ECLI:NL:RBOBR:2014:8021

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
SHE 14/2966
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over omgevingsvergunning voor hoefsmederij

Op 24 december 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de verlening van een omgevingsvergunning voor een hoefsmederij. Eiseres, die tegenover de hoefsmederij woont, heeft beroep ingesteld tegen de vergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden was verleend aan de vergunninghouder. Eiseres betoogde dat het besluit van de gemeente vol fouten zat en dat de hoefsmederij niet in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de geconstateerde fouten in het besluit, de vestiging van de hoefsmederij niet in strijd was met de ruimtelijke ordening. De rechtbank vond dat de hoefsmederij van beperkte omvang was en op eigen terrein kon worden uitgeoefend, en dat niet aannemelijk was dat de geluidsnormen zouden worden overschreden. De rechtbank heeft echter wel zelf voorschriften aan de vergunning verbonden, waaronder beperkingen aan de openingstijden en de verplichting om twee haaksparkeerplaatsen aan te leggen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit voor zover het voorschriften bevatte, en verbond nieuwe voorschriften aan de vergunning. De rechtbank oordeelde dat de gemeente extra zorgvuldig had moeten zijn in deze zaak, gezien het langdurige conflict tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/2966

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 december 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. drs. F.K. van den Akker),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden, verweerder
(gemachtigde: N. Ansems en mr. M. Olthuis).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te [woonplaats] (vergunninghouder), gemachtigde: mr. J. van Groningen.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het legaliseren van het gebruik van een garage als hoefsmederij als nevenactiviteit bij een horecagelegenheid en het aanleggen van twee haaksparkeerplaatsen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2014. De zaak is gelijktijdig behandeld met zaaknummer SHE 14/2303. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2
Vergunninghouder is hoefsmid. Gedurende werkdagen werkt hij op locatie, bij paardeneigenaren aan huis. Op doordeweekse avonden en op zaterdag beslaat hij paarden in zijn garage die hij gebruikt als hoefsmederij, op het perceel [adres 1] (verder: de projectlocatie). Op dit perceel is ook een horecagelegenheid gelegen.
1.3
Eiseres woont aan de [adres 2], schuin tegenover de hoefsmederij. Bij brief van 28 juli 2011 heeft zij verweerder onder meer gevraagd handhavend op te treden tegen de horecagelegenheid en de hoefsmederij in verband met overtreding van het Activiteitenbesluit, het bestemmingsplan en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Bij besluit van 16 februari 2012 heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen, welk besluit hij bij besluit op bezwaar van 28 januari 2013 heeft gehandhaafd. Hieraan ligt het standpunt van verweerder ten grondslag dat een hoefsmederij ter plaatse weliswaar niet is toegestaan op grond van het bestemmingsplan maar bereidheid bestaat medewerking te verlenen aan legalisatie, ten behoeve waarvan vergunninghouder een omgevingsvergunningaanvraag heeft ingediend. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld. De rechtbank heeft inzake het beroep, voor zover dit betrekking had op de horecagelegenheid, uitspraak gedaan op 30 september 2014 (ECLI:NL:RBOBR:2014:5605).
1.4
Op 20 augustus 2012 heeft vergunninghouder een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend bij verweerder ten behoeve van legalisatie van het gebruik van de garage op de projectlocatie als hoefsmederij in afwijking van het bestemmingsplan “Buitengebied 2009”, waarin de gronden zijn bestemd als “Horeca”. De aanvraag ging vergezeld van een ruimtelijke onderbouwing. De gemeenteraad heeft op 8 juli 2014 de benodigde verklaring van geen bedenkingen (vvgb) verleend. Eiseres heeft tegen de ontwerp-omgevingsvergunning en de ontwerp-vvgb tijdig zienswijzen ingediend.
2. Verweerder heeft een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, onder c juncto artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo. Aan de omgevingsvergunning zijn in bijlage 2 bij het bestreden besluit de volgende voorschriften verbonden:
- de hoefsmederij is een nevenactiviteit bij de horecagelegenheid, hierdoor mag de garage die gebruikt wordt als hoefsmederij niet kadastraal worden afgesplitst van de horecagelegenheid op het perceel;
- de hoefsmederij mag uitsluitend actief zijn in de volgende uren: op maandag t/m vrijdag van 17.00 tot 23.00 uur en op zaterdag en zondag van 7.00 tot 19.00 uur;
- op 5 werkdagen per kalenderjaar mag op maandag t/m vrijdag ook van 7.00 tot 17.00 uur worden gewerkt;
- de 2 haaksparkeerplaatsen ten behoeve van de hoefsmederij moeten geheel op eigen grond worden aangelegd.
3.1
Volgens eiseres is in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte aangenomen dat de projectlocatie is gelegen in gemengd gebied, zoals bedoeld in de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering (verder: de VNG Handreiking). Het perceel is gelegen buiten de bebouwde kom in een rustige landelijke omgeving.
3.2
Volgens verweerder ligt de hoefsmederij wel in gemengd gebied. Er liggen een aantal niet-agrarische bedrijven in de omgeving en de projectlocatie ligt aan de hoofdinfrastructuur (de Turnhoutseweg).
3.3
Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-handreiking als volgt omschreven: “een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.”
3.4
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat aan de Turnhoutseweg verschillende bedrijven zijn gevestigd waaronder een tankstation met autobedrijf en een reparatiebedrijf en dat er bovendien een aantal bedrijfsbestemmingen is gelegen waar bedrijven in het verleden zijn gevestigd en zich nog steeds kunnen vestigen. De Turnhoutseweg (de N284) is te beschouwen als hoofdinfrastructuur. Gelet hierop heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de projectlocatie is te beschouwen als gemengd gebied in de zin van de VNG Handreiking. Deze beroepsgrond faalt.
4.1
Volgens eiseres is sprake van een categorie 3.1 bedrijf, namelijk een smederij (SBI code 2008/255.331 B1, ofwel kleiner dan 200 m²). Dit is een specifieke beschrijving van een milieucategorie waaraan meer waarde moet worden gehecht dan de door verweerder, meer algemeen genoemde omschrijving ‘dienstverlening ten behoeve van de landbouw’. Bovendien moet van de hoogste categorie worden uitgegaan.
4.2
Volgens verweerder is sprake van een categorie 2 bedrijf, namelijk dienstverleningsbedrijf ten behoeve van de landbouw. Zo staat het ook ingeschreven bij de kamer van koophandel. Verder gaat het om een klein bedrijf en is in de voorschriften die zijn verbonden aan de omgevingsvergunning de bedrijfsvoering beperkt. In het verweerschrift is hieraan toegevoegd dat het beslaan van een paard niet valt te vergelijken met de activiteiten in een smederij of metaalbewerkingsbedrijf, zeker nu geen hoefijzers worden gemaakt.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank is de hoefsmederij van vergunninghouder niet gelijk te stellen met een smederij kleiner dan 200 m2 (SBI code 284 in de VNG Handreiking, SBI code 2008/255.331 B1 in de voorheen geldende VNG Brochure bedrijven en milieuzonering). De enkele naam van de activiteit zelf acht de rechtbank niet doorslaggevend. Om een bedrijf te typeren moet worden gekeken naar de activiteiten van het bedrijf. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat bij vergunninghouder daadwerkelijke smederijactiviteiten plaatsvinden. Het enkele beslaan van paarden (inclusief het daartoe verhitten van hoefijzers en eventueel passend maken van hoefijzers) beschouwt de rechtbank niet als een vorm van metaalbewerking of als smederijactiviteit in de zin van de VNG Handreiking. Van dienstverlening ten behoeve van (uitsluitend) de landbouw (loonwerkbedrijf) in de strikte zin des woords is evenmin sprake omdat vergunninghouder ook werkt voor particulieren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder wel aansluiting kunnen zoeken bij deze categorie gelet op de aard en omvang van de activiteiten, de beperkte bedrijfsduur, de zeer kleine locatie en de beperkte schaal van het bedrijf. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat hoofdzakelijk op de locatie van de klant wordt gewerkt. De rechtbank beschouwt het vergunde aantal uren dat de hoefsmederij in werking mag zijn als een verhoudingsgewijs beperkte bedrijfsduur. Deze beroepsgrond faalt.
5.1
Eiseres heeft verder gesteld dat, ook al zou sprake zijn van een gemengd gebied, dan nog niet wordt voldaan aan de richtlijnen in de VNG Handreiking voor functiemenging, in het bijzonder aan het verbod op laden en lossen in de avonduren. Ook aan de richtafstanden wordt niet voldaan. In dat geval moet worden gekeken naar het akoestische onderzoek bij de melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (verder: het Abm). Dit onderzoek is echter niet volledig omdat ervan uit wordt gegaan dat op werkdagen uitsluitend in de avonduren wordt gewerkt en op zaterdag. De voorschriften bij de omgevingsvergunning laten echter werkzaamheden tussen 17:00 uur en 23:00 uur toe alsmede overdag op zaterdag én zondag alsmede gedurende 5 werkdagen per jaar. Bovendien is geen rekening gehouden met het laden en lossen van paarden op het buitenterrein en het geluid van stampende paarden tijdens het wachten.
5.2
In de ruimtelijke onderbouwing is aangegeven dat sprake is van een categorie B bedrijf (als bedoeld in het Abm) en dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde voorwaarden. Ook wordt gesteld dat wordt voldaan aan de richtafstanden omdat de hoefsmederij op meer dan 10 meter is gelegen van de gevel van de woning van eiseres. In het verweerschrift voegt verweerder daaraan toe dat eveneens wordt voldaan aan de voorwaarde dat laad- en losactiviteiten niet in de avondperiode mogen plaatsvinden omdat het afleveren van paarden niet kan worden beschouwd als laden en lossen. Verweerder neemt aan dat niet wordt voldaan aan de richtafstanden maar verwijst verder naar de ruimtelijke onderbouwing. Er is in het akoestische rapport weliswaar alleen naar de avondperiode gekeken maar deze is maatgevend. Gelet op het akoestisch onderzoek is ook de ligging binnen een afstand van 30 meter volgens verweerder aanvaardbaar.
5.3
Vergunninghouder heeft ter zitting er op gewezen dat eiseres zelf geen akoestisch onderzoek heeft overgelegd.
5.4
Hierboven heeft de rechtbank geoordeeld dat sprake is van gemengd gebied. De conclusie in de ruimtelijke onderbouwing dat wordt voldaan aan de richtafstanden is daarom niet onjuist. Gelet op de methodiek in paragraaf 2.3 van de VNG Handreiking geldt immers niet een afstand van 30 meter maar van 10 meter. In zoverre zijn de stelling van eiseres ongegrond en die van verweerder in zijn verweerschrift onjuist. De woning van eiseres is ook gelegen in hetzelfde gemengde gebied waardoor sprake is van functiemenging. De hoefsmederij is een categorie B bedrijf. Eiseres voert terecht aan dat niet aan alle voorwaarden voor dit soort bedrijven in hoofdstuk 4 van de VNG Handreiking wordt voldaan, omdat sprake is van laden en lossen in de avondperiode. Weliswaar stelt verweerder dat het afleveren van paarden niet als laden en lossen kan worden beschouwd, maar laat verweerder vervolgens in het midden wat het dan wel is. De rechtbank beschouwt het afleveren van paarden wel als laden en lossen. Daarom wordt afgeweken van de VNG Handreiking. Dit wordt in de ruimtelijke onderbouwing niet onderkend. Ter motivering van de afwijking van de VNG Handreiking verwijst verweerder naar het akoestisch onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat hierin terecht is volstaan met een onderzoek naar de geluidhinder in de avondperiode omdat deze periode maatgevend is. De rechtbank acht niet aannemelijk dat in de dagperiode de geluidsvoorschriften worden overschreden. Eiseres merkt echter terecht op dat het geluid van paarden die in een trailer of vrachtwagen stampend wachten op hun beurt niet als aparte geluidsbron in het akoestische onderzoek is vermeld. De rechtbank beschouwt dit wel als een relevante geluidsbron en in zoverre is het akoestische onderzoek niet volledig. Deze beroepsgrond slaagt daarom.
6.1
Eiseres stelt dat sprake is van strijd met de Verordening ruimte 2014 (VR 2014). In de ruimtelijke onderbouwing is niet aan de VR 2014 getoetst maar aan de daarvóór geldende provinciale verordening. Er wordt niet voldaan aan de eis dat sprake moet zijn van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
6.2
Volgens verweerder had moeten worden getoetst aan de VR 2014 omdat deze gold ten tijde van het bestreden besluit. In de weerlegging van de zienswijzen is hier wel aan getoetst. Er wordt in dit verband voldaan aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. Tevens is sprake van zuinig ruimtegebruik omdat gebruik wordt gemaakt van een bestaand gebouw.
6.3
Vergunninghouder heeft ter zitting aangegeven dat hij zorg kan dragen voor een landschappelijke inpassing van het gebouw.
6.4
Ingevolge artikel 2, eerste lid sub c van de VR 2014 wordt bij toepassing van de verordening onder een bestemmingsplan tevens verstaan een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, ten derde, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, van de VR 2014 bepaalt een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.
6.5
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat wordt voldaan aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit niet impliceert dat daarmee tevens sprake is van een fysieke verbetering als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de VR 2014. Dat gebruik wordt gemaakt van een bestaand gebouw, zoals uit de desbetreffende zorgplicht voortvloeit, acht de rechtbank daarom niet relevant. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat deze omstandigheid niet wordt genoemd in de (niet limitatieve) lijst van voorbeelden van fysieke verbetering in artikel 3.2, derde lid, van de VR 2014. De omstandigheid dat het gebruik van een bestaand gebouw ertoe leidt dat geen ander gebouw hoeft te worden gebouwd voor de hoefsmederij, beschouwt de rechtbank evenmin als een fysieke verbetering. Verweerder had de vergunning immers ook kunnen weigeren. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd en deze beroepsgrond slaagt.
7.1
Volgens eiseres wordt niet voldaan aan artikel 7.10, eerste lid, onder d, van de
VR 2014 omdat de vestiging van een bedrijf in milieucategorie 3 of hoger niet kan worden toegelaten in een gemengd landelijk gebied. Een hoefsmederij behoort tot milieucategorie 3.1.
7.2
Volgens verweerder en vergunninghouder is geen sprake van een milieucategorie 3.1 bedrijf. Vergunninghouder heeft daaraan toegevoegd dat geen sprake is van een gemengd landelijk gebied.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat wel degelijk sprake is van gemengd landelijk gebied als bedoeld in artikel 1.31 van de VR 2014. De projectlocatie ligt namelijk in een multifunctionele gebruiksruimte, gelegen buiten bestaand stedelijk gebied, buiten de ecologische hoofdstructuur en buiten de groenblauwe mantel. Hierboven heeft de rechtbank echter reeds geoordeeld dat geen sprake is van een milieucategorie 3 bedrijf. Deze beroepsgrond faalt.
8.1
Eiseres stelt verder dat niet voldaan wordt aan artikel 7.10, eerste lid, onder e, van de
VR 2014 omdat de beoogde ontwikkeling leidt tot twee zelfstandige bedrijven. Ruimtelijk en functioneel bestaat geen relatie tussen de horeca-inrichting en de hoefsmederij.
8.2
Volgens verweerder is niet alleen artikel 7.10 eerste lid, van de VR 2014 van toepassing maar ook het tweede lid en artikel 7.14. Verweerder beschouwt de hoefsmederij als een ondergeschikte nevenactiviteit bij de horeca. Dit is geborgd in de voorschriften van het bestreden besluit door in een voorschrift uitdrukkelijk te bepalen dat de hoefsmederij een nevenactiviteit is bij de horecagelegenheid. Daardoor mag de garage die gebruikt wordt als hoefsmederij niet kadastraal worden afgesplitst van de horecagelegenheid op het perceel. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven dat hiermee wordt bedoeld dat als de horecagelegenheid verdwijnt, de hoefsmederij ook moet verdwijnen. De ontwikkeling leidt volgens verweerder niet tot een zelfstandige detailhandels- of kantoorvoorziening.
8.3
Ingevolge artikel 7.10, eerste lid van de VR 2014 kan een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie, anders dan bepaald in de artikelen 7.7 tot en met artikel 7.9 mits:
a. de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000 m² bedraagt;
b. dit bijdraagt en past binnen de beoogde ontwikkeling van gemengd landelijk gebied als bedoeld in artikel 7.1;
c. is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
d. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
e. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
f. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
g. de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m²;
h. is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
i. de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.
In het tweede lid is bepaald dat, in afwijking van het eerste lid, onder a, d en i, een bestemmingsplan kan voorzien in een uitbreiding van een bestaande niet-agrarische functie, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:
a. de beoogde uitbreiding in redelijke verhouding staat tot de bestaande omvang en/of bestaande aantallen bezoekers/overnachtingen;
b. overeenkomstige toepassing is gegeven aan artikel 4.6 tweede lid (uitbreiding bedrijven in kern landelijk gebied) indien vestiging van het bedrijf vanwege de aard van de activiteiten op een bedrijventerrein in de rede ligt;
c. de beoogde uitbreiding in redelijke verhouding staat tot de op grond van artikel 3.1 vereiste zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit.
Ingevolge artikel 7.14, eerste lid, van de VR 2014 kan een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied in afwijking van artikel 7.10, eerste lid onder a (niet-agrarische functies), voorzien in een vestiging van een horecabedrijf of van een maatschappelijke voorziening, mits de omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 1,5 hectare bedraagt.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is voor een bestaand bedrijf of voorziening als bedoeld in het eerste lid artikel 7.10, tweede lid (redelijke uitbreiding), overeenkomstig van toepassing.
8.4
Naar het oordeel van de rechtbank moet een ruimtelijke ontwikkeling en dus ook het bestreden besluit voldoen aan alle eisen in artikel 7.10, eerste lid, van de VR 2014. De rechtbank ziet niet in waarom verweerder verwijst naar artikel 7.10, tweede lid, in samenhang met artikel 7.14 van de VR 2014. Weliswaar wordt in artikel 7.10, tweede lid, van de VR 2014 een uitzondering gemaakt op de in het eerste lid, onder a, d en i, genoemde eisen, maar niet op de in het eerste lid onder e, genoemde eis dat de ontwikkeling niet mag leiden tot twee zelfstandige bedrijven. Verweerders motivering berust op een onjuiste lezing van de VR 2014. Bovendien merkt eiseres terecht op dat geen sprake is van een uitbreiding omdat dat begrip in artikel 1.79 van de VR 2014 is gedefinieerd als vergroting van een bestaand bouwperceel of bestaand bestemmingsvlak en dat is hier niet aan de orde.
8.5
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de hoefsmederij moet worden beschouwd als een verboden tweede zelfstandig bedrijf. Het begrip ‘zelfstandig bedrijf’ is niet gedefinieerd. Uit de tekst van de VR 2014, de toelichting op de VR 2014 noch de toelichtingen op de daarvoor geldende provinciale verordeningen valt eenduidig af te leiden wat provinciale staten hebben bedoeld met de eis in artikel 7.10, eerste lid, onder e, van de VR 2014. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank zich genoodzaakt aan te sluiten bij het normale dagelijkse spraakgebruik. De rechtbank beperkt zich niet tot een interpretatie op basis van de ruimtelijk relevante betekenis van de woorden, zoals door eiseres is bepleit. Dit gebeurt evenmin bij de interpretatie van een bestemmingsplan als dat aan de orde is. Onder ‘zelfstandig’ verstaat de rechtbank dat men zonder hulp van anderen kan en niet van iets of iemand afhankelijk is. Voor de invulling van ‘bedrijf’ sluit de rechtbank aan bij het begrip inrichting in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer.
8.6
Het bedrijf van vergunninghouder ligt weliswaar op hetzelfde perceel als de horecagelegenheid maar heeft op zich niets van doen met deze horecagelegenheid. De rechtbank betwijfelt of de horecagelegenheid en de hoefsmederij tezamen kunnen worden beschouwd als één inrichting. Weliswaar liggen ze in elkaars onmiddellijke nabijheid en is de hoefsmederij aangewezen op de elektriciteitsvoorziening van de horecagelegenheid, van een organisatorisch, functioneel of technisch verband is onvoldoende gebleken. Daarom is sprake van twee bedrijven. Dat wil echter niet zeggen dat sprake is van twee zelfstandige bedrijven omdat verweerder heeft beoogd te bepalen dat de hoefsmederij nooit kan bestaan zonder de horecagelegenheid. In zoverre is de hoefsmederij afhankelijk van de horecagelegenheid en niet te beschouwen als een tweede zelfstandig bedrijf. Wel is de rechtbank van oordeel dat de afhankelijkheidsrelatie onvoldoende is gewaarborgd in de voorschriften. In zoverre slaagt het beroep.
9.1
Eiseres heeft verder opgemerkt dat onvoldoende eenduidig is vastgelegd dat twee haaksparkeerplaatsen bij de hoefsmederij worden aangelegd en gebruikt. Ook betwijfelt eiseres dat de twee haaksparkeerplaatsen kunnen worden aangelegd. Er is onvoldoende ruimte om een (vracht)auto/bus met trailer achteruit de straat De Hoek op te laten draaien. Eiseres vreest dat het groen aan haar zijde van de straat zal worden vernield. Het aanleggen van haaksparkeerplaatsen heeft tot gevolg dat bestaande parkeerplaatsen voor de horecagelegenheid worden opgeschoven. Als de parkeerplaats in de garage verdwijnt, gaat dat wel degelijk ten koste van een parkeerplaats. Volgens informatie op internet zijn op het terrein bij de horecagelegenheid vijf camperplaatsen aanwezig voor verblijf van onbeperkte tijd. Dit gaat ook ten koste van de parkeerruimte voor de hoefsmederij.
9.2
Verweerder heeft aangegeven dat de haaksparkeerplaatsen wel voldoende groot zijn. Er kan inderdaad maar één vrachtwagen of bus op de haaksparkeerplaatsen worden geplaatst maar het komt in de praktijk nooit voor dat er twee bussen tegelijkertijd staan. Bij één bus is voldoende ruimte om achteruit te rijden zonder het aanwezige (openbare) groen te beschadigen. Weliswaar worden bestaande parkeerplaatsen opgeschoven, maar er komen ook twee parkeerplaatsen voor de horecagelegenheid bij. Enkele parkeerplaatsen liggen gedeeltelijk op gemeentegrond maar deze grond zal worden verkocht. De parkeerplaats in de garage wordt verschoven naar een nieuwe parkeerplaats buiten op eigen terrein. Dat campers worden geparkeerd op de parkeerplaatsen bij de horecagelegenheid doet aan de rechtmatigheid van dit besluit niets af.
9.3
Vergunninghouder heeft ter zitting bevestigd dat er in de praktijk nooit meer dan één bus of vrachtwagencombinatie tegelijkertijd komt. De haaksparkeerplaatsen moeten nog worden aangelegd maar hij zal ze aanleggen conform de gewenste afmetingen.
9.4
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank het volgende vast. Er wordt een extra parkeerplaats gecreëerd ter vervanging van de parkeerplaats in de garage. Er is voldoende ruimte voor het aanleggen van twee haaksparkeerplaatsen ten behoeve van de hoefsmederij. De parkeerplaatsen voor de horecagelegenheid die worden opgeschoven liggen deels op gemeentegrond. In de bestaande situatie liggen alle parkeerplaatsen voor de horecagelegenheid op eigen grond.
9.5
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat één bus of vrachtwagen de haaksparkeerplaats kan bereiken en verlaten zonder het aanwezige openbaar groen te beschadigen, mits er geen andere bus of vrachtwagen op de parkeerplaats staat. In de voorschriften staat hierover niets in en de voorschriften schieten op dit punt tekort. Als gevolg van de aanleg van de twee haaksparkeerplaatsen komen enkele parkeerplaatsen voor de horecagelegenheid niet geheel op eigen terrein te liggen maar gedeeltelijk op gemeentegrond. Hierdoor gaan echter geen parkeerplaatsen in het openbaar gebied verloren. Als deze grond wordt verkocht aan vergunninghouder, kan worden voldaan aan de verplichting om te parkeren op eigen terrein. Bij verweerder en vergunninghouder bestaat de bereidheid om de benodigde grond over te dragen. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om een daartoe strekkend voorschrift op te nemen in de omgevingsvergunning. Voorts is de rechtbank van oordeel dat in de omgevingsvergunning onvoldoende is verankerd dat twee haaksparkeerplaatsen moeten worden aangelegd en worden gereserveerd exclusief ten behoeve van het gebruik voor de hoefsmederij. Evenmin is verzekerd dat voldoende parkeerplaatsen beschikbaar blijven ten behoeve van de horecagelegenheid. In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
10. Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond.
11. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat verweerders besluitvorming niet deugt. In dit geschil, waar partijen al lang een conflict hebben en zij samen vergeefs hebben gezocht naar een oplossing, had het verweerder gesierd om juist extra zorgvuldig te zijn om zo ook verdere escalatie te voorkomen. Daar is verweerder niet in geslaagd. Ondanks het grote aantal gebreken ziet de rechtbank desalniettemin reden om zelf in de zaak te voorzien, om daarmee bij te dragen aan een uiteindelijke oplossing van het geschil.
De rechtbank is van oordeel dat de ruimtelijke ontwikkeling van de hoefsmederij niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Maatgevend hiervoor acht de rechtbank dat de hoefsmederij van beperkte omvang is en op eigen terrein kan worden uitgeoefend en dat niet aannemelijk is dat de grenswaarden net betrekking tot geluidhinder in het Abm zullen worden overschreden indien een van de in het akoestisch onderzoek bij de melding ten behoeve van het Abm genoemde opties, wordt voorgeschreven. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat voor het laden en lossen van paarden in de avondperiode zowel de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde als het maximale geluidniveau in het Abm van toepassing zijn. De rechtbank beperkt zich daarom tot een vernietiging van de voorschriften in bijlage 2 bij het bestreden besluit en verbindt de volgende voorschriften aan het besluit:
De hoefsmederij mag ter plaatse slechts worden uitgeoefend indien en voor zover op hetzelfde kadastrale perceel een horecagelegenheid wordt uitgeoefend;
De hoefsmederij mag uitsluitend actief zijn in de volgende uren: op maandag tot en met vrijdag van 17:00 tot 23:00 uur en op zaterdag en zondag van 07:00 uur tot 19:00 uur. Op 5 werkdagen per kalenderjaar mag op maandag tot en met vrijdag ook van 07:00 uur tot 17:00 uur worden gewerkt. Hiervan dient vergunninghouder een administratie bij te houden;
Er moeten twee haaksparkeerplaatsen ten behoeve van de hoefsmederij van voldoende afmetingen worden aangelegd en in stand gehouden op het eigen perceel. Deze twee haaksparkeerplaatsen mogen niet worden gebruikt ten behoeve van de horecagelegenheid. Op de haaksparkeerplaatsen mag maximaal slechts één bus of vrachtwagen(combinatie) aanwezig zijn;
e parkeerplaatsen ten behoeve van de horecagelegenheid moeten worden aangelegd op het eigen perceel. Deze parkeerplaatsen mogen niet worden gebruikt ten behoeve van de hoefsmederij;
Op het perceel mogen maximaal drie paarden tegelijkertijd aanwezig zijn in de avondperiode (19:00 – 23:00 uur). In de avondperiode mogen maximaal drie paarden worden voorzien van nieuwe hoefijzers. Dit dient achter elkaar te gebeuren;
Vergunninghouder dient voor 1 januari 2016 zorg te dragen voor een goede landschappelijke inpassing van de hoefsmederij. Deze landschappelijke inpassing dient te worden goedgekeurd door het bevoegd gezag.
Ter motivering van deze normstelling overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank gaat er van uit dat de overdracht van de gemeentegrond op zeer korte termijn zal plaatsvinden zodat zal kunnen worden voldaan aan voorschrift D. De verplichting in voorschrift E sluit aan bij de in het akoestisch onderzoek genoemde opties. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de bedrijfsvoering van vergunninghouder niet wordt belemmerd door voorschrift E omdat vergunninghouder heeft aangegeven dat hij in de praktijk in de avondperiode nooit 3 paarden kan beslaan omdat daar simpelweg de tijd voor ontbreekt. Vergunninghouder heeft ter zitting aangegeven bereid te zijn zorg te dragen voor een toereikende landschappelijke inpassing van het gebouw. Dat ziet de rechtbank als een toereikende fysieke verbetering in de zin van de VR 2014 en wordt door middel van voorschrift F geborgd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres door de voorschriften verzekerd blijft van een goed woon- en leefklimaat. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
12.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12.2
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 487,- en een wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder de reiskosten van eiseres (€ 18,94) te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij in bijlage II voorschriften zijn gesteld;
  • verbindt de volgende voorschriften aan het bestreden besluit:
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,94.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. H.M.J.G. Neelis, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2014.
de griffier is niet in staat voorzitter
De uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.