk is. De eiser, geboren op 3 april 1966, was sinds 1 april 1990 in dienst bij Enthone en had verschillende functies bekleed, waaronder die van Managing Director en Vice President. Op 31 juli 2013 werd hij door de aandeelhouder van Enthone in kennis gesteld van het voornemen om hem te ontheffen van zijn functie als statutair directeur en om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, met als reden de zware economische omstandigheden en een noodzakelijke herstructurering. De arbeidsovereenkomst werd uiteindelijk beëindigd per 1 januari 2014, waarbij de eiser een compensatie van € 111.250,00 ontving.

De eiser vorderde een verklaring voor recht dat zijn ontslag kennelijk onredelijk was en eiste schadevergoeding van € 384.421,00, alsook betaling van een incentive over 2013. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van een valse of voorgewende reden voor het ontslag. De rechtbank overwoog dat de beëindiging van het statutair directeurschap niet automatisch het einde van de arbeidsovereenkomst betekende en dat de omstandigheden van het ontslag, zoals de economische situatie en de herstructurering, door de werkgever voldoende waren onderbouwd.

De rechtbank concludeerde dat de gevolgen van het ontslag voor de eiser, in vergelijking met de belangen van de werkgever, niet kennelijk onredelijk waren. De vordering van de eiser werd afgewezen, evenals de vordering tot betaling van de incentive, omdat deze niet op de juiste wijze was onderbouwd. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 7.829,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken door mr. E.J.C. Adang op 24 december 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/276753 / HA ZA 14-254
Vonnis van 24 december 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. J.H.M. Nijhuis te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENTHONE B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. R.L. van Heusden te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Enthone genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 juni 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 oktober 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is geboren op 3 april 1966 en is thans 48 jaar oud.
2.2.
[eiser] is op 1 april 1990 bij Enthone in dienst getreden. Met ingang van 1 mei 2008 is [eiser] benoemd tot Managing Director, statutair directeur, van Enthone. Per 1 mei 2010 is [eiser] benoemd tot Vice President Global Marketing - Performance Coatings. In maart 2012 is [eiser] benoemd tot Global Vice President Marketing - PC Products & Regional Business Vice President for Enthone’s Central and East regions. In september 2012 is [eiser] benoemd tot Regional Business Vice President Central Europe.
2.3.
Het bruto jaarsalaris van [eiser] bedroeg laatstelijk € 145.613,00, inclusief 13e maand en vakantietoeslag en exclusief emolumenten.
2.4.
Bij brief van 31 juli 2013 heeft [aandeelhouder], als enig aandeelhouder van Enthone, [eiser] in kennis gesteld van haar voornemen om [eiser] te ontheffen van zijn verantwoordelijkheid als statutair directeur en om de arbeidsovereenkomst met hem te beëindigen. Daarbij heeft [aandeelhouder] het volgende aangegeven:
‘The reasons for these intended resolutions are due to the severe economic circumstances. The Employer is forced to effect a restructuring, as a result of which the position of the Employee will be made redundant as per 1 January 2014.’
2.5.
Bij aandeelhoudersbesluit van 13 augustus 2013 is [eiser] ontheven van zijn verantwoordelijkheid als statutair directeur. Tevens is op die datum de arbeidsovereenkomst van [eiser] met ingang van 1 januari 2014 beëindigd.
2.6.
Enthone heeft [eiser] een compensatie voor de negatieve gevolgen van het ontslag toegekend van € 111.250,00 bruto.
2.7.
Met ingang van 1 januari 2014 is [eiser] in dienst getreden van [nieuwe werkgever] tegen een salaris van € 108.000,00 exclusief emolumenten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat – een verklaring voor recht dat het ontslag van [eiser] als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt met veroordeling van Enthone tot betaling van de schade die [eiser] heeft geleden ten gevolge van het kennelijk onredelijk ontslag ad € 384.421,00, vermeerderd met rente, en een verklaring voor recht dat [eiser] aanspraak kan maken op de incentive over 2013 met veroordeling van Enthone tot betaling van de incentive over 2013 op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van Enthone in de proceskosten.
3.2.
Enthone voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft gesteld dat er sprake is van kennelijk onredelijk ontslag omdat er sprake is van een valse of voorgewende reden dan wel omdat het ontslag, als daar grond voor was geweest, niet op de wijze als door Enthone gedaan, gegeven had mogen worden nu de gevolgen van de beëindiging voor [eiser] in vergelijking met het belang van Enthone te ernstig zijn.
Als ontslagreden heeft Enthone opgegeven dat er sprake was van zware economische omstandigheden en dat zij genoodzaakt was om een herstructurering door te voeren als gevolg waarvan de positie van [eiser] overtollig is geworden per 1 januari 2014, zoals hiervoor onder 2.4 weergegeven.
[eiser] heeft de zware economische omstandigheden betwist onder verwijzing naar het door hem als productie 23 in het geding gebrachte financieel overzicht (Executive Summary) over de eerste helft van 2013, afkomstig van Enthone. Daarnaast heeft hij gesteld dat zijn functie van Regional Business Vice President Central Europe niet is vervallen.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat de gevolgen van de beëindiging voor [eiser] in vergelijking met het belang van Enthone te ernstig zijn, heeft [eiser] gewezen op de duur van het dienstverband, zijn leeftijd bij het einde van het dienstverband en zijn wijze van functioneren alsmede zijn kansen op de arbeidsmarkt, de toegekende voorziening en zijn overige persoonlijke omstandigheden. [eiser] heeft er op gewezen dat zijn kansen om op de arbeidsmarkt ander passend werk te vinden tegen een vergelijkbaar inkomen, slecht zijn en heeft zijn inkomensachteruitgang gebaseerd op de hem toegekende voorziening en de te verwachten WW-uitkering gedurende een jaar. [eiser] is er daarbij van uitgegaan dat het gegeven ontslag beoordeeld moet worden naar het tijdstip waarop dit is gegeven.
Enthone heeft onder meer gesteld dat gekeken moet worden naar de omstandigheden zoals deze zich niet later dan op het tijdstip van het ingaan van het ontslag voordeden en dat er gelet op de voor [eiser] getroffen voorzieningen en op het inkomen uit de nieuwe dienstbetrekking van [eiser], geen sprake is van een ontslag dat gelet op de wederzijds daarbij betrokken belangen, kennelijk onredelijk is.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.2.1.
[eiser] heeft onder meer gesteld dat het beweerdelijk vervallen zijn van de functie van Regional Business Vice President Central Europe geheel los staat van het al dan niet zijn van statutair directeur van Enthone. Uit de stellingen van Enthone volgt niet althans onvoldoende dat de beëindiging van het statutair directeurschap ook automatisch het einde van de dienstbetrekking meebracht. Zo heeft Enthone aanvankelijk het voornemen gehad om alleen het statutair directeurschap van [eiser] te beëindigen, zonder beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, en is pas in een later stadium het voornemen ontstaan om ook de arbeidsovereenkomst met [eiser] te beëindigen, zoals onder meer blijkt uit productie 11 bij dagvaarding, zijnde de adviesaanvraag van Enthone aan haar Ondernemingsraad waarin dat met zoveel woorden is vermeld. Er zal daarom van worden uitgegaan dat er geen sprake was van een situatie waarin de beëindiging van het statutair directeurschap als vanzelf ook de beëindiging van de arbeidsovereenkomst meebracht. De rechtbank dient daarom te beoordelen of er voor wat betreft de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op zichzelf beschouwd sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag.
4.2.2.
Dat er sprake is van een valse reden en/of een voorgewende reden op grond waarvan het ontslag kennelijk onredelijk moet worden geacht volgt niet uit hetgeen [eiser] heeft gesteld. [eiser] heeft niet althans niet voldoende gemotiveerd betwist dat er door Enthone een herstructurering is doorgevoerd. Volgens [eiser] is er na het hem gegeven ontslag een nieuwe Regional Business Vice President Central Europe aangesteld zodat er van verval van zijn functie geen sprake is. Tussen partijen staat echter vast dat de na het ontslag van [eiser] benoemde Regional Business Vice President Central Europe gedeeltelijk andere taken heeft gekregen dan [eiser] in zijn gelijknamige functie had. De werkzaamheden die verband hielden met het statutair directeurschap van Enthone waren immers vervallen en aan de functie waren werkzaamheden toegevoegd die voorheen werden uitgevoerd in de, vervallen, functie van Sales Director Germany. De nieuwe functie van Regional Business Vice President Central Europe, die onbetwist tegen een lager salaris werd uitgeoefend dan [eiser] had ontvangen, was daarmee niet gelijk aan de functie van Regional Business Vice President Central Europe zoals die door [eiser] vervuld werd. Dat er derhalve in het geheel geen sprake was van het overtollig worden van de positie van [eiser] kan op grond van het door [eiser] gestelde niet worden geconcludeerd.
Uit de Executive Summary die [eiser] ter onderbouwing van zijn stelling dat er van ‘bad financial results’ geen sprake was, heeft overgelegd, blijkt weliswaar van een winststijging in de eerste helft van 2013 ten opzichte van het jaar daarvoor maar tevens blijkt van een negatief resultaat ten opzichte van de begroting. Uit de Executive Summary die Enthone als productie 6 in het geding heeft gebracht blijkt dat de resultaten van Enthone over de jaren 2012, toen [eiser] nog in dienst was van Enthone, en het hele jaar 2013 achterbleven bij de resultaten over de daaraan voorafgaande jaren en bij hetgeen begroot was. [eiser] heeft gesteld dat op deze cijfers geen accountantscontrole is toegepast maar nu [eiser] zijn stelling dat er geen sprake is van zware economische omstandigheden eveneens baseert op een Executive Summary afkomstig van Enthone, kan ook acht worden geslagen op de, inhoudelijk niet weersproken, Executive Summary die Enthone in het geding heeft gebracht. [eiser] heeft niet weersproken dat er onder zijn leiding verschillende reorganisaties zijn doorgevoerd waarbij om bedrijfseconomische redenen personeel is afgevloeid. Dat er in het geheel geen sprake was van zware economische omstandigheden en ‘bad financial results’ kan op grond van het vorenstaande en de stellingen van [eiser] niet worden geconcludeerd.
Overigens heeft [eiser] niet althans niet voldoende onderbouwd gesteld dat er een andere reden aan de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst ten grondslag lag, dan door Enthone aangevoerd.
4.2.3.
Bij de beantwoording van de vraag of het ontslag kennelijk onredelijk is gelet op de wederzijds betrokken belangen van partijen moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Aan de zijde van Enthone betreffen deze de bedrijfseconomische overwegingen om tot het ontslag te komen. Het staat een werkgever vrij om te bepalen hoe de eigen organisatie wordt ingericht en om die maatregelen te treffen die om bedrijfseconomische redenen wenselijk dan wel noodzakelijk worden geacht. [eiser] heeft gesteld dat Enthone niet de nodige inspanningen heeft verricht om voor hem een andere passende functie te vervullen maar nu [eiser] tegenover het door Enthone in dit verband gestelde, te weten dat zij tevergeefs in haar organisatie naar alternatieve functies voor [eiser] heeft gezocht, enkel heeft gesteld dat er ten tijde van zijn ontslag verschillende vacatures open stonden, zonder nader te onderbouwen welke functies dit betroffen en in hoeverre die voor hem passend zouden zijn, heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat Enthone meer had moeten doen dan zij heeft gedaan. Ter verzachting van de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband van [eiser] heeft Enthone een opzegtermijn van vier maanden gehanteerd en aan hem een vergoeding betaald van
€ 111.250,00. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de gevolgen van het ontslag worden beoordeeld naar het tijdstip waarop dit ontslag is ingegaan, zijnde 1 januari 2014. Bij de beoordeling van de gevolgen die het ontslag voor [eiser] heeft gehad moet derhalve in aanmerking worden genomen dat hij direct aansluitend aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking bij Enthone in dienst is getreden bij [nieuwe werkgever], tegen een bruto jaarsalaris van € 108.000,00, waarbij hij onbetwist ook aanspraak heeft op een bonus. Onder deze omstandigheden kan, rekening houdend ook met de persoonlijke omstandigheden van [eiser] zoals zijn leeftijd en de duur van de dienstbetrekking, niet worden volgehouden dat het ontslag kennelijk onredelijk is omdat het niet op de wijze als door Enthone gedaan, gegeven had mogen worden nu de gevolgen van de beëindiging voor [eiser] in vergelijking met het belang van Enthone te ernstig zijn.
4.3.
De door [eiser] gevorderde betaling van een incentive over 2013 op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, ziet op de wettelijke procedure ter vereffening van schadevergoeding. De vordering van [eiser] ziet echter niet op de vergoeding van schade maar op de nakoming van een verplichting uit de arbeidsovereenkomst. Reeds in verband daarmee kan de vordering tot betaling niet worden toegewezen. [eiser] heeft overigens geen feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan een eventuele aanspraak op een incentive over 2013 in deze procedure zou kunnen worden vastgesteld.
Nu is gesteld noch gebleken dat [eiser] belang heeft bij de door hem gevraagde verklaring voor recht bij het uitblijven van een veroordeling tot betaling, komt ook de gevraagde verklaring voor recht niet voor toewijzing in aanmerking.
4.4.
De slotsom van het voorgaande is dat de vordering in zijn geheel moet worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten worden begroot op € 3.829,00 griffierecht en
€ 4.000,00 salaris advocaat (2 punten tarief VI € 2.000,00), zijnde in totaal € 7.829,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure aan de zijde van Enthone gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 7.829,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2014.