Er is bij betrokkene sprake van een psychotische stoornis niet anderszins omschreven. Daarnaast kan een afhankelijkheid van cocaïne, cannabis en alcohol geclassificeerd worden naast zwakbegaafdheid en een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en narcistische kenmerken.
Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
De ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde voor wat betreft de psychotische problematiek, de verslavingsproblematiek en de persoonlijkheidsproblematiek.
Wat gesteld kan worden op basis van alle voorhanden zijnde informatie, is dat betrokkene wanneer het in psychiatrisch opzicht beter met hem gaat, hij geneigd is om zijn eigen mogelijkheden op verschillende levensgebieden te overschatten. Hij trekt op dergelijke momenten meer zijn eigen plan en bepaalt meer zijn eigen koers. Dit vanuit zijn persoonlijkheid. Daarnaast is naar voren gekomen dat wanneer hij stopt met zijn medicatie, zoals dat ook in februari 2013 het geval was, dat dan
zijn psychische conditie verslechtert. Betrokkene is als gevolg hiervan niet meer te hanteren in het begeleid wonen traject en wordt er uitgezet. Dit vanwege onder andere overlastgevend gedrag en het zich niet houden aan de gestelde regels. Wanneer betrokkene stopt met het gebruik van medicatie en middelen daarbij gaat gebruiken, ging dat in het verleden vaak gepaard met oninvoelbaar, dreigend en agressief gedrag. Niet alleen blijkt dit uit de eerder opgemaakte rapportages Pro Justitia. Ook komt dit naar voren uit de opgevraagde informatie vanuit het PPC Vught, waar betrokkene niet lang na zijn aanhouding d.d. 20 april 2013 is geplaatst. Middelengebruik zorgt er met andere woorden voor dat betrokkenes toestandsbeeld op een dergelijk moment verder verslechtert. Deze combinatie van factoren, te weten het gestopt zijn met zijn medicatie waarna vervolgens zich een psychotisch toestandsbeeld ontwikkeld heeft met bijkomend middelengebruik wat een verder ontregelende werking heeft, is ook wat speelde voorafgaand aan het huidige ten laste gelegde. Deze factoren hebben dan ook doorgewerkt in het huidige ten laste gelegde feit indien bewezen, al blijft het zoals eerder vermeld lastig de precieze mate van doorwerking helder te krijgen. Op basis van dit onderzoek zijn er te weinig duidelijke en evidente gedragskundige aanwijzingen en bouwstenen dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde geheel niet meer in staat was om zijn wil in vrijheid te bepalen. Opdrachtgevende stemmen om zijn zus [slachtoffer] iets
aan te doen, worden door betrokkene ontkend en evenmin zegt hij boos te zijn geweest op zijn zus. Ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid wordt geadviseerd om betrokkene te beschouwen als verminderd toerekeningsvatbaar.