ECLI:NL:RBOBR:2014:773

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
20 februari 2014
Zaaknummer
01/845685-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweld tegen de politie in Eindhoven met poging tot zware mishandeling en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 augustus 2013 in Eindhoven geweld heeft gepleegd tegen politieambtenaren. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling, wederspannigheid en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood. De verdachte had een mes bij zich en liep met versnelde pas op een politieagent af, maar de rechtbank concludeerde dat er geen aanmerkelijke kans was dat de agent zou komen te overlijden. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, omdat hij met het mes in de richting van de agent liep en daarmee de kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaardde. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die leed aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van zijn ervaringen in voormalig Joegoslavië. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 360 dagen, waarvan 170 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn psychische problemen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01/845685-13
Datum uitspraak: 21 februari 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1971],
wonende te[woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 november 2013 en 7 februari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 november 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 augustus 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] (politieambtenaar van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, (in versnelde pas) in de richting van die [slachtoffer 1] is gelopen, waarbij hij, verdachte het lemmet van voornoemd mes/voorwerp op die [slachtoffer 1] richtte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 augustus 2013 te Eindhoven [slachtoffer 1] (politieambtenaar van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte toen daar opzettelijk dreigend met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, (in versnelde pas) in de richting van die [slachtoffer 1] is gelopen, waarbij hij, verdachte het lemmet van voornoemd mes op die [slachtoffer 1] richtte;
art 285 Wetboek van Strafrecht

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 primair.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat verdachte zeer agressief was en al scheldend, met versnelde pas en met een gericht mes op agent [slachtoffer 1] is ingelopen. Hij heeft daarbij zo'n zeven à acht meter overbrugd, heeft niet gereageerd op het bevel van de politie om het mes te laten vallen of op de pepperspray. Pas toen verdachte [slachtoffer 1] op anderhalve meter was genaderd, heeft hij gereageerd op de pepperspray en het mes laten vallen. Volgens de officier van justitie is hiermee sprake van een begin van uitvoering van een poging tot doodslag. Voorts heeft de officier van justitie betoogd dat [slachtoffer 1], als deze niet zou hebben gereageerd op de aanval, waarschijnlijk een steekwond in de buikstreek zou hebben opgelopen, waarmee er een aanmerkelijke kans zou zijn geweest dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Maar ook in het geval [slachtoffer 1] wel zou hebben gereageerd op de aanval, acht de officier van justitie de kans aanmerkelijk dat verdachte (een) zodanige verwonding(en) met het mes zou hebben toegebracht, met de dood van [slachtoffer 1] tot gevolg. Het handelen van verdachte moet daarmee naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van de doodslag.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 aan het oordeel van de rechtbank. Wel geeft de raadsman de rechtbank ter overweging de vraag mee tot hoever iemand met een mes een slachtoffer genaderd moet zijn, om te kunnen spreken van een poging tot doodslag. Tevens merkt de raadsman op dat bewezenverklaring van een poging tot doodslag verstrekkende gevolgen zal hebben voor verdachte. Verdachte zal dan de toegang tot de Verenigde Staten worden geweigerd, waardoor hij niet langer de familie van zijn Amerikaanse vrouw kan bezoeken.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag overweegt de rechtbank als volgt.
Op 18 augustus 2013 rond 04:41 uur ontving de politie een melding dat in Eindhoven op straat een meisje bedreigd zou worden door twee jongens met een mes. Ter plaatse gekomen, zag verbalisant [slachtoffer 1] een man, naar later bleek verdachte, die werd vastgehouden door een man en een vrouw. Verdachte trok zich los en liep met versnelde pas richting [slachtoffer 1] toen deze riep dat zij hun handen dienden te laten zien. [slachtoffer 1] was daarbij duidelijk herkenbaar in uniform als politieagent gekleed. Verdachte riep woorden in de trant van "flikker op, wat moeten jullie hier". Verdachte had daarbij een mes in zijn handen, waarvan het lemmet in de richting van die [slachtoffer 1] was gericht. Verdachte reageerde niet op het bevel van [slachtoffer 1] dat hij het mes moest laten vallen. Ook reageerde hij in eerste instantie niet op de pepperspray die [slachtoffer 1] in het gelaat van verdachte spoot. Op anderhalve meter afstand van [slachtoffer 1] reageerde verdachte alsnog op de pepperspray en liet hij het mes vallen.
De vraag is of het handelen van verdachte kan worden omschreven als een poging tot doodslag.
Aangever [slachtoffer 1] verklaart dat verdachte met versnelde pas met een mes in de hand in zijn richting kwam gelopen. Hoe verdachte het mes precies vast had en op welke hoogte hij het mes hield, blijkt niet uit de verklaring van [slachtoffer 1], noch uit de getuigenverklaringen van de personen die ter plaatse aanwezig waren. De enkele vaststelling dat verdachte een mes in zijn hand droeg en daarmee met versnelde pas op [slachtoffer 1] is afgelopen, acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat daarmee op zijn minst genomen een aanmerkelijke kans bestond dat de dood van [slachtoffer 1] dientengevolge zou intreden en dat verdachte deze kans welbewust had aanvaard.
Mitsdien acht de rechtbank het opzet, ook in voorwaardelijke zin, aan de zijde van verdachte op het van het leven beroven van het slachtoffer Huskens, niet aanwezig.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn handelen welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Door met een scherp mes van behoorlijke omvang, getuige de afbeelding van het mes in het procesdossier, op [slachtoffer 1] af te komen zoals verdachte gedaan heeft, bestond de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] door dat mes zou worden geraakt en dat hij daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dat dit gevaar zich niet heeft verwezenlijkt, is niet het gevolg geweest van het handelen van verdachte, maar van het kordate optreden van [slachtoffer 1]. De ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Voor de bewezenverklaring van feit 2 en 3 verwijst de rechtbank naar de afzonderlijke aangiften en het relaas van de verbalisanten opgemaakt op 18 augustus 2013.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. (
primair)
op 18 augustus 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] (politieambtenaar van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in versnelde pas in de richting van die [slachtoffer 1] is gelopen, waarbij hij, verdachte, het lemmet van voornoemd mes op die [slachtoffer 1] richtte, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist ten aanzien van feit 1 primair (poging tot doodslag), feit 2 en feit 3:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook indien dit inhoudt het volgen van een behandeling bij FPP en/of enige training en/of een middelenverbod;
  • volledige toewijzing van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] à EUR 450,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
  • volledige toewijzing van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] à EUR 250,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft gepleit voor een straf conform de eis en acht het van belang dat verdachte zo spoedig mogelijk kan starten met de behandeling.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
In het nadeel van verdachte weegt mee
Verdachte is 's nachts met een mes de straat op gegaan en heeft eerst willekeurige voorbijgangers daarmee bedreigd. Voor hen moet dit een angstige en schokkende gebeurtenis zijn geweest. Daarnaast heeft verdachte met zijn handelen een negatieve bijdrage geleverd aan de in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid in de openbare ruimte tijdens de nachtelijke uren. Door zijn handelen heeft hij deze angstgevoelens aangewakkerd.
Nadat vervolgens de politie ter plaatse was gekomen, is verdachte met versnelde pas met dat mes in zijn hand op een verbalisant afgelopen en heeft hij dat mes pas vlak voor die verbalisant laten vallen, omdat de pepperspray waarmee hij was bespoten net op tijd zijn uitwerking had. Toen hij daarop volgend door verbalisanten werd aangehouden, heeft hij zich in die mate verzet, dat een van de verbalisanten daardoor letsel heeft opgelopen. Ook heeft verdachte tijdens zijn verzet een aantal politiemensen met de dood bedreigd. Het is ontoelaatbaar dat politiemensen worden belemmerd in de uitoefening van hun functie. Personen belast met orde- en rechtshandhaving moeten hun taken onbelemmerd kunnen uitoefenen teneinde een adequate uitvoering van de publieke taak niet in gevaar te brengen. Dat verdachte de politiemensen met veel agressie en geweld heeft belemmerd in de uitoefening van hun taak op bovenomschreven wijze, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
In het voordeel van verdachte weegt mee
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld. Daarnaast heeft verdachte er van meet af aan als ook ter terechtzitting blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan de slachtoffers aangedane leed inziet en heeft als uiting hiervan ook herhaaldelijk aan de verbalisanten zijn excuses aangeboden.
Tenslotte weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hem de feiten in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank volgt hiermee het hieronder weergegeven advies van de psycholoog en de psychiater die over verdachte hebben gerapporteerd.
In het door psycholoog drs. H.E.W. Koornstra over verdachte opgemaakte rapport van 5 november 2013 adviseert de deskundige verdachte voor de bewezen verklaarde feiten als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
"Verdachte is in 1994 uitgezonden naar voormalig Joegoslavië. Hij is daar blootgesteld aan meerdere traumatische ervaringen. Als gevolg daarvan heeft verdachte posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een depressie. Verder is er sprake van misbruik van alcohol en cannabis. (…) Hiervan was sprake ten tijde van het hem ten laste gelegde. (…) In aanloop tot het hem ten laste gelegde had betrokkene sterke drank gehad en raakte kennelijk getriggerd. (…) Betrokkene, geconfronteerd met geschreeuw en uniformen in een situatie waarin hij beneveld en geagiteerd was, ging kennelijk direct in de aanval; een bij de PTSS passende reactie in een in de beleving van betrokkene bedreigende situatie. (…) Hoewel het hem ten laste gelegde gezien kan worden als een voortvloeisel uit de PTSS en betrokkene in deze weinig tot geen sturing meer over zijn gedrag geacht kan worden te hebben gehad, moet wel in aanmerking genomen worden dat betrokkene in de aanloop ertoe sterke drank genuttigd had waarvan hij weet dat dit voor hem drempelverlagend werkt. (…) Alles overziend wordt geadviseerd betrokkene het hem ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. (…) Concreet wordt geadviseerd betrokkene een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen waarbij hij onder begeleiding van de reclassering wordt gesteld en als bijzondere voorwaarde opgelegd krijgt zich onder behandeling te laten stellen bij een forensisch psychiatrische traumatherapeut bekend met veteranenproblematiek. Verder is aan te raden het middelengebruik van betrokkene meer op de voorgrond van de behandeling te stellen.(…)"
De rechtbank neemt dit advies en de gronden waarop dat berust over.
Verdachte is tevens onderzocht door J.R. Nijdam, psychiater, die in een rapport van 7 november 2013 onder meer het volgende heeft geadviseerd:
"Betrokkene heeft een posttraumatische stress stoornis (PTSS). Verder is van paniekaanvallen en chronische depressiviteit sprake. Betrokkene is afhankelijk van alcohol en cannabis. (…) Ten tijde van het ten laste gelegde bestond de PTSS. Betrokkene was tevens onder invloed van alcohol. (…) Als gevolg van de PTSS heeft betrokkene een verminderde controle over zijn agressie, die zich meestal aanvalsgewijs en vaak getriggerd door confrontatie met zijn oorlogstrauma, maar ook bij frustraties, voordoet. Een dergelijke agressieve doorbraak heeft zich ten tijde van het ten laste gelegde voorgedaan. De grote hoeveelheid alcohol die betrokkene gebruikt heeft, heeft een luxerende invloed gehad op de agressiedoorbraak. (…) Op basis van bovenstaande wordt geadviseerd om betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. (…) Vanwege het hoog recidiefrisico is het van belang dat betrokkene een adequate behandeling in de GGZ zal krijgen. De noodzakelijke behandeling dient deels op de oorlogstrauma's van betrokkene te worden gericht (…), maar vooral ook op het stabiliseren van betrokkenes psychische conditie. Verder is belangrijk het geven van meer structuur aan betrokkenes leven, met aandacht voor een andere dagvulling dan alleen als huisman werken, tegengaan van zijn neiging zich te isoleren, uitbreiden van sociale contacten en meer activiteiten buiten de deur. Gezien de agressieregulatieproblematiek is een vorm van agressietraining te adviseren. (…) Het is noodzakelijk dat in de behandeling gerichte aandacht wordt besteed aan betrokkenes alcoholgebruik."
De rechtbank neemt ook dit advies en de gronden waarop dat berust over.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank voorts rekening houden met de door de reclassering in haar rapporten van 24 oktober 2013 en 16 januari 2014 uitgebrachte advies om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een aantal bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden omvatten, kort gezegd, het zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering Novadic-Kentron, deelname aan een leefstijltraining, een behandelverplichting in een Forensisch Psychiatrische Polikliniek en binnen de verslavingszorg van Novadic-Kentron en een alcoholverbod.
Strafmodaliteit
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te melden duur. De rechtbank zal een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf worden de bijzondere voorwaarden gekoppeld, zoals in eerder genoemde rapport van de reclassering is geadviseerd.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen acht de rechtbank het van belang dat verdachte zo snel mogelijk wordt behandeld voor zijn psychische problematiek en zijn verslaving. De rechtbank zal daarom tevens bevelen dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de poging tot doodslag en de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van de bewezen verklaarde feiten voldoende tot uitdrukking brengt.
Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden is. De rechtbank zal daarvan 170 dagen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaar en daaraan na te noemen bijzondere voorwaarden koppelen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].

De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, de vordering in haar geheel toewijsbaar. De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 27, 36f, 45, 56, 57, 60a, 180, 181, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
Wederspannigheid en wederspanningheid terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben, in een voortgezette handeling gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
Bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 170 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
  • zich binnen drie werkdagen na ontslag uit detentie meldt bij de reclassering van Novadic-Kentron, Rompertsebaan 12 te 's-Hertogenbosch en zich gedurende de proeftijd blijft melden zo frequent als de reclassering dit nodig acht;
  • deelneemt aan de gedragsinterventie GI-GGZ Leefstijltraining;
  • zich voor zijn agressieproblematiek ambulant laat behandelen in een Forensisch Psychiatrische Polikliniek;
  • zich voor zijn verslaving ambulant laat behandelen bij de verslavingszorg van Novadic-Kentron;
  • geen alcohol gebruikt zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr. uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Heft op de voorlopige hechtenis met ingang van de dag dat de duur van de voorlopige hechtenis gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 450,00 subsidiair 9 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 450,00 (zegge: vierhonderdvijftig euro) aan immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van EUR 450,00 (zegge: vierhonderdvijftig euro) immateriële schadevergoeding. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 2:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) aan immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], van een bedrag van EUR 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. N.I.B.M. Buljevic, leden,
in tegenwoordigheid van drs. B.C. van Wijmen, griffier,
en is uitgesproken op 21 februari 2014.