ECLI:NL:RBOBR:2014:7876

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
22 december 2014
Zaaknummer
01/995044-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige blootstelling aan asbestvezels en milieuschade door graafwerkzaamheden op voormalige vuilstort

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die gedurende een langere periode graafwerkzaamheden heeft verricht op een terrein van een voormalige vuilstort met asbest. De verdachte heeft hierbij asbestvezels op of in de bodem en in de lucht gebracht, wat heeft geleid tot gevaar voor de gezondheid van werknemers en omwonenden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte haar werknemers en andere personen op het terrein op een onaanvaardbare manier heeft blootgesteld aan niet-hechtgebonden asbestvezels, zonder hen te waarschuwen voor de risico's. Dit heeft geleid tot ernstige gezondheidsrisico's en mogelijk levenslange angst voor asbestgerelateerde ziekten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €150.000, waarvan €50.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak is gedaan na een grondige beoordeling van de feiten, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk handelingen heeft verricht die gevaar voor de openbare gezondheid met zich meebrachten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte, als gecertificeerd bedrijf, een grotere verantwoordelijkheid had om de risico's van asbest te beheersen en adequate maatregelen te nemen.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en benadrukt dat de ernst van de feiten en de gevolgen voor de gezondheid van betrokkenen zwaar hebben meegewogen in de strafmaat. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de noodzaak voor bedrijven om zorgvuldig om te gaan met asbest en de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet milieubeheer en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/995044-12
Datum uitspraak: 23 december 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

gevestigd te [woonplaats], [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 april 2014 en 9 december 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 februari 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 april 2014 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 13 september 2010
tot en met 28 september 2012 te Nuenen, gemeente Nuenen,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk en wederrechtelijk, een stof op of in de bodem en/of in de lucht
en/of in het oppervlaktewater heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de
openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was,
immers heeft/hebben verdachte(n) een (met asbest verontreinigd) stortlichaam
gelegen op een perceel gelegen aan of nabij de [adres 3]ontgraven
en/of (vervolgens) het asbest(houdend) materiaal en/of (asbesthoudende) puin
en/of -grond en/of een mengsel daarvan in één of meer depot(s) gestort
en/of (vervolgens) dit materiaal gebroken en/of gezeefd en/of laten
breken/zeven in een (open) trommelzeef
en/of (vervolgens) de gezeefde (astbesthoudende) grond en/of het gebroken
(asbesthoudende) puin gestort in een of meer depot(s)
en/of (vervolgens) deze (asbesthoudende) grond en/of dit (asbesthoudend) puin
en/of een mengsel daarvan heeft vervoerd
dit alles op zodanige wijze dat een (grote) hoeveelheid asbest en/of -vezels
op en/of in de bodem terecht kwam(en) en/of in de lucht werd(en) gebracht,
alsmede kon(den) zich tijdens en/of bij voornoemde handeling(en) door het niet,
dan wel onvoldoende/onjuist reinigen van materiaal (kleding en/of schoeisel)
en/of materieel (vervoermiddelen en/of werktuigen) asbesthoudende grond en/of
asbestvezels verspreiden en/of kunnen verspreiden,
terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, de asbest en/of de
asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen
veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buik- en
longvlieskanker -);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
het aan haar, verdachtes, schuld, althans aan haar grovelijk, in elk geval
aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig en/of ondeskundig
handelen te wijten is dat in of omstreeks de periode 13 september 2010 tot en
met 28 september 2012 te Nuenen, gemeente Nuenen, tezamen en in vereniging
met (een) ander(en), althans alleen, wederrechtelijk een stof op of in de
bodem en/of in de lucht werd gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de
openbare gezondheid en/of levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was,
immers heeft/hebben zij een (met asbest verontreinigd) stortlichaam gelegen op
een perceel gelegen aan of nabij de [adres 3]ontgraven
en/of (vervolgens) het asbest(houdend) materiaal en/of (asbesthoudende) puin
en/of -grond en/of een mengsel daarvan in één of meer depot(s) gestort
en/of (vervolgens) dit materiaal gebroken en/of gezeefd en/of laten
breken/zeven in een (open) trommelzeef
en/of (vervolgens) de gezeefde (astbesthoudende) grond en/of het gebroken
(asbesthoudende) puin gestort in een of meer depot(s)
en/of (vervolgens) deze (asbesthoudende) grond en/of dit (asbesthoudend) puin
en/of een mengsel daarvan heeft vervoerd
dit alles op zodanige wijze dat een (grote) hoeveelheid asbest en/of -vezels
op en/of in de bodem terecht kwam(en) en/of in de lucht werd(en) gebracht,
alsmede kon(den) zich tijdens en/of bij voornoemde handeling(en) door het niet,
dan wel onvoldoende/onjuist reinigen van materiaal (kleding en/of schoeisel)
en/of materieel (vervoermiddelen en/of werktuigen) asbesthoudende grond en/of
asbestvezels verspreiden en/of kunnen verspreiden,
terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, de asbest en/of de
asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen
veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buik- en
longvlieskanker -);
2.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 13 september 2010
tot en met 28 september 2012 te Nuenen, gemeente Nuenen, op een perceel
gelegen aan of nabij de [adres 4] al dan niet opzettelijk, tezamen en
in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, handelingen met
afvalstoffen heeft verricht en/of nagelaten,
te weten het verwijderen van asbesthoudend puin en/of grond en/of een mengsel
hiervan (uit een stortlaag) waarbij (vervolgens) asbest(delen) en/of -vezels
verspreid werd(en) over een of meerdere depot(s) grond/puin en/of over
(nagenoeg) het gehele terrein, terwijl zij wist en/of redelijkerwijs had
kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of
konden ontstaan, niet aan haar verplichting heeft voldaan alle maatregelen te
nemen of na te laten die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd,
teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken;
artikel 10.1, eerste lid Wet milieubeheer
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman pleit voor vrijspraak voor alle tenlastegelegde feiten.
Er kan niet worden bewezen dat verdachte feit 1 primair en 2 opzettelijk heeft gepleegd. Het opzet dient gericht te zijn op alle omstandigheden uit de delictsomschrijving.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat ook het bestanddeel ‘redelijkerwijs had kunnen weten ’niet bewezen kan worden, althans dat afwezigheid van alle schuld aanwezig is waardoor verdachte niet strafbaar is.
De asbestconcentraties zijn volgens de raadsman niet deugdelijk vastgesteld en worden door de verdediging betwist. De resultaten van de bodemonderzoeken, de partijkeuringen, de luchtmetingen en het NFI-rapport kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd.
Er kan ook niet worden bewezen dat verdachte asbest of asbestvezels in de bodem of in de lucht heeft gebracht.
Door het handelen van verdachte zijn geen nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan noch konden die ontstaan. Het betrof een vuilstort die om voor de hand liggende redenen was verontreinigd en de depots zijn om meerdere redenen afgevoerd.
Verdachte stelt dat door haar en door haar werknemers zorgvuldig – met inachtneming van alle informatie van het moment – is gehandeld en geen strafbare feiten zijn gepleegd. Indien de rechtbank daar anders over beslist, geldt dat deze gedragingen niet kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon. Verdachte heeft zorgvuldig gehandeld, en handelen in strijd met de regels door werknemers wordt zeker niet door verdachte aanvaard.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Omwille van de leesbaarheid worden de bewijsmiddelen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen in een aan dit vonnis gehechte bijlage nader uitgewerkt. De uitgewerkte bewijsmiddelen dienen als ingelast te worden beschouwd en maken deel uit van dit vonnis.

Overwegingen t.a.v. feit 1 primair.

Gevaar voor de openbare gezondheid.
In zijn verweer gaat de raadsman er kennelijk van uit dat de onderhavige delicten slechts bewijsbaar zijn indien uit technisch onderzoek blijkt dat geldende normen ter zake overschreden zijn. De bewoordingen van artikel 173a Wetboek van Strafrecht dwingen daartoe echter niet. Deze redenering zou er bovendien toe leiden dat de onderhavige bepalingen praktisch onbewijsbaar zouden zijn juist doordat een verdachte op ongecontroleerde wijze met asbest heeft gewerkt. Een dergelijke manier van werken betekent dat bijna per definitie achteraf precieze concentraties nauwelijks meer vast te stellen zijn. Dit kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest.
De rechtbank merkt op dat niet in het geding is dat blootstelling aan asbestvezels zeer onwenselijk is vanwege het algemeen erkende gevaar daarvan voor de gezondheid van de mens. De vraag is of bewezen kan worden dat werknemers en/of anderen in zodanige mate aan asbestvezels hebben blootgestaan dat hierdoor gevaar voor de openbare gezondheid te duchten is.
De rechtbank onderkent dat achteraf niet of moeilijk precies is vast te stellen of in dit geval mensen inderdaad in een zodanige mate en duur aan een te hoge concentratie asbestvezels hebben blootgestaan dat zij een asbestgerelateerde ziekte zullen ontwikkelen. Wel acht de rechtbank bewezen op basis van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen dat werknemers gedurende de ten laste gelegde periode aan een aanmerkelijke, niet te verwaarlozen hoeveelheid asbest(vezel)concentraties zijn blootgesteld. De medische wetenschap leert dat asbest als het ware als een depot in het lichaam blijft en dat de vezels niet afbreken en nauwelijks uit het lichaam verdwijnen. Op zich zelf genomen, maar ook samen met eerdere of latere blootstelling kan een kritische waarde worden overschreden, waardoor asbestgerelateerde ziektes zich kunnen ontwikkelen.
De rechtbank is van oordeel dat het binnenkrijgen van niet te verwaarlozen hoeveelheden asbestvezels door een ongecontroleerde, systematische bewerking van asbesthoudend materiaal per definitie “gevaar voor de openbare gezondheid” in de zin van artikel 173a Wetboek van Strafrecht oplevert. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt.

Overweging t.a.v. feit 1 primair en feit 2:

Opzet.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman ten aanzien van het opzet en acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft gedurende een lange periode personen laten werken op het betreffende terrein terwijl op nagenoeg het hele terrein asbest is aangetroffen. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door de uitgevoerde werkzaamheden zoals het rijden en verplaatsen van opgegraven asbesthoudend materiaal, het door de daarbij werkzame althans aanwezige personen zonder maatregelen lopen over het terrein, en met name door het met een open trommelzeef zeven van niet-hechtgebonden asbest, asbest op de bodem en/of in de lucht heeft gebracht en heeft verspreid over bijna alle depots en bijna het gehele terrein. Uit de rapporten van SRE en de daarbij behorende analysecertificaten blijkt dat er niet alleen hechtgebonden asbest aanwezig was in het stortlichaam maar ook niet-hechtgebonden asbest. De rapporten betroffen verkennende rapporten waarin de mogelijkheid dat zich (naast andere gevaarlijke stoffen) meer asbest in het stortlichaam bevindt, niet werd uitgesloten. Verdachte was ervan op de hoogte dat het om een illegale stortplaats uit de jaren ’80 ging. Volgens het eigen VGM-plan van verdachte zou de gehele stort onder begeleiding van een MKB’er en een DLP’er ontgraven worden, hetgeen niet is gebeurd. Verdachte heeft ook niet de juiste maatregelen genomen om te voorkomen dat asbest(vezels) in de bodem/in de lucht werden gebracht en verspreid en om schade aan het milieu te voorkomen of te beperken.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in elk geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door de gekozen werkwijze asbest op/in de bodem en in de lucht werd gebracht en verspreid en daardoor schade aan het milieu zou kunnen ontstaan. De rechtbank miskent hierbij niet dat aan verdachte kan worden toegegeven dat het tweede rapport van SRE niet uitblinkt in duidelijkheid. Bij nauwkeurige lezing van dit rapport in combinatie met de analysecertificaten is echter duidelijk dat zich in het stortlichaam ook niet-hechtgebonden asbest bevindt. Dat verdachte ervoor kiest, zoals ter zitting toegelicht, deze rapporten niet door een ter zake kundige te laten beoordelen maar dit door haar calculatoren te laten doen, waarbij de bijlagen niet worden bekeken als daar op grond van de tekst van het rapport geen aanleiding voor wordt gezien, doet niet af aan de op haar zelf rustende verantwoordelijkheid. Zulks nog te meer gezien het feit dat zij een gecertificeerd bedrijf is waar het de verwijdering van asbest betreft.
Toerekening van de gedragingen aan de rechtspersoon.
De gedragingen zijn verricht binnen de sfeer van de rechtspersoon en zijn haar ook dienstig geweest. Verdachte heeft haar werkproces zodanig ingericht dat op geen enkel moment adequate maatregelen zijn genomen om de verboden gedragingen te stoppen. Onder deze omstandigheden kunnen de gedragingen van de diverse werknemers aan de rechtspersoon worden toegerekend.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1. primair
in de periode van 29 september 2010 tot en met 28 september 2012 te Nuenen, gemeente Nuenen, opzettelijk en wederrechtelijk, een stof op of in de bodem en in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid te duchten was, immers heeft verdachte een (met asbest verontreinigd) stortlichaam gelegen op een perceel gelegen aan of nabij de [adres 3]ontgraven
en (vervolgens) het asbest(houdend) materiaal en/of (asbesthoudende) puin en/of -grond en/of een mengsel daarvan in depots gestort
en dit materiaal gebroken en gezeefd in een open trommelzeef
en deze (asbesthoudende) grond en/of dit (asbesthoudend) puin en/of een mengsel daarvan heeft vervoerd
dit alles op zodanige wijze dat een hoeveelheid asbest en/of -vezels op en/of in de bodem terecht kwam en in de lucht werd gebracht, alsmede konden zich tijdens en/of bij voornoemde handelingen door het niet, dan wel onvoldoende/onjuist reinigen van materiaal (kleding en/of schoeisel) en/of materieel (vervoermiddelen en/of werktuigen) asbesthoudende grond en/of asbestvezels verspreiden,
terwijl bij het inademen van die asbest en/of asbestvezels, de asbest en/of de asbestvezels kunnen doordringen in de longen (en ernstige ziekten kunnen veroorzaken zoals longkanker en/of mesothelioom - zijnde buik- en longvlieskanker -);
2.
in de periode van 29 september 2010 tot en met 28 september 2012 te Nuenen, gemeente Nuenen, op een perceel gelegen aan of nabij de [adres 5], opzettelijk,
handelingen met afvalstoffen heeft verricht en/of nagelaten,
te weten het verwijderen van asbesthoudend puin en/of grond en/of een mengsel hiervan (uit een stortlaag) waarbij (vervolgens) asbest(delen) en/of -vezels verspreid werd(en) over een of meerdere depot(s) grond/puin en/of over (nagenoeg) het gehele terrein, terwijl zij wist
dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden of konden ontstaan, niet aan haar verplichting heeft voldaan alle maatregelen te nemen of na te laten die redelijkerwijs van haar konden worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een geldboete van € 150.000,--.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft geen verweren met betrekking tot de eventueel op te leggen straf gevoerd. Hij pleit voor integrale vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de rechtspersoon en de bedrijfseconomische omstandigheden van verdachte, waaronder de draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een langere periode graafwerkzaamheden verricht op het terrein van een voormalige vuilstort met asbest in het stortlichaam, waardoor asbest(vezels) op/in de bodem en in de lucht werden gebracht en gevaar voor de openbare gezondheid is ontstaan. Achteraf kan niet exact worden vastgesteld hoe hoog de concentratie asbestvezels is geweest gedurende de bewezenverklaarde periode. Voor de mate van verwijtbaarheid en daarmee voor de op te leggen straf, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank echter geen wezenlijk verschil. De verwijtbaarheid zit hem met name in de volledige onderschatting door verdachte van de risico’s van werken met asbesthoudend materiaal. Verdachte moest weten dat sprake was van niet-hechtgebonden asbest in het stortlichaam. Verdachte heeft niet de nodige voorzorgsmaatregelen genomen voor het werken met (niet-hechtgebonden) asbest. Verdachte werkte met een daartoe ongeschikte open trommelzeef, waardoor bijna alle depots uiteindelijk zijn besmet met asbest. Verdachte heeft ook geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat zich meer asbest in het stortlichaam kon bevinden dan uit de (beperkte) rapporten van SRE bleek. Verdachte heeft haar werknemers, andere personen op het terrein en de omgeving op een volstrekt onaanvaardbare manier blootgesteld aan niet-hechtgebonden asbestvezels. Verdachte heeft geen van de (onder)aannemers gewaarschuwd voor de aanwezigheid van niet-hechtgebonden asbest, noch enige regie gevoerd om blootstellingsrisico’s te beperken. Hierdoor heeft zij mensen onnodig blootgesteld aan ernstige gezondheidsrisico’s alsmede hen mogelijk levenslang angst bezorgd dat zij een dodelijke asbestgerelateerde ziekte kunnen ontwikkelen. Een delict als het onderhavige kan maatschappelijke onrust veroorzaken en leiden tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. De omstandigheid dat verdachte een op dit gebied gecertificeerd en daarmee voor deskundig te houden bedrijf is maakt het verwijt des te ernstiger.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat sinds het tijdstip waarop de door haar gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank zal dezelfde straf opleggen als de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf in overeenstemming is met de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank zal deze straf echter voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
artikel 23, 24, 51, 57, 91 en 173a van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 1a, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten;
artikel 1.1, 10.1 en 22.2 van de Wet milieubeheer.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
opzettelijk en wederrechtelijk een stof op of in de bodem of in de lucht brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de openbare gezondheid te duchten is, begaan door een rechtspersoon
T.a.v. feit 2:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1, eerste lid van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2:
Geldboete van EUR 150.000,-- waarvan EUR 50.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.M. Weerkamp, voorzitter,
mr. M.Th. van Vliet en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 23 december 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Divisie Recherche/Regionaal Milieuteam, met proces-verbaalnummer: 2011161039, afgesloten op 14 november 2012, aantal doorgenummerde bladzijden: 786.