ECLI:NL:RBOBR:2014:7885

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
01/839217-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van toediening laxeermiddel aan minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar minderjarige zoon door hem laxeermiddelen toe te dienen. De tenlastelegging betrof de periode van 30 maart 2012 tot en met 31 oktober 2012, waarin de verdachte haar kind, geboren in 2009, meermalen zou hebben mishandeld door hem zonder medische indicatie hoge doses lactulose toe te dienen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 11 december 2014 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, had geëist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat in de urine van het slachtoffer lactulose is aangetroffen, maar kon niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte degene was die het laxeermiddel had toegediend. Er waren aanwijzingen die in de richting van de verdachte wezen, zoals het feit dat de gezondheidstoestand van het slachtoffer verbeterde nadat hij van zijn moeder was gescheiden. Echter, de rechtbank oordeelde dat het dossier onvoldoende bewijs bood om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk de dader was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bewijs was dat de verdachte op specifieke tijdstippen lactulose had toegediend, en dat andere personen ook in de gelegenheid waren om dit te doen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet boven redelijke twijfel was komen vast te staan dat zij haar zoon het laxeermiddel had toegediend. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, en de kosten van de verdachte werden toegewezen aan de benadeelde partij. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken, vooral wanneer het gaat om ernstige beschuldigingen van kindermishandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/839217-13
Datum uitspraak: 24 december 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1976],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 december 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 november 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 30 maart 2012 tot en met 31 oktober 2012 te
Liessel, gemeente Deurne, en/of te Utrecht en/of te Helmond,
meermalen, althans eenmaal,
aan haar kind (te weten [slachtoffer], geboren op [2009]),
(telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel (ernstige en/of chronische diarree met dreigende
dehydratie en/of sepsis (bloedvergiftiging) en/of ernstige ondervoeding,
tengevolge waarvan onvermogen ontstond om zijn temperatuur op peil te houden
en/of een trage hartslag/pols werd veroorzaakt), heeft toegebracht,
door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk
meermalen (een) hoge dosis/doses laxeermiddel (lactulose) toe te dienen en/of
te geven, zonder dat dit medisch geïndiceerd was en/of terwijl die [slachtoffer]
reeds voor diarree en/of ondervoeding was opgenomen in een ziekenhuis;
artikel 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 30 maart 2012 tot en met 31 oktober 2012 te
Liessel, gemeente Deurne, en/of te Utrecht en/of te Helmond,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans
opzettelijk mishandelend,
haar kind, [slachtoffer] (geboren op [2009]),
(telkens) opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
meermalen een laxeermiddel (lactulose) heeft toegediend en/of gegeven zonder
dat dit medisch geïndiceerd was en/of terwijl die [slachtoffer] reeds leed
aan ernstige diarreeklachten,
ten gevolge waarvan de gezondheid van die [slachtoffer] (telkens) werd benadeeld;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft in haar requisitoir geconcludeerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde: het opzettelijk en met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] door hem het laxeermiddel lactulose toe te dienen.
De officier van justitie baseert de bewezenverklaring op de volgende bewijsmiddelen:
  • het ongedateerde schrijven van dr. A. van den Berg, kinderarts MDL UMC Utrecht, gericht aan het Advies- en meldpunt kindermishandeling (p.32-35), alsmede de rapportages van 25 maart 2013 (p.217-220) en van 27 augustus 2013 (p.48-50);
  • de rapportage van dr. C.M.F. Kneepkens, kinderarts MDL VUMC Amsterdam, van 7 november 2012 (p. 63/64);
  • de email afkomstig van G.A.P.T. Hurkx van 14 oktober 2012 (p.104/105);
  • de rapportage van dr. M.A. Breukels, kinderarts van het Elkerliek Ziekenhuis Helmond, van 25 september 2012 (p.231-234);
  • de medische stukken afkomstig van het Elkerliek Ziekenhuis Helmond (p.204-214);
  • de aangifte van [betrokkene] van 28 oktober 2013, alsmede zijn verklaring van 12 november 2013;
  • de rapportage van prof. dr. M.A. Benninga, kinderarts MDL AMC Amsterdam, van 6 oktober 2014;
  • de door de getuigen [getuige 1],[getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] bij de politie en bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen.
De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van dertig maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, met uitzondering van de post ‘reiskosten’. Deze post betreft geen rechtstreekse schade van het slachtoffer en de benadeelde partij moet daarom voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Tevens dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken van al wat haar ten laste is gelegd op gronden zoals in de pleitnotitie weergegeven. Kort samengevat houden die gronden in dat uit het dossier niet ondubbelzinnig blijkt wanneer de lactulose aan [slachtoffer] werd toegediend en wie dat heeft gedaan. Voorts is niet duidelijk of het ziektebeeld van [slachtoffer] valt te verklaren door de lactulosetoediening. De raadsman heeft voorts een alternatief scenario gepresenteerd.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsman primair verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren en subsidiair de benadeelde niet ontvankelijk te verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de gemaakte reiskosten. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank.

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat in de urine van [slachtoffer], zoon van verdachte, geboren op [2009], in de periode van 26 september 2012 tot en met 2 oktober 2012 op 5 tijdstippen het laxeermiddel lactulose is aangetroffen [1] . Lactulose is een stof die niet door het menselijk lichaam wordt aangemaakt. De medicatie en de sondevoeding die [slachtoffer] kreeg toegediend bevatten de stof niet. De kans dat lactulose anders dan door externe toediening in de urine van [slachtoffer] terecht is gekomen is nihil [2] . De rechtbank gaat daarom uit van het gegeven dat de lactulose aan [slachtoffer] is toegediend.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van wat aan verdachte ten laste is gelegd, moet allereerst met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat het verdachte was die het laxeermiddel aan [slachtoffer] heeft toegediend. Verdachte heeft ontkend dat zij zich hieraan schuldig heeft gemaakt.
De rechtbank constateert dat het dossier een aantal aanwijzingen bevat dat in de richting van verdachte wijst als dader. De meest opvallende aanwijzing is dat nadat [slachtoffer] van zijn moeder (verdachte) werd gescheiden, de gezondheidstoestand van [slachtoffer] verbeterde. In de periode daarvoor was [slachtoffer] een aantal malen ernstig ziek en had hij een groeiachterstand. Nadat op 19 oktober 2012 met de ouders is gesproken over het aantreffen van lactulose in [slachtoffer] urine en verdachte geen toestemming meer had om alleen met [slachtoffer] te zijn, verdwenen de diarreeklachten en nam zijn gewicht toe.
Een andere aanwijzing is dat verdachte de beschikking had over lactulose en ook in de gelegenheid was die lactulose toe te dienen. Uit getuigenverklaringen komt naar voren dat verdachte zowel thuis als tijdens de ziekenhuisopnames van [slachtoffer] in de periode van 30 maart 2012 tot en met 30 oktober 2012 zeer regelmatig alleen met hem was en dat zij een bijdrage heeft geleverd aan de verzorging van de sondevoeding van [slachtoffer].. Verdachte gebruikte zelf wel eens lactulose en zij had die tot haar beschikking. Voorst verklaren getuigen over een nauwe betrokkenheid van verdachte op [slachtoffer] en over een incident met de drinkbeker van [slachtoffer] dat hen achteraf verdacht voorkwam.
Op grond van het vorenstaande was het gerechtvaardigd dat verdachte als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering is aangemerkt en dat op grond daarvan onderzoek is gedaan.
Voor een bewezenverklaring echter is dit niet voldoende. De rechtbank is van oordeel dat het geheel van vaststellingen en aanwijzingen onvoldoende is om met voldoende zekerheid vast te stellen dat het verdachte was die het laxeermiddel aan [slachtoffer] toediende. De rechtbank overweegt hierbij dat niet is komen vast te staan op welke tijdstippen het middel aan [slachtoffer] is toegediend. Uit de rapporten van de deskundigen volgt dat dit ook niet met nauwkeurigheid vast te stellen valt, onder meer vanwege de onbekendheid van de concentratie van het toegediende middel en de halfwaardetijd daarvan. De 5 meetmomenten van de urine van [slachtoffer] in september en in oktober 2012 zijn daarom niet te linken aan specifieke momenten/tijdstippen van toediening van de laxerende stof. In dat verband is ook niet vast te stellen of en op welk(e) moment(en) verdachte in de gelegenheid was lactulose toe te dienen en of niet (ook) andere personen dan verdachte die in de nabijheid van [slachtoffer] konden komen,in de gelegenheid waren hem lactulose- dat zonder recept vrij te koop is in bijvoorbeeld drogisterijen- toe te dienen. Andere sterke aanwijzingen dat het wel verdachte moet zijn geweest die de lactulose heeft toegediend, bijvoorbeeld gelegen in exceptioneel gedrag van verdachte richting haar andere kinderen of naar anderen toe, komen naar het oordeel van de rechtbank niet uit het dossier naar voren. De gedragsdeskundigen hebben in ieder geval vastgesteld dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde niet leed aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens.
Omdat niet boven redelijke twijfel verheven is dat het verdachte was die haar zoon lactulose heeft toegediend, kan het al niet tot een bewezenverklaring komen. Voor het alternatieve scenario zoals door de verdediging geschetst, biedt het dossier overigens geen enkele ondersteuning.
De rechtbank zal de verdachte op grond van het vorenstaande vrijspreken van al hetgeen haar ten laste is gelegd.

De vordering van de benadeelde partij.

Nu verdachte van het haar primair en subsidiair ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank
T.a.v. primair, subsidiair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
T.a.v. primair, subsidiair:
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden
begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. M.M.J. Nuijten, leden,
in tegenwoordigheid van F.H.M. Klerkx, griffier,
en is uitgesproken op 24 december 2014.
Mr. Nuijten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rapport van dr. A. van den Berg, kinderarts MDL UMC Utrecht van 25 maart 2013, p. 218
2.Rapport van dr. A. van den Berg, kinderarts MDL UMC Utrecht van 27 augustus 2013, p. 50