ECLI:NL:RBOBR:2014:7883

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
01/865054-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op supermarkt en diefstal van scooter met geweld

Op 24 december 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander een supermarkt in Eindhoven heeft overvallen en een scooter heeft gestolen. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 13 december 2013, tezamen met een ander, met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp de kassamedewerkers heeft bedreigd en geld heeft weggenomen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers van de overval. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die op het moment van de feiten 18 jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de gepleegde feiten veel maatschappelijke onrust veroorzaken en dat de verdachte zich niet heeft bekommerd om de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank legde een lichtere straf op dan door de officier van justitie was geëist, maar vond een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend gezien de ernst van de feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor de schade die door de overval was veroorzaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865054-13
Datum uitspraak:
24 december 2014.
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1995],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Huis van Bewaring “Het Schouw” te Amsterdam.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 maart 2014, 23 mei 2014, 15 augustus 2014, 5 september 2014, 24 november 2014 en 12 december 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 februari 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 24 november 2014 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 december 2013 te Eindhoven tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen in de [bedrijf 1] aan de [adres 1]
aldaar, een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
kassamedewerkster [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan
zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op (het hoofd van) die
[slachtoffer 1] en/of op medekassamedewerker [slachtoffer 2] heeft gericht en/of dreigend
heeft geschreeuwd: "kassa open, kassa open".
en/of
hij op of omstreeks 13 december 2013 te Eindhoven tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, in de [bedrijf 1] aan de
[adres 2] aldaar, door geweld en/of bedreiging met geweld kassamedewerker
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op
die [slachtoffer 2] en/of op (het hoofd van) medekassamedewerkster [slachtoffer 1] heeft
gericht en/of dreigend heeft geschreeuwd: "kassa open, kassa open".
2.
hij in of omstreeks de periode van 12 december 2013 tot en met 13 december
2013 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
bromfiets (scooter, merk Yamaha, type Neo S), in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Bronnen.
Voor zover de in dit vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent.
De gebezigde bewijsmiddelen ontleent de rechtbank aan:
(t.a.v. feit 1 en 2)
- een dossier van regiopolitie Eenheid Oost-Brabant, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, met dossier nummer BVH 2013172445, afgesloten d.d. 13 april 2014, aantal doorgenummerde bladzijden: 474 (hierna te noemen: eindpv.).

(t.a.v. feit 1en 2)

- het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 december 2014.
Het standpunt van de officier van justitie.
(t.a.v. feit 1 en 2)
De officier van justitie acht medeplegen van diefstal met bedreiging met geweld en afpersing (feit 1) wettig en overtuigend bewezen. Voorts acht zij tevens bewezen het medeplegen van diefstal van een scooter (feit 2).
Het standpunt van de verdediging.
(t.a.v. feit 1 en 2)
Verdachte heeft verklaard dat hij de overval samen met anderen heeft gepleegd. Hij heeft ook bekend dat hij samen met anderen een scooter heeft weggenomen. Ter terechtzitting heeft de verdediging zich met betrekking tot de bewezenverklaring van beide feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
(t.a.v. feit 1)
De rechtbank acht, op grond van de aangiften van [slachtoffer 4] [2] , [slachtoffer 1] [3] en [slachtoffer 2] [4] , het proces-verbaal van aanhouding [5] , het proces-verbaal van bevindingen [6] , de verklaring van [medeverdachte] [7] en de bekennende verklaring van verdachte [8] , wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna bewezen is verklaard.
(t.a.v. feit 2)
Op grond van de aangifte van [slachtoffer 3] [9] , het proces-verbaal van bevindingen [10] , de verklaring van [medeverdachte] [11] en de bekennende verklaring van verdachte [12] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna bewezen is verklaard.
De rechtbank heeft, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ten aanzien van bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

1.

op 13 december 2013 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in de [bedrijf 1] aan de [adres 3] aldaar, een hoeveelheid geld, toebehorende aan [bedrijf 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen
kassamedewerkster [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op (het hoofd van) die
[slachtoffer 1] en op medekassamedewerker [slachtoffer 2] heeft gericht en dreigend heeft geschreeuwd: "kassa open, kassa open",
en
op 13 december 2013 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, in de [bedrijf 1] aan de [adres 4] aldaar, door bedreiging met geweld kassamedewerker
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [bedrijf 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 2] en op (het hoofd van) medekassamedewerkster [slachtoffer 1] heeft gericht en dreigend heeft geschreeuwd: "kassa open, kassa open";

2.

in de periode van 12 december 2013 tot en met 13 december 2013 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets (scooter, merk Yamaha, type Neo S), toebehorende aan [slachtoffer 3].

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft verzocht verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel de duur van het voorarrest niet overschrijdt. Zij heeft voorgesteld om een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar op te leggen, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval waarbij jonge, en op grond daarvan als kwetsbaar aan te merken, winkelmedewerkers met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (een zogenaamde bibigun) zijn bedreigd. De overval vond plaats in een supermarkt. Ten tijde van de overval waren er mensen in de winkel aanwezig, die getuige van de overval zijn geweest.
Bij de overval hebben verdachte en zijn medeverdachte zich vermomd om niet herkend te worden. Verdachte is degene die de bibigun ter hand heeft genomen.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Een overval, zeker wanneer daarbij met geweld met een wapen wordt gedreigd, is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Uit de door de slachtoffers opgestelde schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen en de belangen van de slachtoffers.
Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank verder in aanmerking dat verdachte in het recente verleden meermalen voor diefstal en geweldsdelicten is veroordeeld tot onder meer vrijheidsstraffen.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte in het bijzonder rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte (ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten was hij 18 jaar) en voorts met het feit dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek door de politie heeft verleend en openheid van zaken heeft gegeven.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een duur gelijk aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest. De rechtbank acht met name het onder 1 bewezen verklaarde feit een te zwaar delict om hiermee te volstaan.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden. Zij zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte van 10 maanden voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 3 jaren om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zal voorts na te noemen bijzondere voorwaarde worden gekoppeld om het gedrag van verdachte in gunstige zin te beïnvloeden en om verdachte van herhaling van het plegen van strafbare feiten te weerhouden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vorderingen van de benadeelde partijen.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, telkens hoofdelijk voor het gehele gevorderde bedrag, met telkens toekenning van de wettelijke rente en toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe verzoekt de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] te matigen ten aanzien van de immateriële schade wegens onvoldoende onderbouwing en voor de materiële schade te matigen tot een bedrag van € 31,67.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de raadsvrouwe zich primair op het standpunt gesteld dat zij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu deze vordering niet in de zaak van haar cliënt is ingediend. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd wegens onvoldoende onderbouwing, de gevorderde inkomstenderving in verband met de stage dient te worden afgewezen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd en dat kritisch dient te worden gekeken naar het bedrag van verlies van arbeidsvermogen. Zij refereert zich ten aanzien van de gevorderde kosten voor de slaaptabletten.
Zij verzoekt de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] af te wijzen dan wel deze benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat er geen geleden schade wordt gevorderd maar vergoeding van de dagwaarde van de scooter.
Het oordeel van de rechtbank.
T.a.v. de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 12 december 2014 meegedeeld dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] haar te kennen heeft gegeven dat haar vordering tevens dient te worden gevoegd in de strafzaak tegen verdachte en de officier van justitie heeft die vordering overgelegd ter terechtzitting. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit 1 toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten immateriële schade (post 3) en materiële schade tot een bedrag van EUR 12,97 (post 1). Het bedrag van de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag van de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke vanaf 3 maart 2014, zijnde de datum van binnenkomst van de vordering ten parkette, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering (post 2), omdat van dat deel van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre deze schade is geleden gelet op artikel 11 van de door het slachtoffer overgelegde arbeidsovereenkomst tussen haar en de Lidl. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader(s) samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het bedrag van de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag van de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke vanaf 3 maart 2014, zijnde de datum van binnenkomst van de vordering ten parkette, tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

T.a.v. de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].

De rechtbank acht de gevorderde immateriële schade geheel toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit 1 toegebrachte schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de door hem gevorderde materiële schade ter hoogte van € 40,70, omdat niet eenvoudig is vast te stellen of en in hoeverre deze schade is geleden gelet op artikel 11 van de door het slachtoffer overgelegde arbeidsovereenkomst tussen hem en de Lidl. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader(s) samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

T.a.v. de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De rechtbank acht de gevorderde materiële schade geheel toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit 2 toegebrachte schade.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander/anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader(s) samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

De rechtbank stelt vast dat verdachte ter terechtzitting van 12 december 2014 afstand heeft gedaan van de onder hem inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank zal met betrekking tot het beslag geen beslissing nemen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57, art. 63, 310, 311, 312 en 317.

DE UITSPRAAK

Verklaart het onder feit 1 en onder feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
T.a.v. feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
T.a.v. feit 1, feit 2:
gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar
feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan
het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage
aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d,
tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden
gegeven door de reclassering;
- dat veroordeelde zich (uiterlijk) op de derde dag na beëindiging van zijn detentie zal
melden bij de reclassering, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te
's-Hertogenbosch en zich daarna gedurende een door die reclassering te bepalen periode
(die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo
frequent als de reclassering noodzakelijk acht,
waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6,
5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de
naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 1512,97 subsidiair 25 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 1512,97 (zegge: vijftienhonderdtwaalf euro en zevenennegentig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis.
Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 1500,- immateriële schadevergoeding
(post 3) en materiële schadevergoeding tot een bedrag van EUR 12,97 (post 1).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het bedrag van de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Het bedrag van de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2014, zijnde de datum van binnenkomst van de vordering ten parkette, tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 1500,00 subsidiair 25 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 1500,- (zegge: vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis.
Het bedrag betreft immateriële schadevergoeding (post 2).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
T.a.v. feit 2:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], van een bedrag van EUR 300,- (zegge: driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis.
Het bedrag betreft een vergoeding van EUR 300,- ter zake materiële schade (post 1).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van EUR 1512,97 (zegge: vijftienhonderdtwaalf euro en zevenennegentig cent), te weten EUR 1500,- immateriële schadevergoeding (post 3)en een bedrag van EUR 12,97 ter zake materiële schadevergoeding (post 1).
Het toegewezen bedrag ter zake de immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter zake de materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2014, zijnde de datum van binnenkomst van de vordering ten parkette, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van EUR 1500,- (zegge: vijftienhonderd euro), ter zake immateriële schadevergoeding (post 2).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van EUR 300,- (zegge: driehonderd euro), ter zake materiële schadevergoeding (post 1).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. P.A. Buijs en mr. J.H.L.M. Snijders, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op
24 december 2014.
Mr. J.H.L.M. Snijders is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4], p. 253-255 van het eindpv.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], p. 259-260 van het eindpv.
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2], p. 262-264 van het eindpv.
5.Proces-verbaal van aanhouding, p. 47-48 van het eindpv.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 49-51 van het eindpv.
7.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte], p. 201 van het eindpv.
8.Verklaring verdachte ter terechtzitting, weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 december 2014.
9.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3], p. 449 van het eindpv.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 454 van het eindpv.
11.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte], p. 202 van het eindpv.
12.Verklaring verdachte ter terechtzitting, weergegeven in het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 december 2014.